Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur    

Beleidstekst     

Leeswijzer     

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken.

Deel 1 Visie: Jij kleurt Overijssel!

Deel 1 begint met een beknopte inleiding met onder andere doel en status van onze omgevingsvisie (hoofdstuk 1) en een beschrijving van de bestaande kwaliteiten van onze provincie (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 schetsen we een beeld van een aantal actuele maatschappelijke ontwikkelingen die (grote) gevolgen hebben voor hoe we de ruimte in Overijssel (kunnen) gebruiken. We beperken ons tot de ‘grote’ thema’s klimaat, energie en regionale economie. Tevens vind je in dit hoofdstuk een beknopte beschrijving van de opgaven en kansen die we in dit licht zien.

De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, hebben we vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s (samengevat in het schema in paragraaf 4.2 ). Deze benaderen we vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid en ruimtelijke en sociale kwaliteit, waarvoor we – themaoverstijgende – kwaliteitsambities hebben geformuleerd. Een toelichting op de drie rode draden, de themaoverstijgende kwaliteitsambities en een overzicht van de centrale beleidsambities voor de negen beleidsthema’s vind je in hoofdstuk 4.

Dit alles is vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel en is vertaald in een ‘wenkend perspectief’ (hoofdstuk 5) én in provinciale generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en (de catalogus) gebiedskenmerken. Deze laatste drie worden toegelicht in deel 2 Beleid en deel 3 Uitwerking.

Deel 2 Beleid: ‘Overijssel in 2030, daar werken we nu aan’

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan onze visie gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In hoofdstuk 6 vind je een toelichting op dit uitvoeringsmodel, schetsen we hoe we – samen met jou – vorm en kleur willen geven aan de toekomst van Overijssel én, niet onbelangrijk, hoe wij ons daar de komende jaren voor inzetten.

In het uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes (hoofdstuk 7), de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden (hoofdstuk 8) en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden (hoofdstuk 9).

Deel 3 Uitwerking: Aan de slag!

In deel 3 vind je een nadere uitwerking van de centrale beleidsambities uit hoofdstuk 4: we lichten in hoofdstuk 10 de beleidskeuzes toe voor de negen beleidsthema’s en beschrijven per thema welke instrumenten we inzetten voor de uitvoering hiervan. Deel 3 sluit af met een hoofdstuk over de totstandkoming van onze omgevingsvisie, monitoring, evaluatie en actualisatie.

1 Inleiding     

In 2030 ziet Overijssel er anders uit dan nu. En in 2050 zal er weer van alles veranderd zijn. Beter gezegd: dan zullen wij Overijsselaars weer veel veranderd hebben.

Samen met experts, boegbeelden, ondernemers, bewoners, studenten, het Rijk, gemeenten en waterschappen hebben we de toekomst verkend. De conclusie: hoewel we niet kunnen voorspellen hoe Overijssel er in 2030 precies uitziet, laat staan in 2050, weten we wél wat we van waarde vinden in Overijssel, waar opgaven en kansen liggen om onze provincie leefbaar en vitaal te houden, kortom: waar we ruimte voor willen houden én maken. Dit heeft een plaats gekregen in onze omgevingsvisie.

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel schetst onze visie op de ruimte in Overijssel, hoe we – samen met jou – vorm en kleur willen geven aan die ruimte én, niet onbelangrijk, hoe wij als provincie ons daar de komende jaren voor inzetten.

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: de Omgevingswet). In de omgevingsvisie bekijken we onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving.Ons beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden.

Aan de slag!

We nodigen je van harte uit om mee te denken en aan de slag te gaan met het vorm én kleur geven aan de toekomst van jouw leefomgeving. Jouw energie, denk- en ondernemerskracht hebben we hard nodig om Overijssel leefbaar en vitaal te houden!

Jij kleurt Overijssel! De leefomgeving is niet alleen dat wat je om je heen ziet. Er is ook nog een wereld onder je voeten.

De Omgevingsvisie Overijssel heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeers- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Natuurvisie onder de Wet natuurbescherming
  • Visie op de ondergrond

In onze omgevingsvisie bakenen we af wat we voor de fysieke leefomgeving in Overijssel van provinciaal belang vinden. Wat er niet in staat, vinden we op dit moment dus niet van provinciaal belang en daar zullen wij ons ook niet (meer) mee bezighouden.

Deel 1 Visie: Jij kleurt Overijssel!     

2 Het kapitaal van Overijssel     

Overijssel is een prachtige provincie met een veelzijdig en afwisselend landschap. Tegelijkertijd zijn er fraaie dorpen, bruisende steden én drie grote stedelijke netwerken met elk een onderscheidend profiel (Twente, Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek). In dit hoofdstuk vind je een beschrijving van de bestaande kwaliteiten van Overijssel.

Natuur ligt overal ‘om de hoek’

Natuur ligt overal in de provincie ‘om de hoek’: Overijssel bestaat voor 67.000 hectare uit bos- en natuurgebieden. Dit is zo’n 20% van de oppervlakte van de provincie. Water (brongebieden, beken, rivieren en meren – zo’n 3% van het oppervlak van Overijssel) is een essentieel onderdeel, ook als verbinding voor plant en dier. De natuurgebieden zijn van betekenis voor het behoud en de bescherming van plant- en diersoorten (biodiversiteit). Maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel (denk aan toerisme).

De variatie aan gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit is groot. Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de verscheidenheid in bodem, reliëf en waterhuishouding. In Overijssel vind je dekzand, stuwwallen, beekdalen, hoogveen, zoetwaterdelta’s, zeeklei en laagveenmoerassen. Gebieden met (soms grote) natuurlijke verschillen tussen hoog/droog en laag/nat.

In Overijssel liggen 24 Natura 2000-gebieden, samen 33.000 hectare groot. De IJsseluiterwaarden maken hier bijvoorbeeld onderdeel van uit. Samen met anderen maakt de provincie beheerplannen voor deze gebieden. Natura 2000 richt zich op behoud en ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa.

De zoetwaterdelta met de laagveenmoerassen van Nationaal Park Weerribben-Wieden is (nationaal en internationaal gezien) heel bijzonder: het is het grootste zoetwaterwetland in Noordwest-Europa en een paradijs voor weidevogels, ganzen, insecten en vlinders. De laagveenmoerassen lopen door tot het natuurgebied Olde Maten bij Staphorst, een van de grootste natuurontwikkelingsprojecten in Overijssel.

In de Wieden-Weerribben wordt de kwaliteit van het gebied versterkt door het slim combineren van nieuwe natuur, recreatievoorzieningen, uitbreiding van het vaarlandschap én nieuwe dragers voor natuurbeheer.

Nationaal Park Sallandse Heuvelrug is de ruggengraat van het ‘Wilde Hart’ van Overijssel, samen met de rivierdalen van de Regge en de Vecht. Een bijna on-Nederlands landschap met grote hoogteverschillen, golvende heidevelden en uitgestrekte bossen. De bos- en heidegebieden op de stuwwallen zijn belangrijke inzijggebieden van regenwater en daarmee een belangrijke bron voor de lokale en regionale (grond)waterstromen.

Levend hoogveen is zeldzaam: in het verleden zijn de grootste delen afgegraven en als turfblokken verstookt. De hoogveenrestanten, zoals hier bij Engbertsdijksvenen, worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, hoge waterstand én hoge natuurkwaliteit met extreem zure en voedselarme omstandigheden.

Brongebieden zijn kleine, soms moeilijk herkenbare gebieden, waar van hogere delen afkomstig grondwater als schoon kwelwater aan de oppervlakte komt. Door het constante opborrelen van water in een vrijwel constante temperatuur ontwikkelt zich hier zeer waardevolle flora en fauna. Uniek voor Nederland is het dal van de Mosbeek in Noordoost-Twente, dat ontstaat uit een serie van bronnen met een uniek stroomhoogveentje.

Landbouwlandschap beeldbepalend

Overijssel is rijk aan mooie landschappen, landschappen waarvan een groot deel – nationaal en internationaal – van grote tot zeer grote betekenis is. Overijssel kent twee Nationale Landschappen: Noordoost-Twente en de IJsseldelta. Deze Nationale Landschappen zijn dé parels van het landschap in Overijssel. Het ‘landbouwlandschap’ is beeldbepalend in Overijssel: meer dan 70% van het landelijk gebied wordt gebruikt voor landbouw.

De agro- en foodsector is een belangrijke pijler onder de regionale economie van Overijssel: de sector is goed voor 10% van de toegevoegde waarde en 6,8% van de werkgelegenheid in onze provincie. Agro en food omvat alles rond voedsel: zowel de primaire productie als het bewerken, verwerken, vermarkten en de distributie van voedsel. De landbouw is als primaire producent een belangrijke schakel in de keten. Daarnaast levert de landbouw met het ‘beheer’ van het landschap een belangrijke bijdrage aan de kwaliteiten en gebruiksmogelijkheden van het landelijk gebied.

Dit agrarisch cultuurlandschap is een trekpleister. Veel mensen brengen hier – fietsend, wandelend, varend – hun vrije tijd door en genieten van natuur, landschap, rust en ruimte. Dit draagt bij aan de economie en de werkgelegenheid. De kwaliteit en de toegankelijkheid van het landschap zijn daarbij erg belangrijk. Natuurlijk niet alleen voor bezoekers en gasten, ook voor de mensen die hier wonen en/of werken.

In Overijssel wordt de kwaliteit van het landschap onder andere bepaald door de afwisseling en veelzijdigheid of, met andere woorden: de manier waarop gebieden van elkaar verschillen. Deze variatie heeft te maken met verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in gebruik werden genomen. Vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van de verschillende landschapstypen worden enorm gewaardeerd. Overijssel kent een rijk palet: van oude organisch gegroeide essenlandschappen tot jonge ontginningen met een planmatige opzet en lange, rechte lijnen.

In de IJsseldelta is de diversiteit aan landschappen groot: lange rechte lijnen in de polder Mastenbroek, typische kronkelstructuren en verspreid gelegen terpen op het Kampereiland (zeekleilandschap), opgaand groen en dorpjes op de oeverwal in het kleinschalige rivierengebied. De cultuurhistorische en recreatieve waarde van deze landschappen hebben in 2006 een officiële status gekregen door de aanwijzing als Nationaal Landschap.
De polder van Staphorst en Rouveen is, net als de polder Mastenbroek bij Zwolle, een icoon van het Overijsselse laagveenontginningslandschap. De verschijningsvorm van het laagveenontginningslandschap is divers: de kleinschalige polder van Staphorst en Rouveen met de langgerekte uitwaaierende kavels en singels lijkt in niets op de grootschalige rationeel verkavelde polder Mastenbroek Het Nationaal Landschap Noordoost-Twente is een afwisselend en kleinschalig landschap met grote hoogteverschillen, bronnen, beken, houtwallen, bossen en landgoederen. Je vindt hier een van de oudste landschapstypes van Nederland: het essenlandschap. De essen, de akkerbouwgebieden van het oude landschap, herken je aan een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. De essen liggen op de hogere gronden. De beekdalen werden vroeger gebruikt voor het houden van vee.

De Dinkel is een van de weinige rivieren in Nederland die nog natuurlijk ‘kronkelt’. De loop van de rivier is bepalend geweest voor de structuur van dit cultuurlandschap.

Noordoost-Overijssel is een van de meest contrastrijke landschappen van de provincie. Aan de ene kant zijn er de grote open ruimtes met de hoogveenontginningen. Aan de andere kant de gevarieerde rivierlandschappen van de Reest en de Vecht/Regge met een parkachtige afwisseling van open ruimtes en het opgaande groen van landgoederen en ooibossen.

Stedelijke netwerken als motor van de economie

De kwaliteit van de leefomgeving in Overijssel wordt hoog gewaardeerd. De steden, dorpen en buurtschappen hebben elk een eigen kleur en profiel, en karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw, eigen kwaliteiten en een eigen inbedding in het landschap.

De drie stedelijke netwerken (Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek) vormen de motor van de Overijsselse economie en cultuur. Zwolle en Deventer liggen in het economisch kerngebied van Nederland. Netwerkstad Twente ligt erbuiten, maar neemt, door haar profiel als kennisintensieve topregio met goede internationale verbindingen, een eigen positie in. Binnen de stedelijke netwerken vervullen de vijf grote steden (Enschede, Zwolle, Deventer, Hengelo en Almelo) een centrumfunctie die van (boven)regionale betekenis is. Hier is de werkgelegenheid geconcentreerd en vind je de ‘massa’ en het creatieve en innovatieve klimaat dat zo belangrijk is voor de concurrentiepositie van Overijssel.

Netwerkstad Twente

Het stedelijk netwerk Twente profileert zich als internationale kennisregio met een specialisme in technologie en innovatie. De aanwezigheid van de Universiteit Twente - toonaangevend op het gebied van ICT en nanotechnologie - speelt daarbij een belangrijke rol. Uiteraard vormen de meer traditionele bedrijfstakken van de maakindustrie, bouw en logistiek ook een belangrijke motor voor de economische ontwikkeling van het stedelijk netwerk. Het XL-business park Twente biedt ruimte aan nationale en internationale bedrijven op dit gebied. Het business park, met een groot bedrijventerrein in Almelo, beschikt over een internationale verbinding over de weg (A1-corridor) en is over water ontsloten via het Twentekanaal. Het stedelijk netwerk Twente, met een groeiend accent op het culturele, recreatieve, sportieve en internationale karakter, grenst direct aan een uitzonderlijk mooi historisch kwaliteitslandschap: de landgoederenzone rond Twickel en Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De nabijheid van de publiek toegankelijke landgoederen zorgt voor een hoge kwaliteit van wonen, werken en verblijven in Twente.

MESA+ in Twente is een van de grootste onderzoeksinstituten op het gebied van nanotechnologie ter wereld, met een omzet van 50 miljoen euro per jaar. Het instituut levert hoogwaardig concurrerend en succesvol onderzoek, werkt nauw samen met het bedrijfsleven en staat aan de basis van ruimt 50 succesvolle spin-offs. De provincie Overijssel droeg financieel bij aan de ontwikkeling van het Nanolab op de campus van de Universiteit Twente. Ondernemers uit Overijssel kunnen volop gebruikmaken van de kennis van dit Nanolab. Zo verwachten onderzoekers met nanotechnologie in de toekomst voor grote doorbraken in de gezondheidszorg te kunnen zorgen.

Deventer-Stedendriehoek

De Stedendriehoek (Deventer, Apeldoorn en Zutphen) is de eerste ‘cleantech’-regio in Nederland. De regio richt zich op een circulaire economie. Deventer-Stedendriehoek is strategisch gelegen aan (inter)nationale oostwest- en noordzuid-verbindingen over weg en spoor en aan vaarverbindingen als de IJssel en het Twentekanaal. De Stedendriehoek sluit hiermee goed aan op de Randstad. Deventer, de Overijsselse stad in het netwerk, is rijk aan cultuurhistorie en heeft goede verbindingen met de fraaie en gevarieerde landelijke omgeving (Veluwe, IJssel, Salland en de Graafschap). Rond Deventer vind je een bijzonder gebied met prachtige landgoederen. Dit alles zorgt voor een goed vestigingsklimaat in de oude Hanzestad.

Zwolle Kampen Netwerkstad

Het stedelijk netwerk Zwolle-Kampen behoort tot de top van de economische regio’s in Nederland. De strategische ligging op het knooppunt van belangrijke oost-west en noord-zuid verbindingen – over de weg, het spoor en het water – draagt sterk bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat voor bedrijven en instellingen. Het stedelijk netwerk sluit goed aan op de Randstad en kent daarnaast een goede dekking en spreiding van uiteenlopende voorzieningen (zorg, onderwijs, detailhandel etcetera) en een gevarieerd aanbod van aantrekkelijke woonmilieus. De fraaie binnensteden, de rijke cultuur(historie) en de bijzondere landschappen van het buitengebied – waaronder het Nationaal Landschap IJsseldelta – zijn niet alleen van betekenis voor de bewoners en bedrijven in de regio, maar ook voor bezoekers van daarbuiten.

De Nederlandse kunststofindustrie is sterk vertegenwoordigd in Oost-Nederland en, in het bijzonder in de regio Zwolle en in de regio Twente, een belangrijke werkgever. Met de komst van het Polymer Science Park in Zwolle is de concurrentiepositie van Oost-Nederland nationaal en internationaal nog sterker geworden. Het Polymer Science Park houdt zich bezig met kunststoftechnologie. In een werkplaats en laboratorium kunnen bedrijven en onderwijsinstellingen experimenteren met nieuwe materialen (zoals coatings), recycling en 3D-printing. Ook wordt onderzoek gedaan naar het gebruik van biobased en gerecycled materiaal én energie-efficiënte bewerkingswijzen. Het Polymer Science Park is een samenwerkingsverband van vijf partijen: DSM, Wavin, Windesheim, Deltion College en de Universiteit Twente.

Het brede spectrum aan woon- en werkmilieus in Overijssel is een waardevol bezit. Mensen koesteren namelijk verschillende wensen waar het hun woning en woonomgeving aangaat. Kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen worden ook steeds belangrijker als vestigingsvoorwaarden voor ondernemers en ondernemingen.

Bereikbaarheid is al eeuwenlang een belangrijke vestigingsvoorwaarde: voor de economische dynamiek en welvaart is de bereikbaarheid van steden en stedelijke netwerken essentieel. Overijssel kent goede verbindingen over spoor, weg en water. De provincie is ook goed aangesloten op (inter)nationale netwerken: de Berlijnlijn, de A1 en A28 stellen Overijssel in verbinding met de verder gelegen gebieden in Duitsland en Oost-Europa. Met de aanleg van de Hanzelijn is de bereikbaarheid over spoor verbeterd en is Noordwest-Overijssel een nog sterkere schakel geworden tussen West- en Noord-Nederland. Over het water is Overijssel goed bereikbaar via de IJssel, het Twentekanaal en het kanaal Almelo-de Haandrik.

Het provinciale wegennet in Overijssel is goed onderhouden. Daarmee scoort Overijssel een van de beste resultaten uit het ANWB-onderzoek naar verkeersveiligheid. Sinds eind 2012 rijden er 14 nieuwe treinen in het Vechtdalgebied. De nieuwe treinen zijn sneller, hebben een hogere frequentie en bieden meer comfort voor de reizigers.

Dynamiek en bedrijvigheid aan de voordeur, rust en ruimte aan de achterdeur

Overijssel heeft veel om trots op te zijn. Prachtig cultureel erfgoed, mooie landgoederen, grote sportevenementen, bruisende festivals, musea van betekenis en de mooiste rivieren van Nederland: de IJssel en de Vecht. Sterke ruimtelijke identiteiten van onze provincie zijn de waterrijke Kop van Overijssel (met Giethoorn als grote publiekstrekker), de Hanzesteden langs de IJssel (Deventer, Zwolle, Kampen), het Wilde Hart van Vecht, Regge en Sallandse Heuvelrug, het landgoederenlandschap ten noorden van Deventer, het rivierenlandschap van de IJssel, de Twentse steden en het Twentse essen- en stuwwallenlandschap.

De rijkdom aan cultureel erfgoed en de archeologische en aardkundige waarden vertellen het verhaal van Overijssel, van zijn ontstaan en ontwikkeling en zijn belangrijk voor de identiteit van de provincie en de mensen die hier wonen, werken, ondernemen en recreëren. Dit geldt zowel voor het oude als het mogelijk toekomstige erfgoed. Denk aan de rivierfronten van Deventer en Kampen, de stadsgezichten van Ootmarsum, de landgoederen van Salland en Twente, maar ook aan bijvoorbeeld de nieuwe IJsselbrug bij Zwolle.

De kracht van Overijssel is de diversiteit. Overijssel kent een voor velen onweerstaanbare menging van stedelijkheid en landelijkheid. Een mozaïek van landschappen vol geborgenheid en bedrijvigheid. Eigentijds en oorspronkelijk. Overijssel verenigt met schijnbaar vanzelfsprekend gemak grote contrasten. Hanzesteden én platteland. De hoogten van de Sallandse Heuvelrug én het laagveen in de Weerribben. Het coulissenlandschap in Twente én het polderland in de Kop van Overijssel. De zandgronden in het oosten én het water van de IJsseldelta in het (noord)westen. De dienstensector rond Zwolle én de maakindustrie en nanotechnologie in Twente. De cultuurhistorie van essen en hoeven én de innovatie van de balgstuw bij Ramspol.

Overijssel heeft 4.064 rijksmonumenten (inclusief de 117 archeologische rijksmonumenten) en 20 beschermde stads- en dorpsgezichten. Kampen als eigenzinnige stad aan de IJsselmonding, Zwolle als bestuurlijk, zakelijk en financieel centrum, Deventer met een accent op welzijn en diensten. Deze Hanzesteden zijn vanaf de middeleeuwen tot op de dag van vandaag – mede dankzij hun strategische ligging aan het water – belangrijke motoren van onze economie: de historische binnensteden zijn toeristische trekpleisters voor cultuur en architectuur.

Deventer op stelten

Bevrijdingsfestival Zwolle

In Overijssel vind je 270 historische landgoederen (van voor 1960), samen meer dan 30.000 hectare groot. Dit is bijna een tiende van de oppervlakte van Overijssel! Veel landgoederen zijn open voor het publiek. Ook landgoed de Haere in Olst. Met het mozaïek van bossen, lanen, weilanden, akkers en karakteristieke bebouwing een prachtige omgeving om te wandelen, fietsen, wonen…

Grote publiekstrekkers zijn Attractiepark Slagharen, Avonturenpark Hellendoorn én Giethoorn, het pittoreske ‘Venetië van het Noorden’.

De vele fiets-, ruiter- en wandelpaden in Overijssel bieden mogelijkheden voor grote en kleine ommetjes, tochten en ontdekkingsreizen. Ook over water is er veel te ontdekken. Overijssel is – met zo’n 400 kilometer aan kanoroutes – een van de mooiste kanoprovincies van Nederland.

Overijssel kent gebieden waar het ’s nachts nog echt donker is, gebieden met een rustig en onthaast karakter, waar je de sterrenhemel kunt zien en je je ver waant van de stad. Deze donkerte is een te koesteren kwaliteit, voor mens en dier.

En misschien wel het belangrijkste

De kwaliteiten van Overijssel hebben we vooral te danken aan de Overijsselaars zelf. De Overijsselaars die van oudsher niet alleen voor hun leefomgeving zorgen, maar ook voor elkaar. Het feit dat mensen elkaar kennen, contacten onderhouden met de buurt, elkaar helpen als dat nodig is of in actie komen als er problemen zijn, zien we als het sociale kapitaal van Overijssel. Dit karakteristieke ‘noaberschap’ is van enorme betekenis voor de leefbaarheid in Overijssel!

3 Actuele ontwikkelingen, opgaven en kansen     

We zien verschillende veranderingen op ons af komen die invloed hebben op onze leefomgeving. In dit hoofdstuk schetsen we een beeld van een aantal actuele maatschappelijke ontwikkelingen die (grote) gevolgen hebben voor hoe we de ruimte (kunnen) gebruiken. De focus ligt hierbij op de ‘grote’ thema’s klimaat, energie en regionale economie. Daarnaast vind je een beknopte beschrijving van opgaven en kansen die we in dit licht zien.

Klimaat

De klimaatverandering zorgt voor natter, droger, warmer en extremer weer. Dit betekent aan de ene kant dat de kans op overstroming en wateroverlast toeneemt, maar aan de andere kant op (economische) schade door droogte. Schade aan infrastructuur, gebouwen, dieren en planten (ook onze voedselvoorziening) en onze gezondheid.

De effecten van de klimaatverandering zijn misschien nog wel het sterkst merkbaar in de stad. De temperatuur ligt hier bij extreem warm weer duidelijk hoger dan in het landelijk gebied en doordat gebouwen en straten ’s nachts nauwelijks afkoelen, blijft de warmte ook langer hangen, zeker in gebieden met veel steen en weinig groen en water (‘hitte-eilanden’). Dit gaat ten koste van nachtrust en arbeidsproductiviteit én brengt – vooral voor kwetsbare ouderen – extra gezondheidsrisico’s met zich mee. Naast deze ‘hittestress’ hebben we in de stad eerder te maken met wateroverlast: het water kan bij hevige regenbuien moeilijk weg in een stenige omgeving. Belangrijke voorzieningen kunnen daardoor tijdelijk onbereikbaar worden.

Opgaven en kansen:

  • Overijssel met zijn rivierdelta en hoge gronden staat voor een grote opgave voor voldoende waterveiligheid, bescherming tegen wateroverlast en, in tijden van droogte, een goede zoetwatervoorziening (kwantitatief en kwalitatief). In het landelijke Deltaprogramma zijn voorkeursstrategieën opgenomen die zorgen voor bescherming tegen overstromingen en voor voldoende zoetwater, nu en in de toekomst. Voor een goede ruimtelijke vertaling van de wateropgaven en ‘verbinding’ met andere regionale opgaven, ruimtelijke kwaliteit en het creëren van maatschappelijke meerwaarde is stevige provinciale regie nodig.
  • Stedelijke herstructurering en transformatie bieden kansen om in de stad ruimte te maken voor wateropvang en groen, en zo wateroverlast, hittestress en de gevolgen van overstromingen te beperken. Dat geeft tegelijk kansen om de kwaliteit en veiligheid van de woonomgeving te verbeteren.

Energie en milieu

Mede door de klimaatverandering dringt het besef door dat verduurzaming noodzakelijk is. In toenemende mate erkennen we dat we op een andere manier naar onze samenleving en economie moeten kijken en naar hoe we die anders moeten organiseren. Efficiënter en zorgvuldiger omgaan met energie, grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen staat daarbij centraal.

Dit vraagt om een forse transitie: Nederland – en ook Overijssel – is voor de energievoorziening nog grotendeels afhankelijk van fossiele brandstoffen en het ‘kringloopdenken’ (circulaire economie) is nog geen gemeengoed. Een groot deel van de producten die we maken en kopen verandert in afval, restproducten zonder (hergebruiks)waarde. Met vervuiling, uitputting van natuurlijke grondstoffen en ecologische schade tot gevolg. Ook productieprocessen en verkeer hebben in veel gevallen een negatieve invloed op de volksgezondheid en natuur door de uitstoot van schadelijke stoffen.

Het groeiende besef dat de manier waarop wij op dit moment voorzien in onze economische en maatschappelijke behoeften risico’s met zich meebrengt voor onze gezondheid en toekomst, zorgt ervoor dat consumenten steeds kritischer worden op kwaliteit. Dit uit zich onder andere in een toenemende aandacht voor gezond voedsel, dierenwelzijn en zorg voor het milieu.

Opgaven en kansen:

  • Er is een transitie noodzakelijk naar (vooral ook) decentrale opwekking van hernieuwbare energie, hergebruik van grondstoffen en energie-efficiëntie. De provincie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke keuzen die samenhangen met de opwekking van hernieuwbare energie en het bij elkaar brengen van partijen.
  • Herstructurerings- en transformatieopgaven kunnen hand in hand gaan met energieopgaven en kansen bieden voor het zuinig(er) en zorgvuldiger gebruik van energie en grondstoffen.
  • Transitie naar een duurzame agrarische bedrijfsvoering, met – in antwoord op de veranderde eisen van consumenten en direct omwonenden – bijzondere aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn en zorg voor het milieu (onder andere door ketenoptimalisatie). Dit biedt kansen om de concurrentiepositie van de agro- en foodsector – en daarmee de toegevoegde waarde voor de regionale economie – te versterken.
  • Energiebesparing en CO2-reductie in het openbaar vervoer, onder andere door zero emissie busvervoer.

Regionale economie

Met de economische crisis van de afgelopen jaren kwam er een einde aan een lange periode van groei van economie, welvaart en mobiliteit. Dit heeft, in combinatie met een afnemende groei van de bevolking onder andere tot gevolg dat de ruimtedruk (de behoefte aan locaties voor wonen, werken en voorzieningen) is afgenomen en er in bepaalde gebieden sprake is van een overaanbod aan woon- en werklocaties in geldende bestemmingsplannen. Tegelijkertijd is er sprake van een ‘mismatch’: het bestaande aanbod sluit niet aan op de (veranderende) vraag. Dit betekent dat ondanks de overcapaciteit – en leegstand – er toch een tekort kan zijn voor specifieke vormen van wonen en bedrijvigheid. In Overijssel bestaan groei en krimp naast elkaar.

De economische kracht van een regio wordt steeds meer bepaald door de beschikbaarheid van en de interactie tussen arbeid, kapitaal, kennis en ruimte(lijke kwaliteit). ‘Menselijk kapitaal’ is daarbij een belangrijke vestigingsfactor. In de concurrentie tussen regio’s wordt een goed vestigingsklimaat voor wonen, werken en vrije tijd belangrijker. Culturele voorzieningen en een aantrekkelijke fysieke omgeving (waarbij onder andere de aanwezigheid van cultureel erfgoed en de nabijheid van natuur en landschap een rol spelen) zijn daarbij van groot belang. Daarnaast zijn goede verbindingen over weg, spoor en water én snelle digitale verbindingen steeds meer van doorslaggevend belang in de (inter)nationale concurrentie tussen regio’s.

Opgaven en kansen:

  • Stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is een belangrijke opgave. Overijssel heeft een goede uitgangspositie in de nationale topsectoren hightech, chemie, energie, agro&food en life sciences/health. En in de regionale sectoren: vrijetijdseconomie en de bouw. Verder liggen er kansen voor de logistieke sector: Overijssel heeft qua ligging, infrastructuur, ondernemerschap en kennis belangrijke troeven in handen om een sterkere positie in te nemen in het (inter)nationale logistieke netwerk. Dit biedt mogelijkheden voor nieuwe werkgelegenheid voor zowel laag, middelbaar als hoog opgeleiden.
  • Herstel van de balans tussen vraag en aanbod van woon- en werklocaties (zowel kwantitatief als kwalitatief) is een belangrijke opgave. Daarnaast noodzaakt afname van de ruimtedruk tot het kwalitatief op peil houden en herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Regionaal is een stimuleringsbeleid en een actieve (re)programmering op bovenlokale ontwikkelingen voor woningbouw en werklocaties (bedrijventerreinen, kantorenlocaties en detailhandel) noodzakelijk. Het feit dat in Overijssel krimp en groei naast elkaar bestaan, vraagt om specifiek maatwerk dat rekening houdt met deze verschillen.
  • De verminderde financiële armslag betekent dat we steeds vaker een afweging moeten maken tussen het maatschappelijk belang van een bepaalde voorziening en financiële overwegingen (zoals rendabele voorzieningen op een bepaald schaalniveau). De instandhouding van een goed netwerk van (betaalbaar) openbaar vervoer is bijvoorbeeld een grote uitdaging.

4 Rode draden en beleidsambities     

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, hebben we vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benaderen we vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor we – themaoverstijgende – kwaliteitsambities hebben geformuleerd. In dit hoofdstuk vind je een toelichting op de drie rode draden, de daarbij behorende themaoverstijgende kwaliteitsambities en een overzicht van de centrale beleidsambities.

4.1 Rode draden     

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. In deze paragraaf definiëren we de begrippen ‘duurzaamheid’, ‘ruimtelijke kwaliteit’ en ‘sociale kwaliteit’, benoemen we per rode draad onze bijbehorende kwaliteitsambities en schetsen we hoe we deze ambities willen realiseren.

4.1.1 Duurzaamheid     

We hanteren binnen de provincie de volgende definitie van duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”

Inzet op een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving is hard nodig. De manier waarop wij op dit moment voorzien in onze economische en maatschappelijke behoeften leidt op termijn tot schaarste aan grondstoffen en tot grote milieuproblemen. Mede door de klimaatverandering beseffen we bovendien dat dit ook risico’s met zich meebrengt voor onze veiligheid en gezondheid.

Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten – voor nu én in de toekomst – is duurzaamheid voor ons dan ook een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Duurzame kwaliteitsambities

We hebben vier ambities geformuleerd die de koers bepalen van onze sturing op duurzaamheid. Deze ambities hebben hun vertrekpunt in een aantal grote maatschappelijke opgaven die we als samenleving het hoofd moeten bieden.

Duurzame kwaliteitsambitie 1

Een klimaatbestendig Overijssel

Onze ambitie: een klimaatbestendig Overijssel. Dit betekent dat we er voor willen zorgen dat we – nu en in de toekomst – beschermd zijn tegen overstromingen, droge voeten houden en, ook in perioden van droogte, over voldoende en schoon (drink)water beschikken voor bewoners, natuur en (landbouw)bedrijven. En er voor willen zorgen dat de stad, zelfs bij extreem heet weer, een fijne en gezonde plek blijft om te wonen. Met andere woorden: dat we bijvoorbeeld ook hittestress in de steden willen beperken.

Samen met het Rijk, gemeenten, waterschappen, veiligheidsregio’s, ondernemers, bewoners en andere belanghebbenden zoeken we bij het werken aan de klimaatopgaven – ieder vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid – naar de verbinding met andere (regionale) opgaven en ambities (denk aan natuurontwikkeling, recreatie, bijzondere woon- of werklocaties aan het water, bereikbaarheid en innovatie in de agro- en foodsector). Ook in de steden willen we nieuwe initiatieven en herstructurering hand in hand laten gaan met een goede koppeling aan de klimaatopgaven.

Klimaat actieve IJssel-Vechtdelta

In de IJssel-Vechtdelta werken bewoners, bedrijfsleven, maatschappelijke instanties, kennisinstituten, onderwijsinstellingen en overheden samen aan het klimaatbestendiger maken van de IJssel-Vechtdelta. De initiatieven zijn divers: van vergroening van wijken en waterevenementen tot (financiële) innovaties en research.

Duurzame kwaliteitsambitie 2

Een duurzame energiehuishouding

We ambiëren in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. We zetten in op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond. In 2023 moet 20% van de energiebehoefte uit hernieuwbare bronnen bestaan, de ambitie voor 2030 ligt op 30%. Dit bereiken we door ondernemers, bewoners en organisaties te stimuleren te investeren in het efficiënter gebruik van energie, de opwekking van hernieuwbare energie en het aanpassen van de energie-infrastructuur.

We zien goede mogelijkheden voor besparing en efficiënter gebruik van energie in productieprocessen van bedrijven, bij de verwarming en koeling van gebouwen en bij verkeer en vervoer. En we zien toekomst in initiatieven waarbij de energieopgave vanzelfsprekend verbonden wordt met andere (regionale) opgaven en ambities. Denk aan herstructureringsopgaven van woon- en werklocaties, herbestemming van cultureel erfgoed en uitbreiding en vernieuwing van bestaande agrarische bedrijven.

Duurzame kwaliteitsambitie 3

Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie

In Overijssel willen we verantwoord omgaan met grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen en hebben we, als stip aan de horizon, de ambitie toe te groeien naar een circulaire economie. Een economie die spaarzaam omgaat met grondstoffen, waar winning, gebruik en hergebruik dicht bij elkaar plaatsvinden en waarin reststoffen maximaal worden hergebruikt. Het sluiten van kringlopen staat hierbij centraal. Dit draagt ook bij aan het borgen van een gezonde leefomgeving door het beperken van schadelijke emissies.

Een circulaire economie vraagt om een verandering van productieprocessen en consumptiepatronen: een verandering die we alleen kunnen realiseren als we er samen de schouders onder zetten. Hierbij is het mogelijk het schijnbaar onverenigbare te verenigen: de praktijk wijst uit dat het mogelijk is om te vergroenen én te verdienen. Sterker nog: verduurzaming is noodzakelijk om in de toekomst nog te kunnen verdienen. Wij willen de voorwaarden scheppen waaronder groene innovaties tot stand kunnen komen, door het stimuleren van kennisdeling en waar mogelijk en gewenst door actieve ondersteuning. We koppelen dit bij voorkeur aan de sterke kanten van Overijssel, aan de (top)sectoren die ook in de toekomst kansen bieden. Denk daarbij onder andere aan de agro- en foodsector, waar we voorlopers ruimte geven in proeftuinen en – samen met onze partners – de kansen voor ketenoptimalisatie concretiseren.

Ben & Jerry’s Hellendoorn produceert ijs voor de gehele Europese markt. Om dit duurzaam te doen werd met financiële hulp van de provincie een biovergister gebouwd. Hierin zetten micro-organismen afval uit het productieproces om in biogas. Dit biogas wordt vervolgens weer gebruikt voor de energievoorziening van de fabriek.

Duurzame kwaliteitsambitie 4

Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur

We hebben de ambitie om – naast het beter benutten van grondstoffen – ook bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten in Overijssel. Maar ook aan het beter benutten van de infrastructuur zelf: knelpunten kunnen veelal opgelost worden met een beter gebruik van bestaande verbindingen.

We denken zo niet alleen bij te dragen aan een meer duurzame verstedelijking, maar ook de kwaliteit van de leefomgeving op peil te houden en de concurrentiekracht van de Overijsselse steden te versterken. Bovendien draagt de strategie van het beter benutten bij aan behoud van de groene omgeving en versterking van het contrast tussen de dynamische en de luwe gebieden in Overijssel.

De digitalisering van onze samenleving biedt kansen voor het op een efficiëntere manier benutten van onze leefomgeving. Denk aan mobiliteitssystemen en parkeerplaatsen, of veelomvattender: de smart city. Een smart city gebruikt digitale technologie om transportsystemen, energie, gezondheidszorg, water en afval efficiënter te benutten. En om bewoners effectiever en actiever te betrekken bij hun leefomgeving.

Hoe realiseren we duurzaamheid?

Om ambities als een klimaatbestendig Overijssel, een duurzame energiehuishouding en het sluiten van kringlopen werkelijkheid te laten worden, is een grote inspanning nodig. Een inspanning die vraagt om samenwerking, samenhang, een integrale aanpak van opgaven en sturing op een evenwichtige afweging – bij alle beleidskeuzes en ontwikkelingen in onze leefomgeving - tussen sociaal-culturele, economische en ecologische belangen.

Samen op weg naar een duurzamer Overijssel

Een duurzame toekomst van Overijssel vergt de inzet van alle partijen in onze provincie. Ieder van hen binnen de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden. We sluiten waar mogelijk en gewenst aan bij de ambities van bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden en werken toe naar een gedeelde aanpak en een gedeeld perspectief voor een duurzamer Overijssel. Bij voorkeur kiezen we voor een aanpak waarbij de duurzaamheidsopgaven en de ambities van partners elkaar versterken. Kennis verwerven, samen ontwerpen en delen van kennis en ervaring is daarbij onmisbaar.

Voor het zoeken naar de balans tussen sociaal-culturele, economische en ecologische belangen (‘people, profit, planet’) is het essentieel om inzicht te hebben in effecten van initiatieven. In 2009 hebben we hier een belangrijke kennisbasis voor gelegd door bij het opstellen van de eerste omgevingsvisie voor Overijssel – parallel – een plan-MER op te stellen. MER staat voor Milieu Effect Rapportage. Met een MER worden de milieugevolgen van een plan of project in beeld gebracht. Dit is verplicht voor plannen en projecten die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor het milieu, voordat een besluit is genomen. Zo kan een weloverwogen keuze worden gemaakt.

In de plan-MER van 2009 is het beoordelingskader – als meetlat voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling – opgezet volgens de doelen op het gebied van welzijn (people), welvaart (profit) en natuurlijke hulpbronnen (planet). Bij de revisie van onze omgevingsvisie kozen we voor een vergelijkbare aanpak, voortbouwend op de plan-MER van 2009 en de MidTermReview van de omgevingsvisie (2014), maar breder: parallel aan de revisie stelden we een Leefomgevingskwaliteit effectrapportage (LOK-ER) op. Deze LOK-ER geeft niet alleen inzicht in de (fysieke) milieueffecten, maar ook inzicht in de effecten op de leefomgevingskwaliteit. Dit sluit aan op het integrale karakter van de omgevingsvisie. Met het ‘samen optrekken’ van revisie en LOK-ER organiseren we deze kennisinbreng al tijdens het beleidsproces. Dit helpt ons om onze centrale beleidsambities scherper te krijgen: op basis van de LOK-ER kunnen we een zorgvuldige en transparante afweging maken van sociaal-culturele, economische en ecologische belangen. En zo de belangen van milieu, omgevingskwaliteit én duurzame ruimtelijke ontwikkeling een volwaardige rol geven in onze besluitvorming. We hopen met deze aanpak ook anderen te inspireren!

Duurzaamheidsinventarisatie

Om inzicht te krijgen in de actuele stand van zaken en de duurzame ontwikkeling van Overijssel, werken we aan een inventarisatie van de provinciale initiatieven en activiteiten op het gebied van duurzaamheid. Hierin brengen we allereerst de duurzaamheidsambities en -initiatieven van ons en onze partners in Overijssel in beeld. Daarop willen we voortbouwen om de duurzame ontwikkeling van Overijssel te kunnen monitoren. De Leefomgevingskwaliteit effectrapportage (LOK-ER) kan als vertrekpunt voor de monitor dienen.

Overige instrumenten

Om te zorgen dat elk initiatief, groot of klein, bijdraagt aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van onze leefomgeving, sturen we via de verordening onder andere op een integrale aanpak van opgaven en op toekomstbestendigheid (zie paragraaf 7.1).

Daarnaast zetten we andere stimulerende en faciliterende instrumenten in, zoals het platform Overijssel heeft Nieuwe Energie.

Het online inspiratiemagazine Duurzaam Ontwikkelen Overijssel bevat 30 mooie, praktische voorbeelden van Overijsselse projecten. Ze hebben betrekking op Leefomgeving; Water en klimaat; Energie; Mobiliteit en infrastructuur; Grondstoffen, voedsel en biodiversiteit. Het magazine laat zien wat maakt dat deze projecten duurzaam ontwikkeld zijn, welke lessen zijn te leren, en welke instrumenten zijn gebruikt of kunnen worden gebruikt. De duurzaamheidsmatrix is een van de instrumenten die een hulpmiddel zijn bij het versterken en verduurzamen van ruimtelijke initiatieven (http://duurzaamontwikkelenoverijssel.online-magazine.nl/nl/magazine/8813/769094/cover.html).

4.1.2 Ruimtelijke kwaliteit     

Ruimtelijke kwaliteit definiëren we als: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig. Overigens is deze benadering van ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de gangbare definitie. Deze is een optelsom van:

  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)

Ruimtelijke kwaliteit is geen luxe, maar maatschappelijke noodzaak. Ruimtelijke kwaliteit is van grote betekenis voor het vestigingsklimaat voor bedrijven, bewoners en de toeristische mogelijkheden van een gebied. En daarmee ook voor de werkgelegenheid. Met andere woorden: de inzet op ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan versterking van de sociaal-economische positie van Overijssel.

Ruimtelijke kwaliteitsambities

Op het provinciale schaalniveau hebben wij zeven kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van onze sturing op ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteitsambities hebben hun vertrekpunt in de bestaande kwaliteiten van Overijssel.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 1

Natuur als ruggengraat

Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur.

Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als ‘poorten’ naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden ‘om de hoek’.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 2

Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

Inzet is het verbeteren van de zichtbaarheid, toegankelijkheid, beleving en de ruimtelijke continuïteit van het watersysteem van brongebieden, beken, weteringen, rivieren en meren in Overijssel.

Veel waterlopen (beken, weteringen, aanvoerkanalen) moeten in de komende periode zowel kwantitatief (vergroting van het bergend vermogen) als kwalitatief (schoon water) aangepast en heringericht worden, zowel in de groene als in de stedelijke omgeving. De uitvoering van de maatregelen is een mooie gelegenheid om de inrichtingskwaliteit van de waterlopen en de toegankelijkheid er langs (de schouwpaden als langzaam routenetwerk) te verbeteren en te werken aan een klimaatbestendige inrichting. Het watersysteem wordt zo een verbinding voor mens, plant en dier, een bindmiddel voor de onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) en kan helpen om de afzonderlijke natuurgebiedjes en -gebieden in de groene én in de stedelijke omgeving aaneen te smeden en beleefbaar te maken.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 3

Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen

Inzet is het behouden en waar mogelijk herstellen van de diversiteit aan agrarische cultuurlandschappen in Overijssel. Het koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch landschap en het bewaken van de landschappelijke samenhang tussen (voormalige) boerenerven, buurtschappen en dorpen met het omliggende agrarisch landschap is daarbij onze leidraad. Dragende structuren zijn bijvoorbeeld de wegenstructuur, de structuur van waterlopen, bebouwingslinten en nederzettingsvormen, het web van verspreide boerderijen met onderlinge verbindingslijnen en patronen van landschapselementen.

Door nieuwe initiatieven zorgvuldig in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren van een gebied kan het karakter en het onderscheid met andere gebieden versterkt worden. Het is daarbij de kunst om vormen van grondgebruik, bebouwingsvormen en infrastructuur zo te ordenen dat naast het karakter ook de samenhang in het gebied wordt versterkt en nieuwe kwaliteiten (kunnen) ontstaan. Zorgvuldige arrangementen van bebouwing en versterking van landschappelijke structuren horen daar vanzelfsprekend bij.

Actuele ontwikkelingen en dynamiek op het gebied van landbouw, wonen, werken en recreëren kunnen worden ingezet om de intimiteit en eigenheid van het Sallandse mixlandschap te versterken én vitaliteit en vernieuwing op gang te brengen.

Het bieden van ruim baan aan ontwikkelingsmogelijkheden voor de moderne grondgebonden landbouw in bijvoorbeeld het jonge ontginningslandschap van Noordoost-Overijssel kan het stoere en royale uiterlijk van dit grootschalige open gebied versterken.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 4

Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur

Inzet is het behouden en waar mogelijk en passend – in aansluiting op de vraag – verder verbreden van het bestaande rijke palet aan woon-, werk- en mixmilieus in Overijssel. Het aansluiten bij het eigen karakter van steden, dorpen en buurtschappen vormt het vertrekpunt. Het gaat hierbij om het herontdekken of zelfs opnieuw uitvinden van de dragende kwaliteiten en structuren en daarbij aansluiten met eigentijdse vormen van grondgebruik en inrichting. Denk aan wonen en werken op erven, op landgoederen, in buurtschappen, dorpse wijken, dorpsranden, diverse stadsringen, centra, villabuurten en wonen aan het water. En daarbij ook de uitersten te bedienen: kleinschalige extensieve milieus aan de ene en hoogstedelijke compacte milieus aan de andere kant.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 5

Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap

Inzet is het accentueren en het beleefbaar houden of maken van regionale lange lijnen en randen in Overijssel. Het gaat hier bijvoorbeeld om het herstellen en complementeren van de laanstructuren van Twente en Salland. Een ander voorbeeld is het (her)inrichten van de grote doorgaande structuren van het provinciale wegen- en kanalennetwerk als lineair landschap. Maar het gaat ook om de beleving van de kwaliteiten van het Overijsselse landschap als je je – rijdend, fietsend, wandelend, varend – over de diverse routestructuren beweegt. Tot slot verdient ook het kunnen ervaren van de overgangen tussen karakteristieke landschappen zoals de stuwwalranden van het Drents Plateau bij Steenwijk, de stuwwalrand van het land van Vollenhove, van de Sallandse Heuvelrug en van de Twentse stuwwalreeks onze aandacht. Het gaat hierbij om het – op strategische plekken – vrij houden van het zicht op en het uitzicht vanaf deze hogere delen van de provincie. Hetzelfde geldt voor de dijken langs het rivierensysteem van IJssel, Zwarte Water, Vecht en Regge en voor de grote escomplexen.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 6

Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken

Inzet is het versterken van het contrast tussen de dynamische en de luwe gebieden in Overijssel: de gebieden waar het licht nooit uitgaat en achtergrondgeluid altijd aanwezig is (de steden, dorpen, autosnelwegen, kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen) en de gebieden waar het ’s nachts nog echt donker en stil is (de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk).

De hoofdstructuur van het verkeers- en vervoersnetwerk (de hoofdinfrastructuur) is in Overijssel dan ook zo gekozen, dat hij de basis is voor de ontwikkelingsdynamiek (bundeling van stedelijke functies) en de relatieve ‘luwte’ (extensieve vormen van grondgebruik) respecteert. Dit draagt behalve aan onze bereikbaarheidsambitie, ook bij aan onze ambities voor veiligheid en gezondheid, omdat we zo de overlast van het verkeer (geluid, stof) zo veel mogelijk concentreren rond een beperkt aantal routes.

In de steden van Overijssel kan de dynamiek en de stapeling van functies in lagen op specifieke plekken (goed ontsloten, goed ingebed in de stedelijke structuur) nog worden opgevoerd. Ons beleid om te sturen op herstructurering voordat er gekozen wordt voor uitbreiding (Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 7.1)) draagt hieraan bij.

Ruimtelijke kwaliteitsambitie 7

Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel

Inzet is het ‘alles uit de kast’ halen om de potentiële kwaliteiten van de sterke ruimtelijke identiteiten van Overijssel te verzilveren: van de waterrijke Kop van Overijssel, de Hanzesteden, het Wilde Hart van Vecht, Regge en Sallandse stuwwal, het landgoederenlandschap ten noorden van Deventer, het rivierenlandschap van de IJssel, de Twentse steden en het Twentse essen- en stuwwallenlandschap. Dit betekent inzet op de inrichtingskwaliteit, het eigen gezicht, het stimuleren van ondernemerschap, van streekproducten, vergroting/verdieping/verbreding van recreatieve mogelijkheden en inzet op marketing. Niet alleen vanuit economisch oogpunt, maar ook voor de vitaliteit en leefbaarheid van de genoemde gebieden. Het behouden en versterken van de bestaande identiteit en het toevoegen van nieuwe identiteit vereist het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en transformatie.

Cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de identiteit en een belangrijke inspiratiebron zijn voor ontwikkelingen. Een voorbeeld is de verbetering van de hoogwaterkering in Kampen. Hierbij is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het tracé van de oude stadsmuur. Dit bood de mogelijkheid om niet alleen de bescherming tegen hoogwater te verbeteren, maar ook de stad te verfraaien en de oude stadsmuur als waterkering in ere te herstellen.

Hoe realiseren we ruimtelijke kwaliteit?

Ruimtelijke kwaliteit willen we realiseren door nieuwe initiatieven in de fysieke leefomgeving te verbinden met de bestaande kwaliteiten van Overijssel. Dit betekent niet alleen het koesteren en beschermen van bestaande kwaliteiten, maar juist ook het versterken en vernieuwen van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten. Versterken en vernieuwen draagt zo bij aan de herkenbaarheid en onderscheidendheid van de plek. Daarnaast biedt het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe initiatieven natuurlijk ook kansen voor het toevoegen van nieuwe kwaliteiten, nieuwe identiteiten en nieuwe verhalen.

Door deze benadering van ruimtelijke kwaliteit:

  • bevorderen wij een weloverwogen locatiekeuze, vormgeving en inrichting van initiatieven, passend bij de identiteit van de plek
  • beogen wij dat ontwikkelingen en projecten in een tijdsperspectief worden geplaatst en ook in de verdere toekomst nog een functie kunnen vervullen
  • willen wij de bestaande en hoog gewaardeerde verscheidenheid in Overijssel behouden en versterken en zo de belevingswaarde vergroten

Onze ambitie is dat elk project en elk initiatief, groot of klein, bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van onze leefomgeving. Dit geldt vanzelfsprekend voor onze eigen gebiedsontwikkelings- en uitvoeringsprojecten, maar we dagen ook jou en andere partners uit zelf initiatieven te nemen om kwaliteit te realiseren. We zijn ons er van bewust dat er plekken zijn waar de ontwikkeldynamiek niet meer zo groot is als vroeger. Juist daar is het van extra groot belang dat de initiatieven die er nog zijn doelbewust kwaliteit toevoegen.

Om ruimtelijke kwaliteit te realiseren zijn drie zaken van belang:

  • een brede gebiedsgerichte blik en aanpak
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit in alle fases van het planproces
  • een creatief, ontwerpend proces

Instrumenten

We hebben met de Catalogus Gebiedskenmerken, als onderdeel van onze verordening, een krachtig beleidsinstrument in handen om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. De Catalogus Gebiedskenmerken beschrijft voor alle gebiedstypen in Overijssel welke kwaliteiten en kenmerken behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden.

Naast de catalogus zetten we andere stimulerende en faciliterende instrumenten in om onze ambitie om te zetten in daden, zoals:

  • de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving voor het buitengebied van Overijssel
  • de subsidieregeling Herbestemming cultureel erfgoed
  • ontwerpateliers
  • voorkantsamenwerking en dialoog

4.1.3 Sociale kwaliteit     

De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In onze Omgevingsvisie beperken wij ons tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

We onderscheiden vier categorieën van menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van onze leefomgeving:

  1. De behoefte aan geborgenheid, privacy, beschutting en veiligheid. Deze behoefte hangt onder meer samen met maat en schaal van de omgeving.
  2. De behoefte aan contact, communicatie. Deze behoefte hangt samen met de wijze waarop de omgeving wordt ingericht, met de ontsluiting van de omgeving, de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en medemensen.
  3. De behoefte aan (nieuwe) informatie, zintuiglijke prikkels, variatie en verrassing. Deze behoefte hangt onder meer samen met de diversiteit of complexiteit van de omgeving.
  4. De behoefte aan duidelijkheid, ordening, inzicht en herkenning. Deze behoefte hangt onder meer samen met de structuur, eigenheid en identiteit van de omgeving.

Onder de rode draad ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk deel van deze vier categorieën terug te vinden1. Dit is ook niet verwonderlijk, ruimtelijke kwaliteit hebben we namelijk eerder al gedefinieerd als: datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

Maar, sociale kwaliteit is meer dan dat. Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.

Sociale kwaliteitsambities

Op het provinciale schaalniveau hebben wij drie kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van onze sturing op sociale kwaliteit.

Sociale kwaliteitsambitie 1

Het Overijssels ‘noaberschap’ koesteren

Het karakteristieke Overijsselse ‘noaberschap’ zien we als een belangrijke verbindende factor en als het ‘sociaal kapitaal’ van Overijssel. Dit noaberschap komt onder meer tot uiting in het grote aantal vrijwilligers, de lokale initiatieven voor de eigen leefomgeving en de coöperaties op het gebied van duurzaamheid. Het noaberschap is vanouds een vorm van burenhulp. Vooral het feit dat mensen elkaar kennen, contacten onderhouden met de buurt, elkaar helpen als dat nodig is of in actie komen als er problemen zijn, is – ook nu – van enorme betekenis voor de leefbaarheid van de woonomgeving. Het noaberschap willen we dan ook koesteren en waar mogelijk duurzaam versterken.

Sociale kwaliteitsambitie 2

Stimuleren van culturele identiteit

Primair lokaal, maar ook regionaal versterkt een gedeelde identiteit de verbondenheid van bewoners met elkaar en hun omgeving(skwaliteit). Met de toenemende globalisering (het proces van wereldwijde economische, politieke en culturele samensmelting) groeit de behoefte aan een eigen, lokale identiteit. We noemen dit effect ‘glokalisering’. Glokalisering uit zich in meer aandacht voor de eigen omgeving, voor lokale verschillen, kleinschaligheid en herkenbaarheid, voor culturele diversiteit, kortom: voor de menselijke maat.

De verbondenheid van bewoners met elkaar en met hun omgeving vinden we een groot goed. We willen ons dan ook graag inzetten voor het zichtbaar en beleefbaar maken van de identiteit en eigenheid van Overijssel, ervoor zorgen dat Overijssel een herkenbare plek blijft in de snel veranderende wereld. Dit doen we onder andere door inzet op het behoud en de duurzame ontwikkeling van ons culturele erfgoed. We stimuleren het herbestemmen en hergebruik van monumenten en karakteristieke bebouwing, en we zetten in op het behouden van streektaal, -cultuur en tradities en op het verbinden van dit immateriële erfgoed aan fysieke opgaven. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan het combineren van de restauratie van een karakteristiek gebouw met educatieve elementen die het verhaal van de plek vertellen. Dit is belangrijk voor de identiteit van de plek en voor de mensen die hier wonen, werken en recreëren.

Sociale kwaliteitsambitie 3

Verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven

Het actief betrekken van bewoners en ‘gebruikers’ bij de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven in hun leefomgeving versterkt de betrokkenheid en het gevoel van eigenaarschap. Bewoners en gebruikers krijgen op deze manier meer invloed op de eigen leefomgeving en de mogelijkheid om plekken van betekenis een plek te geven binnen de ruimtelijke opgaven die er in hun omgeving spelen. Bovendien voegt het een extra dimensie toe aan (de ontwikkeling van) ons provinciale beleid: de lokale kennis, verhalen, energie en emotionele betrokkenheid van de mensen die in het gebied geboren en getogen zijn, wonen en werken, … Onze inzet is daarom ook gericht op het vroegtijdig verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van ons provinciale beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven.

Hoe realiseren we sociale kwaliteit?

Sociale kwaliteit realiseren we door:

  • bewoners en ‘gebruikers’ te betrekken bij de ontwikkeling van ons provinciaal beleid en de uitvoering van projecten
  • ruimte te bieden aan initiatieven van ‘onderop’

Noaberschapsfonds

Initiatieven van onderop blijven we via het Noaberschapsfonds ondersteunen. Het Overijssels Noaberschapsfonds is ondergebracht bij het Oranjefonds. Vanuit het Noaberschapsfonds ondersteunt het Oranjefonds grote en kleine maatschappelijke initiatieven in Overijssel die de lokale sociale samenhang duurzaam versterken.

Heb jij een initiatief waardoor Overijssel een stukje socialer wordt? Kijk dan op oranjefonds.nl om te zien of jouw initiatief in aanmerking komt voor een bijdrage. Op jijenoverijssel.nl/initiatiefkaart vind je een kaart waarop je jouw initiatief kunt delen en op zoek kunt gaan naar passende ondersteuning. En naar mede-initiatiefnemers of partners!

Participatieladder

Bij de ontwikkeling van ons provinciaal beleid en de uitvoering van projecten betrekken we bewoners en gebruikers. De participatieladder is daarbij een instrument om – afhankelijk van de opgave, de betreffende fase in het proces en de daarbij behorende ambitie – de meest geschikte vorm van participatie en bestuursstijl van de provincie te bepalen. Deze participatieladder is verwoord in de Participatiecode Overijssel.

Als de provincie als initiatiefnemer optreedt, is gebruik van de participatieladder expliciet uitgangspunt. Het streven is om daarbij zo hoog mogelijk op de ladder te handelen, afhankelijk van de betreffende opgave. Voor meer informatie over de participatieladder zie de Participatiecode.

Bewoners laten meepraten bij het maken van de omgevingsvisie brengt onmisbare informatie op tafel. Hoe kijken ze aan tegen veranderingen in hun leefomgeving? En welke rol verwachten ze van de provincie? Vragen die tijdens huiskamerdebatten aan de orde kwamen. De resultaten zijn gebruikt als bouwsteen voor de revisie van de omgevingsvisie. Door samen met bewoners en andere betrokkenen vroegtijdig in ontwerpateliers provinciale opgaven en lokale wensen te verbinden met versterking van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid werken we aan gedragen oplossingen voor ruimtelijke vraagstukken.

1 Voor de rode draad ruimtelijke kwaliteit zie paragraaf 4.1.2; het aspect veiligheid komt aan de orde onder de rode draad duurzaamheid (paragraaf 4.1.1)

4.2 Centrale beleidsambities     

We hebben het al eerder gezegd: de opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, hebben we vertaald in centrale beleidsambities. Deze benaderen we vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor we – themaoverstijgende – kwaliteitsambities hebben geformuleerd. Het schema hierna geeft een overzicht van alle onderwerpen die we in ieder geval van provinciaal belang vinden. In hoofdstuk 10 beschrijven we per thema hoe we invulling geven aan dit provinciaal belang en welke instrumenten wij daarvoor inzetten.

Provinciaal belang

Politieke opvattingen over wat wel of niet van provinciaal belang is, variëren in de tijd. Uiteindelijk is datgene van provinciaal belang waar de provinciale democratie op enig moment verantwoordelijkheid voor neemt. Voor de fysieke leefomgeving beschrijft deze omgevingsvisie inhoudelijk wat we op dit moment van provinciaal belang vinden. De leidraad is dat die publieke belangen van provinciaal belang zijn, die op provinciaal niveau het meest effectief te beïnvloeden zijn. De provinciale kerntaken zijn hierbij richtinggevend (zie ipo.nl).

De negen beleidsthema’s zijn geordend in de kolommen welzijn, welvaart en natuurlijke hulpbronnen. Dit sluit aan bij onze aanpak bij de realisatie van duurzaamheid.2

2Zie 4.1.1 voor meer informatie.

Toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden

Welzijn Welvaart Natuurlijke voorraden

1. Woonomgeving

2. Economie en vestigingsklimaat

3. Natuur

Goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst

  • Passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief)
  • Beschikbaarheid en bereikbaarheid van (boven)regionale voorzieningen

Een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie met flexibele vestigingsmogelijkheden; naast kennisintensieve maakindustrie, mkb en logistiek ook voor topsectoren, ondernemingen, start-ups en zzp-ers

  • Vitale werklocaties, die aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven (kwantitatief en kwalitatief)
  • Gerichte groei van de logistieke sector
  • Een innovatieve en concurrerende agro- en foodsector
  • Ontwikkelingsmogelijkheden voor en kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding

Een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten; een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)

  • Een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden (NNN (voorheen EHS), waaronder Natura 2000-gebieden en Nationale Parken)
  • Behouden en versterken van verspreide bos- en natuurwaarden buiten het NNN

4. (Binnen-)steden en landschap

5. Mobiliteit 6. Regionaal waterbeheer

Versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijk, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied
  • Stedelijke netwerken die optimaal in verbinding staan met andere netwerken en waarin grotere en kleinere steden elkaar onderling versterken en aanvullen
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit

Een veilige, betrouwbare (tijdsduur) en vlotte (keten)reis van personen en goederen van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel

  • Een duurzaam en betaalbaar systeem van openbaar vervoer (ov)
  • Een goede (auto)bereikbaarheid van de stedelijke netwerken
  • Vergroten van de rol, positie en het gebruik van de fiets
  • Het stimuleren van het goederenvervoer over water, het optimaal faciliteren over de weg en het beheersen van de doorgaande goederenstroom per spoor (en daarmee de leefbaarheid en veiligheid langs het spoor)

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig, veilig en beleefbaar zijn

  • Voorbereid zijn op langetermijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte)
  • Optimale watercondities (kwaliteit en kwantiteit) voor landbouw, wonen, natuur en landschap
  • Betrouwbare drinkwatervoorziening (kwaliteit en kwantiteit)

7. Veiligheid en gezondheid

8. Energie 9. Ondergrond

Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen

  • Zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid
  • Zorgen voor een gezond leefmilieu (luchtkwaliteit, asbest, schone bodem)

Een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen

  • Bevorderen van energie-efficiency
  • 20% hernieuwbare energie in 2023 en 30% in 2030
  • Toepassen van nieuwe energie-infrastructuur

Balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond

  • Beschermen van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige en archeologische waarden
  • Zorgvuldig gebruik van de ondergrond (energie, zoutwinning, opslag, zandwinning, WKO, hoofdtransportleidingen, voorraadvorming grondwater)
Centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang

5 Jij kleurt Overijssel!     

We hebben het al eerder gezegd: hoewel we niet kunnen voorspellen hoe Overijssel er in 2030 precies uitziet – laat staan in 2050 – weten we wél wat we van waarde vinden in Overijssel, waar opgaven en kansen liggen om onze provincie leefbaar en vitaal te houden, kortom: waar we ruimte voor willen houden én maken. Dat vind je in dit hoofdstuk.

Ruimte voor ondernemerschap

De strategische ligging van Overijssel tussen de Randstad en de verstedelijkte gebieden in Duitsland en het verdere Europese achterland draagt bij aan het goede vestigingsklimaat in Overijssel.

Overijssel is goed verbonden met de stedelijke kerngebieden door de ligging aan de grote (noord-zuid) corridor naar Noord-Duitsland en Scandinavië én de (oost-west) North Sea Baltic Corridor (onderdeel van het Europese TEN-T-netwerk) en zowel over spoor, weg en water als digitaal, goed bereikbaar. Zwolle is een belangrijk scharnierpunt in het netwerk van nationale verbindingen, Netwerkstad Twente internationaal.

De goede bereikbaarheid biedt in combinatie met de ligging in de schil om de Randstad kansen voor ontwikkeling, zeker in de stedelijke netwerken. Deze dynamiek en bedrijvigheid aan de 'voordeur' gaan in Overijssel samen met rust en ruimte aan de 'achterdeur'.

Overijssel kent dynamische gebieden, gebieden waar je bedrijvigheid en beweging vindt: de steden, autosnelwegen, attractieparken en grote bedrijventerreinen. Tegelijkertijd kent Overijssel gebieden met een rustig en onthaast karakter, gebieden waar het ’s nachts nog echt donker is en je je ver waant van de stad: de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Dit contrast koesteren we.

Kansen voor de logistieke sector

Overijssel biedt goede kansen voor de logistieke sector. Naast de goede ligging en infrastructuur heeft Overijssel qua ondernemerschap belangrijke troeven in handen om een sterkere positie in te nemen in het (inter)nationale logistieke netwerk.

Overijssel kent drie logistieke hotspots: ‘ecosystemen’ die aan of zeer nabij een (inter)nationale verkeerscorridor liggen en waar een sterke groei van de goederenstromen is voorzien. In steden met multimodaal of synchromodaal ontsloten werklocaties zijn volop kansen voor logistiek ondernemerschap. De werklocaties liggen alle aan of zeer nabij de grote corridors en zijn daarmee goed verbonden met (inter)nationale havens.


(een grotere versie van deze afbeelding is ook beschikbaar als PDF)

Provincie Overijssel wil graag bijdragen aan de groei van de logistieke sector, die – zowel binnen als buiten de sector – nieuwe werkgelegenheid en economische groei oplevert: stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is op dit moment voor ons topprioriteit. Onze inzet richt zich op het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Overijssel en op het bundelen van de krachten. Dit laatste niet alleen door in samenwerking met de logistieke stakeholders in Overijssel te werken aan een strategische alliantie, maar ook door in te zetten op clustering van logistieke bedrijvigheid. Dit heeft voordelen voor de ondernemer (denk aan financieel-economisch draagvlak voor investeringen in een terminal, douanefaciliteit of gezamenlijke energievoorziening), voor de bewoners en bezoekers van Overijssel (denk aan concentratie van overlast van het verkeer (geluid, fijnstof en dergelijke) en daarmee beperking van hinder in andere delen van Overijssel) én spaart de Groene Omgeving.

Innovaties op het gebied van mobiliteit, zoals de opkomst van multimodale routeplanners, de zelfrijdende auto en alternatieve brandstoffen, veranderen het vervoer en (de invloed op) onze leefomgeving. Mobiliteitssystemen en parkeerplekken kunnen zo bijvoorbeeld op een efficiëntere manier worden benut.

Agro en food

Een belangrijke pijler onder de regionale economie van Overijssel is de agro- en foodsector. Agro en food omvat alles rond voedsel: zowel de primaire productie (de landbouw) als het bewerken, verwerken, vermarkten en de distributie van voedsel.

Kansen om de concurrentiepositie van de agro- en foodsector te verbeteren, liggen in de transitie naar een duurzame bedrijfsvoering. Dit betekent onder andere – in antwoord op de veranderde consumenteneisen – ondernemen met bijzondere aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn en zorg voor het milieu, energie en grondstoffen.

Zorg voor het milieu

In de landbouw – als primaire producent een belangrijke schakel in de agro- en foodketen – wordt gewerkt aan productie met minder pesticiden, meststoffen, diermedicijnen zoals antibiotica en gebruik van water. De sector is echter nog te afhankelijk van fossiele brandstoffen en te weinig geïntegreerd met andere ecosysteemdiensten, zoals waterbeheer, energieproductie en recreatie. Ook ligt hier nog een grote uitdaging op het gebied van het sluiten van kringlopen (denk aan het sluiten van afval- en energiestromen, bijvoorbeeld door clustering met andere ketenpartijen).

Provincie Overijssel ziet de agro- en foodsector als een belangrijke aanjager van een ‘biobased’ en circulaire economie. Het sluiten van kringlopen - bijvoorbeeld door het inzetten van gewassen en reststromen uit de landbouw en voedingsmiddelenindustrie voor de productie van transportbrandstoffen en energie - biedt niet alleen kansen voor het bedrijfsleven, ook voor groene groei! In Overijssel willen we dan ook graag een bijdrage leveren aan een innovatieve en concurrerende agro- en foodsector.

Agrarische ondernemers kunnen ruimte voor ontwikkeling verdienen door te investeren in ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Voorlopers geven we de ruimte in proeftuinen. Naast het bieden van ruimte voor ontwikkeling willen we samen met onze partners de kansen voor een circulaire bedrijfsvoering en ketenoptimalisatie concretiseren. Dit gaat over de hele keten: clustering met ketenpartners, duurzaam transport, slimme logistiek, toegankelijk internet, opslag, afval- en energiestromen.

Vanuit het publieke belang sturen we bij de ontwikkeling van bedrijven ook op ruimtelijke kwaliteit, om kwetsbare agrarische cultuurlandschappen te beschermen én om nieuwe karaktervolle productielandschappen te ontwikkelen. Dit is van waarde voor een goed leef- en vestigingsklimaat, en voor de vrijetijdseconomie in Overijssel.

Landgoederen en landgoedaanpak

Een bijzondere vorm van – groen – ondernemerschap vind je in Overijssel op de landgoederen.

De landgoedaanpak

Landgoedeigenaren zetten zich in voor het voortbestaan van hun bijzondere (familie- of stichting)bezit. Ze beheren het landgoed als een eenheid en zijn steeds op zoek naar een optimale combinatie van functies en waarden. Geld dat op het landgoed wordt verdiend met rendabele functies als landbouw en wonen wordt weer geïnvesteerd om de kwaliteit van onrendabele functies als natuur, cultuur en landschap overeind te houden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. We noemen dit de landgoedaanpak.

Provincie Overijssel wil de landgoederen ondersteunen in het duurzaam versterken van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe (groene) kwaliteiten door ruimte te bieden voor maatschappelijk ondernemerschap (de landgoedaanpak). We zien de landgoederen/landgoedeigenaren als belangrijke partners in het werken aan uiteenlopende maatschappelijke opgaven op het gebied van natuur, landschap, recreatie, energie, water en vrijetijdseconomie. Bovendien leveren de vele landgoederen in Overijssel een belangrijke bijdrage aan de identiteit en kwaliteit van het landschap; Overijssel onderscheidt zich hiermee.

De landgoedaanpak is overigens niet voorbehouden aan landgoederen. Ook andere partijen (denk aan recreatieondernemers, groene bedrijventerreinen of boerenbedrijven) kunnen het als beheer- en ontwikkelmodel inzetten.

Vestigingsmogelijkheden voor overige ondernemingen

De ruimte voor ondernemerschap beperkt zich natuurlijk niet tot de landgoederen en de logistieke en agro- en foodsector. In Overijssel bieden we flexibele vestigingsmogelijkheden aan de kennisintensieve maakindustrie, mkb, start-ups, zzp'ers, topsectoren en overige ondernemingen.

Overijssel kent een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven: een ruime keus aan werklocaties, een goede aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs én ruimte voor innovatie en ondernemerschap. In antwoord op de vraag van het bedrijfsleven werken we aan onderscheidende, (inter)nationaal georiënteerde topwerklocaties met speciale faciliteiten, zoals het High Tech Systems Park en Technology Base Twente. Investeringen in bijvoorbeeld innovatietrajecten en verbetering van infrastructuur zetten we hier gericht in om deze locaties nog aantrekkelijker te maken voor stuwende bedrijvigheid. Dit is van betekenis voor de regionale economie en goed voor de werkgelegenheid.

Ruimte voor wonen, werken, leven

De kwaliteit van de leefomgeving in Overijssel wordt hoog gewaardeerd. Overijssel heeft een zeer gevarieerd landschap, van de bossen en heide op de Sallandse Heuvelrug, het coulissenlandschap in Twente tot de IJsseldelta in de waterrijke Kop van Overijssel. Natuur ligt overal ‘om de hoek’. Mooie dorpen, landgoederen en karakteristieke boerderijen bepalen het beeld in het buitengebied en vertellen – evenals de IJssellinie en de Hanzesteden langs de IJssel - het verhaal van de rijke cultuurhistorie die Overijssel kenmerkt. In de steden is de werkgelegenheid geconcentreerd en vind je prachtig cultureel erfgoed en musea van betekenis. Met dit alles biedt Overijssel een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat en is onze provincie een populaire bestemming voor korte vakanties en dagtripjes, ook vanuit Duitsland.

Kortom: het is goed wonen, werken, leven in Overijssel. De afgelopen jaren is echter, net als elders in Nederland, de leegstand toegenomen. In eerste instantie een probleem van de eigenaar, maar zeker in gebieden waar leegstand op grotere schaal voorkomt (denk aan binnensteden, winkelcentra en bedrijventerreinen) een probleem van ons allemaal. Helemaal als het gaat om karakteristiek erfgoed dat van grote betekenis is voor de identiteit van stad of streek.

Provincie Overijssel wil graag een bijdrage leveren aan het kwalitatief op peil houden van het bestaand stedelijk gebied zodat Overijsselaars – nu en in de toekomst – hier goed en plezierig kunnen wonen. Onze focus ligt daarbij op het actief stimuleren van herbestemming, transformatie en tijdelijk (her)gebruik van gebouwen die leegstaan, en op herstructurering van verouderde woon- en werklocaties. Kleinschalige initiatieven die hieraan bijdragen juichen wij toe. Niet alleen omdat die een vliegwiel kunnen zijn voor grotere transformaties, maar ook omdat we het belangrijk vinden dat bewoners en ‘gebruikers’ betrokken zijn bij hun leefomgeving. De leefomgeving is tenslotte van ons allemaal!

Stedelijke herstructurering en transformatie bieden kansen om in de stad ruimte te maken voor wateropvang en groen en zo effecten van de klimaatverandering als wateroverlast en hittestress te beperken. Dat geeft tegelijk kansen om de kwaliteit van de leefomgeving, de natuurkwaliteit en de biodiversiteit te vergroten. Een inspirerend voorbeeld is het project Cool Nature waarbij kinderen mee ontwerpen aan stoere natuurspeelplaatsen in hun woonomgeving.

Ruimte voor hernieuwbare energie

Overijssel is een bron van energie: gemiddeld kent onze provincie per jaar 1.377 zonuren en 2.200 vollasturen met voldoende wind om turbines aan te drijven. Ook is er biomassa beschikbaar (denk aan mest van koeien en varkens en restmateriaal uit bossen, natuur en landschap) voor de opwekking van bio-energie. Verder is bijna driekwart van het oppervlak van Overijssel geschikt voor warmte koudeopslag (WKO)-systemen en zijn delen van Overijssel geschikt voor geothermie (West-Overijssel en Noordoost-Twente).

Hernieuwbare energiebronnen vind je zowel bovengronds (zon, wind, biomassa) als ondergronds (bodemenergie). Bij bodemenergie maken we onderscheid tussen warmte-koudeopslag (WKO) en geothermie. Bij WKO-systemen gaat het om het gebruik van de ondergrond voor het opslaan van warmte en koude. Geothermie is het gebruik van aardwarmte uit de diepe ondergrond.

Overijssel kent nog een andere vorm van energie: maatschappelijke energie. Dit uit zich bijvoorbeeld in de lokale initiatieven voor de eigen leefomgeving en de coöperaties op het gebied van duurzaamheid. Deze maatschappelijke energie zien we als een kans om te zorgen voor een doorbraak in de noodzakelijke overgang van fossiele naar hernieuwbare energie.

De provincie Overijssel wil een significante bijdrage leveren aan deze energietransitie. Een transitie die noodzakelijk is vanwege de klimaatverandering en het opraken van fossiele grondstoffen. Als stip aan de horizon zien we een circulair, CO2-neutraal Overijssel. Voor de korte termijn hebben we meer concrete afspraken gemaakt: in 2023 moet 20% van de energiebehoefte in Overijssel uit hernieuwbare bronnen bestaan, voor 2030 ligt de ambitie op 30%. Dit willen we bereiken door – onder andere via het Energiefonds – te investeren in het stimuleren van het efficiënter gebruik van energie, in opwekking van hernieuwbare energie en in het aanpassen van de energie-infrastructuur. Daarnaast willen we de energie in de samenleving benutten door bewoners, ondernemers en organisaties de ruimte te geven om in deze transitie te investeren en er in de eigen omgeving vorm aan te geven.

De energietransitie willen we verbinden aan andere opgaven. Denk aan energieneutrale of energieleverende herstructurerings- en transformatielocaties in de steden, maar ook aan bundeling van energiebronnen en -afnemers. Voor het benutten van (rest)warmte moeten vraag en aanbod dicht bij elkaar zijn, anders is het warmteverlies te groot. Bij Twence in Hengelo is een overschot aan warmte aanwezig dat benut kan worden door warmtevragers.

De ruimte voor de verschillende vormen van hernieuwbare energie verbinden we met de bestaande kwaliteiten van Overijssel, zoals de diversiteit aan landschappen en het contrast tussen de dynamische en de luwe gebieden. Dit betekent niet alleen het koesteren en beschermen van bestaande kwaliteiten, maar juist ook het versterken en vernieuwen van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten. Bovendien biedt het kansen om nieuwe kwaliteiten, nieuwe identiteiten, nieuwe energielandschappen toe te voegen.

Ruimte voor de toekomst

Wij Overijsselaars mogen erop vertrouwen dat basiskwaliteiten als voldoende schoon (drink)water, droge voeten en schone lucht zijn gegarandeerd. Dit is echter niet vanzelfsprekend en vraagt de komende jaren om grote inspanningen, van ons allemaal! De effecten van de klimaatverandering vragen daarnaast óók om actie om in de toekomst veilig en duurzaam in ons voedsel te kunnen blijven voorzien en te zorgen dat de stad een fijne plek blijft om te wonen.

De provincie Overijssel werkt – samen met het Rijk, gemeenten, waterschappen, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, ieder vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid – aan de klimaatopgaven. Bij de ruimtelijke vertaling van deze opgaven heeft het behouden en borgen van een gezond en veilig leefmilieu prioriteit. De economische waarden en de ruimtelijke kwaliteit van onze leefomgeving verliezen we daarbij vanzelfsprekend niet uit het oog. Onze ambitie is een klimaatbestendig Overijssel. Een Overijssel waarin we – nu en in de toekomst – over voldoende en schoon (drink)water beschikken en zoveel mogelijk beschermd zijn tegen overstromingen, wateroverlast en hittestress. In Overijssel hebben we gebieden aangewezen waar het belang van het water voorop staat. In deze gebieden is alleen ruimte voor initiatieven die bijdragen aan een veilig, veerkrachtig en robuust watersysteem.

Het water zien we overigens niet alleen als een bedreiging. Het biedt ook kansen. Kansen voor ‘waterwonen’ en watergebonden recreatie en bedrijvigheid. In Overijssel zetten we ons in om de wateropgaven te verbinden met economische en ruimtelijke kansen, zodat water kan werken als motor voor ontwikkeling én als kwaliteitsimpuls.

De gemeenten Almelo, Hengelo en Enschede, Waterschap Vechtstromen en de provincie Overijssel trekken samen op bij klimaatopgaven in de Klimaatactieve Stad (KAS) Twente. Centraal staat de verbinding van klimaatverandering met actuele maatschappelijke ontwikkelingen. Doel is het – “op een duurzame, welvarende en groene wijze” – klimaatrobuust maken van de steden. De Stadsbeek, een nieuwe beek van tien kilometer dwars door Enschede, is een van de uitvoeringsprojecten. De beek draagt bij hevige regenbuien bij aan het beperken van de wateroverlast in de stad en is een impuls voor stedelijke vernieuwing, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Het ontwerp voor de Stadsbeek is een coproductie van bewoners, bedrijfsleven, studenten van de Universiteit Twente en Saxion Hogeschool, gemeente, corporaties en waterschap.

Ruimte voor de toekomst betekent ook: ruimte houden om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en veranderende sociale, economische en ruimtelijke behoeften. Het vormgeven aan een onbekende toekomst vraagt om flexibiliteit in inrichting en gebruik.

Ruimte om te pionieren
De kwaliteiten van Overijssel hebben we vooral te danken aan de Overijsselaars zelf. De Overijsselaars die van oudsher niet alleen voor hun leefomgeving zorgen, maar ook voor elkaar.

Dit sociaal kapitaal is van groot belang voor Overijssel, en de provincie wil hierin dan ook graag investeren. Hoe we dat (het best kunnen) doen, moeten we met elkaar gaan ontdekken: het samen vorm en kleur geven aan de toekomst van Overijssel vraagt in de dynamiek van onze netwerksamenleving om nieuwe samenwerkingsvormen en nieuwe financieringsmodellen. Daarbij is er ook ruimte voor innovatieve vormen van gebiedsontwikkeling; voor innovatie in de zin van ‘trial and error’, gebruik makend van het toeval en met oog voor de kansen op hefboom- en olievlekwerking. Hierbij kan het gaan om zeer lokaal georiënteerde of kleinschalige initiatieven: deze kunnen de voedingsbodem vormen voor grotere transformaties en verrassende resultaten opleveren!

Om te leren van deze praktijk van ‘pionieren’ is uitwisseling van kennis en ervaringen essentieel. Dit pakken we in Overijssel onder andere op in een reeks stadscafé’s. Hier delen we ervaringen en inspirerende voorbeelden van organische stadsontwikkeling, krijgt iedereen de ruimte om ideeën aan te dragen en verbinden we professionele en lokale kennis en energie om daarmee samen aan de slag te gaan.

Aan de slag!
Wil jij ook aan de slag met het vormgeven aan de toekomst van Overijssel? Wij maken graag ruimte! Jouw energie, denk- en ondernemerskracht hebben we hard nodig om Overijssel leefbaar en vitaal te houden!

Deel 2 Beleid: Overijssel in 2030, daar werken we nu aan     

6 Aan de slag; ruimte voor initiatieven     

Wil je aan de slag met het vormgeven aan de toekomst van Overijssel? Wij maken graag ruimte! Ruimte voor initiatieven die bijdragen aan het realiseren van onze ambities voor Overijssel. En ruimte voor een goed gesprek als het initiatief bijdraagt aan de opgaven van de provincie maar niet direct ‘past’ binnen deze Omgevingsvisie.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan onze ambities, gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit hoofdstuk vind je een toelichting op dit uitvoeringsmodel, schetsen we hoe we – samen met jou – vorm en kleur willen geven aan de toekomst van Overijssel én, niet onbelangrijk, hoe wij ons daar de komende jaren voor inzetten.

6.1 Samen aan de slag!     

Om handen en voeten te geven aan onze ambities is het van belang dat we de maatschappelijke opgaven samen aanpakken. We kunnen en willen dit niet alleen.

Gezocht: initiatieven voor een leefbaar en vitaal Overijssel

We nodigen iedereen met een initiatief – zeker de bewoners en ondernemers die hier wonen, werken, leven en zaken doen – van harte uit om mee te denken én aan de slag te gaan: jouw energie, denk- en ondernemerskracht hebben we hard nodig om Overijssel leefbaar en vitaal te houden!

Ruimte voor initiatieven

De dynamiek van onze netwerksamenleving vraagt om een interactieve en participatieve rol van de provincie, waarbij maatschappelijke opgaven leidend zijn. Of, met andere woorden: om meer invloed van bewoners op de eigen leefomgeving, waarbij de provincie niet precies voorschrijft wat er moet gebeuren, maar de speelruimte creëert waarbinnen lokale initiatieven tot bloei kunnen komen.

We vinden de betrokkenheid van bewoners bij de eigen leefomgeving essentieel en willen iedereen met een belang in Overijssel dan ook graag uitnodigen om mee te denken en aan de slag te gaan. Overigens niet alleen om tegemoet te komen aan de behoefte van bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties aan meer invloed. De betrokkenheid bij de eigen leefomgeving versterkt het gevoel van eigenaarschap en is daarmee ook een stap in de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Overijssel.

We maken graag ruimte voor initiatieven die bijdragen aan het realiseren van onze kwaliteits- en beleidsambities. Het accent ligt daarbij op ‘voorkantsamenwerking’: in een zo vroeg mogelijk stadium overleggen en vanuit de mogelijkheden en verantwoordelijkheden helderheid bieden over de ruimte voor het initiatief en hoe wij kunnen bijdragen (zowel planologisch als procedureel). Wij stellen ons open en flexibel op en laten het initiatief zoveel mogelijk bij de ander, tenzij er meerwaarde ligt in samenwerking. Daarbij laten wij ook zo snel mogelijk weten wanneer een initiatief niet past.

Samenwerken

Samenwerking maakt ontwikkelingen mogelijk. Steeds vaker werken we samen om onze opgaven te realiseren. Samenwerking vanaf het begin van een traject bindt en verbindt partners én opgaven. Zo bereiken we samen betere resultaten dan ieder apart.

We werken samen in wisselende verbanden, met gemeenten, waterschappen, andere provincies, het Rijk, veiligheidsregio’s, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bewoners. Bijzondere aandacht krijgt het betrekken van bewoners en ‘gebruikers’ van een gebied om zo opgaven te verbinden met de lokale kennis en energie (zie paragraaf 4.1.3 ).

Hoe we samenwerken en met wie is soms op voorhand al duidelijk, steeds vaker nog niet. Dat is afhankelijk van de opgave. Samen met onze partners proberen we in het begin van het traject helderheid te hebben over de opgaven die er liggen, de verschillende belangen, de afwegingen die worden gemaakt en ieders rollen en verantwoordelijkheden. Dit betekent dat niks ‘in beton gegoten’ is. Immers: een succesvolle samenwerking staat of valt met voldoende ruimte voor flexibiliteit en een goed onderling vertrouwen om gezamenlijk de ambities met elkaar te realiseren.

Provincie het voortouw

Sommige opgaven kunnen alleen op bovenlokaal of regionaal niveau worden opgelost. Het is geen automatisme dat wij hierbij een voortrekkersrol nemen: wanneer de opgave daarom vraagt, nemen we – vanuit onze verantwoordelijkheid voor de bovenregionale en regionale vraagstukken – (waar mogelijk) het voortouw. Als het nodig is, hakken we knopen door.

Wij nemen ook het voortouw als wij wettelijk verantwoordelijk zijn. Bijvoorbeeld als de veiligheid in het geding is, bij toezichts- en handhavingstaken. Vanzelfsprekend motiveren wij onze beslissingen en communiceren wij hierover met de betrokkenen.

In de gebiedsontwikkeling ‘Ruimte voor de Vecht’ maken dertien partijen (provincie, gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties) zich sterk voor het Vechtdal. De gezamenlijke ambitie voor de Vecht is een veilige, herstelde en beleefbare halfnatuurlijke laaglandrivier, in een Vechtdal dat aantrekkelijk is voor wonen, werken en recreëren. Het provinciale belang is de waterveiligheid, bevordering van de regionale economie en behoud van de natuur. De provincie inspireert, innoveert en investeert, participeert in de planvorming en financiert uitvoeringsprojecten. Bij projecten rond regionale economie is de provincie hier uitvoerder en voor ruimtelijke ordening en natuurwetgeving het bevoegd gezag (overgenomen van ipo.nl).

Maatschappelijke opgaven zijn leidend

De maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen: voor de taken en rol(len) die wij vervullen, de partners met wie wij samenwerken en het instrumentarium dat wij hanteren. De rol die wij daarbij vervullen, is flexibel en afhankelijk van de maatschappelijke opgave, onze samenwerkingspartners en de fase waarin het initiatief zit.

Bij elke opgave zijn verschillende rollen mogelijk (zie kader hieronder). We kiezen die rol van waaruit wij toegevoegde waarde hebben. De ene keer is dat als regisseur of investeerder, de andere keer als katalysator of wegbereider. De provincie is bovenal een ‘belangenassembleur’ die lokale belangen bij elkaar brengt op regionaal niveau, zodat deze meer opleveren dan de som der delen. Daarbij kijken we over geografische en bestuurlijke grenzen heen: gemeentelijke, provinciale en nationale grenzen zijn ondergeschikt aan de maatschappelijke opgaven.

Rol Korte beschrijving
Kadersteller Het geven van richting aan ontwikkelingen door middel van het formuleren van een bovenlokale strategie en het borgen van de realisatie. Hierbij wordt richting gegeven, maar is eveneens ruimte voor alternatieven die het beoogde belang evengoed of beter dienen.
Kennismakelaar en inspirator

Het signaleren en agenderen van vraagstukken en het bundelen en ter beschikking stellen van kennis en ideeën.

Kwaliteitsbewaker Het stellen en handhaven van normen die opgevolgd dienen te worden om bestaande kwaliteiten te beschermen. Wij richten ons hierbij op het resultaat (doel) en niet op het middel.
Katalysator of wegbereider

Het pakken van nieuwe vraagstukken of juist het verlenen van een extra steuntje in de rug met de intentie dat anderen uiteindelijk in staat zijn om het verder tot een goed einde te brengen.

Belangenassembleur

Het verbinden van partijen en bijbehorende belangen op bovenlokaal en regionaal niveau, zodat ze meer opleveren dan de som der delen.

Investeerder

Het selectief en krachtig (mee)investeren in ontwikkelingen. Dit kan door als provincie zelf leiding te geven aan regionale gebiedsopgaven of door mee te investeren in majeure projecten van regionaal belang van anderen.

Verbinding met lokale kennis en energie

Ruimte voor een brede betrokkenheid vanuit de samenleving en ‘voorkantsamenwerking’ is het credo. Bij de ontwikkeling en uitvoering van ons provinciaal beleid betrekken we onze partners, bewoners en ‘gebruikers’ van het gebied om op die manier opgaven te verbinden met de lokale kennis en energie. We maken afspraken over hoe en wanneer die betrokkenheid plaatsvindt. In de veranderende samenleving is het noodzakelijk om in ons beleid en onze projecten te zoeken naar nieuwe verbindingen.

Daarvoor maken we gebruik van de participatieladder, een instrument dat helpt om met elkaar het gesprek aan te gaan over het participatietraject. Voor meer informatie over de participatieladder, zie de bijlage Participatiecode Overijssel.

6.2 Uitvoeringsmodel (of, waar, hoe)     

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan onze ambities, gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt misschien in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven zijn we echter niet ontslagen van onze (wettelijke) verantwoordelijkheden. Zeker als de veiligheid of gezondheid in het geding is, stellen we duidelijke kaders en maken we helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert onze sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.3

Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In onze omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.

In hoofdstuk 7 vind je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalen of een initiatief mogelijk is

Let op: de normstellende beleidskeuzes van Europa en het Rijk zijn in regelgeving van EU en het Rijk vastgelegd. Deze beleidskeuzes vind je niet in onze Omgevingsvisie, tenzij ze op provinciaal niveau nog nadere invulling moeten krijgen.

Waar ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In onze visie op de toekomst van Overijssel onderscheiden we zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).

Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

In hoofdstuk 8 vind je de drie ontwikkelingsperspectieven voor de Groene en de drie ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving.

Hoe gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijven we in de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken we van provinciaal belang vinden en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kun je gemotiveerd van afwijken mits je aannemelijk maakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Je kunt je hierdoor bij jouw plannen laten inspireren, maar dit hoeft niet.

In hoofdstuk 9 vind je een toelichting op de vier lagen die we onderscheiden en per laag een samenvatting van de kwaliteitsopgaven en -voorwaarden.

Soms een stap ‘terug’ of nadere inventarisatie nodig

Het kan zijn dat je een stap ‘terug’ moet. Bijvoorbeeld als na analyse van de gebiedskenmerken blijkt dat een functie toch niet past op de gekozen plek. Ook kan een nadere inventarisatie van het plangebied nodig zijn; de kaartbeelden die we gebruiken beperken zich tot de hoofdlijn, zoals relevant op het provinciaal schaalniveau. Sommige elementen kunnen we bovendien niet op kaartbeelden zichtbaar maken en vragen maatwerk op lokale schaal.

3Voor het beleidsterrein water hanteren we ook verschillende hardheden in onze sturing, maar gebruiken we andere termen. Hier zijn de gangbare begrippen: kaderstellend, zwaarwegend (beide normstellend), medeordenend (richtinggevend) en dienend (inspirerend). De juridische betekenis van deze termen is in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgelegd.

6.3 Hulp nodig bij het doorlopen van de drie stappen?     

Het doorlopen van de drie stappen van het uitvoeringsmodel vraagt de nodige inzet van de initiatiefnemer om aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling past binnen het provinciale beleid. Uiteindelijk is het de gemeente die bij het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning de onderbouwing moet leveren dat rekening is gehouden met het provinciaal belang. Waar kun je terecht als je hulp nodig hebt voor het beantwoorden van of-, waar- en hoe-vragen? Of als je initiatief niet direct past?

Wij vinden het belangrijk dat provinciale belangen zo vroeg mogelijk in het proces van het maken van de afwegingen worden ingebracht. Daarom wordt er met elke gemeente regelmatig ruimtelijk overleg gevoerd waarin initiatieven besproken worden die provinciale belangen kunnen raken. Medewerkers van de provincie denken dan mee over de beoogde ontwikkelingen en de mogelijkheden om een initiatief in overeenstemming te brengen met het provinciaal belang. Met alle gemeenten in Overijssel zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan wat wij ‘voorkantsamenwerking’ noemen.

Niet alle initiatieven voegen waarde toe aan een gebied en dragen bij aan het realiseren van de beoogde doelen. De provincie kan dan ook besluiten geen medewerking te verlenen als een ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het provinciale belang. Wij doen ons best om gemeenten in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming te laten weten of de ontwikkeling wel of niet past in het provinciale beleid. Wij zullen altijd aan de hand van het uitvoeringsmodel motiveren waarom een ontwikkeling in strijd is met het provinciaal belang.

7 Generieke beleidskeuzes (of)     

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In dit hoofdstuk vind je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel, een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

7.1 Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel: Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking     

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

7.1.1 Integraliteit     

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een transparante en evenwichtige afweging tussen alle relevante ecologische, economische en sociaal-culturele belangen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Een integrale benadering is voorwaarde om complexe maatschappelijke opgaven het hoofd te bieden.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop alle relevante belangen en beleidsambities zijn afgewogen.

7.1.2 Toekomstbestendigheid     

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de eis van toekomstbestendigheid.

7.1.3 Concentratiebeleid     

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Voor de overige kernen geldt dat er voor lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt verstaan: bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen en waar ze toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur en het voorzieningenniveau.

Voor de stedelijke netwerken geldt de eis van lokaal geworteld zijn niet.

Er is nog een uitzondering op het principe dat alleen voor de lokale behoefte gebouwd mag worden. Wij bieden de mogelijkheid aan samenwerkende gemeenten om afspraken te maken waarbij een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. Deze afspraken moeten passen binnen de regionale programmering die op de gemeenten van toepassing is.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente.

7.1.4 (Boven)regionale afstemming     

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Wij zien het als onze taak om ervoor te zorgen dat het proces van regionale afstemming zodanig vorm krijgt dat daardoor vraag en aanbod per regio in balans is of wordt gebracht.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming.

7.1.5 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik     

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Vanuit het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving. Het is overigens niet de bedoeling om door toepassing van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik alle open ruimten en het bestaand stedelijk groen op te vullen. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet zo gelezen worden dat pas een uitleglocatie benut mag worden als het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.

Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen waarvoor binnen het bestaand bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij/voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik kan betekenen dat bij een nieuwvestiging of uitbreiding de eis gesteld wordt dat elders in de Groene Omgeving opstallen gesloopt worden en verharding wordt verwijderd. Dit zorgt ervoor dat het buitengebied niet verder versteent.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in hoe invulling is gegeven aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Dit geldt uiteraard ook voor ondergronds ruimtegebruik.

7.2 Gebiedsspecifieke beleidskeuzes     

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

• de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast

• het veilig stellen van ons drinkwater

• het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit)

• de bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten

• het beperken van de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om deze zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn:

• reserveringen voor waterveiligheid en beperking wateroverlast

• drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden

• het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden in Overijssel)

• de Nationale Landschappen

• het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen

Let op: het Rijks- en Europees beleid is hier niet opgenomen, tenzij dat op provinciaal niveau nog nadere invulling moet krijgen.

7.2.1 Reserveringen voor waterveiligheid en beperkingen wateroverlast     

De provincie zet zich samen met het Rijk, de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s in om Overijssel nu en in de toekomst te beschermen tegen overstromingen en wateroverlast. Dit is essentieel voor de veiligheid van de bewoners en voor de bescherming van economische waarden. Hiervoor is het onder andere nodig om watersystemen de ruimte te geven en te zorgen voor voldoende afvoercapaciteit en opvangvermogen. Dit betekent dat we in bepaalde gebieden initiatieven weren die hiermee in strijd zijn (met andere woorden: initiatieven weren die de afvoercapaciteit en/of het waterbergend vermogen beperken). Ook weren we in bepaalde gebieden nieuwe kapitaalintensieve functies. In Overijssel gaat het om de volgende gebieden:

  • overstromingsgebied (vrijwaringsgebied i.v.m. het overstromingsrisico) (zie paragraaf 10.6.1.1.3.1)
  • waterbergingsgebieden (zie paragraaf 10.6.1.1.3.2)
  • primaire watergebieden (zie paragraaf 10.6.1.3.1 )
  • essentiële waterlopen (zie paragraaf 10.6.1.3.2 )

In paragraaf 10.6.1.1 vind je meer informatie over waterveiligheid.

7.2.2 Drinkwater- / grondwaterbeschermingsgebieden     

Drinkwater is van levensbelang. De provincie is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater dat hiervoor wordt gebruikt en wil elk risico op verontreiniging voorkomen. Dit betekent dat we in Overijssel de gebieden waar (oever-)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken en de gebieden die daarvoor gereserveerd zijn, beschermen. Ook beschermen we de gebieden rondom de drinkwaterwinningen (een waterwinning trekt grondwater aan uit een groter gebied) en gebieden waar grondwater onttrokken wordt voor de levensmiddelenindustrie. Het ruimtelijk beleid richt zich in deze gebieden onder meer op het weren van strijdige functies (functies met risico op grondwaterverontreiniging). In Overijssel gaat het om de volgende gebieden:

  • waterwingebieden (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.1)
  • grondwaterbeschermingsgebieden (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.2)
  • grondwaterbeschermingsgebieden met stedelijke functies (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.3 )
  • intrekgebieden (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.4)
  • intrekgebieden met stedelijke functies (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.5)
  • innamezone waterwinning (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.6 )
  • boringsvrije zones drinkwatervoorziening (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.7 )
  • boringsvrije zones industrie (menselijke consumptie) (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.8)
  • de boringsvrije zone Salland Diep (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.9)

In paragraaf 10.6.1.4 vind je meer informatie over grondwaterbeheer en de bescherming van grondwater voor menselijke consumptie.

7.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS)     

Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in Overijssel – waaronder de twee Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden in Overijssel - maakt hier deel van uit. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud en de ontwikkeling van plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het ruimtelijk beleid is dan ook gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe).

In paragraaf 10.3.1 vind je meer informatie over het Natuurnetwerk Nederland in Overijssel.

7.2.4 Nationale Landschappen     

De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De provincie wil (onderdelen van) het voormalig rijksbeleid voortzetten omdat de Nationale Landschappen dé parels zijn van het Overijsselse landschap. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Voor grootschalige initiatieven die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek. Binnen de Nationale Landschappen is er ook geen ruimte voor nieuwe windturbines.

In paragraaf 10.4.1 vind je meer informatie over de Nationale Landschappen in Overijssel.

7.2.5 Provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen     

Om de risico’s voor mens en milieu bij het vervoer van gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te beperken, heeft de provincie een provinciaal routenetwerk aangewezen. Dit routenetwerk is afgestemd op het landelijke Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Langs het routenetwerk weren we nieuwe kwetsbare functies (denk aan rampencoördinatiecentra, ziekenhuizen en energiecentrales) als dit leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van de weg als onderdeel van de route.

In paragraaf 10.7.1.2 vind je meer informatie over Externe veiligheid gevaarlijke stoffen.

8 Ontwikkelingsperspectieven (waar)     

In onze visie op de ruimte in Overijssel onderscheiden we zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

8.1 Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving     

Met de Groene Omgeving bedoelen we het grondgebied buiten de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur. Het gaat dus om natuurgebieden, akkers, weiden, bossen, landgoederen, rivieren, beekdalen, buurtschappen, verspreide bebouwing en recreatiemogelijkheden.

We zien de Groene Omgeving als een mozaïek van woon-, werk-, geniet- en natuurlandschappen waar diverse beleidsambities goed samen gaan. Zo is het vergroten van de veerkracht van het watersysteem goed te combineren met robuuste natuur en het versterken van de biodiversiteit, en gaat het ontwikkelen van mogelijkheden voor vrije tijd en toerisme in veel gevallen samen met de agrarische functie van een gebied. Er zijn natuurlijk ook functies die op gespannen voet staan met elkaar en/of elkaar uitsluiten. Denk bijvoorbeeld aan intensieve vormen van landbouw en robuuste natuur.

'Uitdagend boeren in een vitaal landschap’ is een initiatief van de gebiedscoöperatie IJsseldelta – een samenwerking van bewoners, ondernemers en belangenorganisaties. Doel is om nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen die een duurzame veehouderij verbinden met een betere verhouding tot consument en landschap.

Hoofdlijnen van het beleid

In de Groene Omgeving gaat het wat ons betreft vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. De ondergrond speelt hierbij een belangrijke rol; bijvoorbeeld bij de voedselproductie in de landbouw, de (drink)watervoorziening of als mogelijke bron of buffer voor duurzame energie.

‘Groene’ functies hebben prioriteit in de Groene Omgeving. Ontwikkelingen die hier niet primair thuishoren, zoals woningbouw, worden alleen toegestaan als zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven. Op (voormalige) agrarische erven is – onder voorwaarden – ruimte voor aanvullende woon- en werkmilieus waarvoor aantoonbaar een marktvraag is en de Stedelijke Omgeving geen ruimte biedt. Ook hier geldt dat deze actief moeten bijdragen aan behoud en versterking van natuur, landschap, cultuurhistorie en andere opgaven in de Groene Omgeving.

Aanpassing aan de klimaatverandering is bij dit alles een belangrijke overkoepelende opgave. Dat geldt overigens voor alle kwaliteitsambities die we voor de rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie paragraaf 4.1) hebben benoemd. Het accent kan daarbij wel verschillen.

Voor de Groene Omgeving gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van het agrarisch cultuurlandschap
  • natuur als ruggengraat
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel
  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Voor het bepalen van de mate van aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  1. Is de ontwikkeling ‘gebiedseigen’ of ‘gebiedsvreemd?’;
  2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?; en
  3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?

Hulpmiddel bij toepassing in de praktijk is het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat samen met gemeenten is opgesteld. Het werkboek geeft antwoord op vragen als ‘Voor welke ontwikkelingen geldt het?’ en ‘Hoe bepaal je de balans?’. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is opgenomen in onze verordening.

In de praktijk levert de KGO mooie resultaten op. Langs de IJsseldijk bij Westenholte bijvoorbeeld, waar een doorbraakkolk was volgestort met bedrijfsafval en dichtgegroeid met bomen en struiken. Een particulier initiatief voor de bouw van een energieneutrale woning naast de kolk – op een plek waar ooit een woning stond – bleek met toepassing van de KGO te verenigen met het herstel van de kolk als open water.

Drie ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving

We onderscheiden in de Groene Omgeving drie ontwikkelingsperspectieven, ieder met een eigen accent:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Op de overzichtskaart Ontwikkelingsperspectieven zijn de drie ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving globaal weergegeven. Thematische beleidskeuzes vind je in hoofdstuk 10.

8.1.1 Ontwikkelingsperspectief Zone ondernemen met natuur en water (ONW)     

Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) bestaat uit:

  • het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), waaronder de Nationale Parken en Natura 2000-(uitwerkings)gebieden
  • (landbouw)gebieden rond het NNN met potentie voor ontwikkeling van groen ondernemerschap en natuur- en waterkwaliteit
  • het watersysteem

Ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • natuur als ruggengraat
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Strekking van het beleid:

Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) richt zich op het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Het accent ligt op natuur die, naast biodiversiteit, betekenis heeft voor mensen en bijdraagt aan hun welzijn en welvaart. Om dit mogelijk te maken, bieden we ruimte aan de groeiende groep betrokken ondernemers en bewoners die zelf willen ondernemen met natuur en water.

Binnen de Zone ONW buiten het natuurnetwerk is ruimte voor economische dragers die in harmonie met de natuur-, water- en landschappelijke kwaliteiten plaats kunnen vinden. We zien kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, nieuwe landgoederen en wonen en werken met versterking van natuur- en/of waterkwaliteit.

Toelichting (waarom?):

Door het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuurkwaliteit:

  • kunnen dier- en plantsoorten stevige levensgemeenschappen ontwikkelen;
  • kunnen natuurlijke processen weer vrij spel krijgen;
  • is vrije uitwisseling van dier en plant mogelijk; en
  • kunnen de economische potenties van natuurkwaliteit optimaal benut worden.

In samenhang met het versterken van de landschappelijke kwaliteit en beleefbaarheid levert dit bovendien aantrekkelijke landschappen op waar het goed toeven is.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • het ‘nee, tenzij’-principe en de NNN-spelregels (titel 2.7)
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO); in de zone ONW geldt een specifieke toepassing van de KGO: initiatieven moeten gericht zijn op realisatie van natuur-, water- en/of landschapskwaliteit (titel 2.1)
  • artikelen met betrekking tot het watersysteem (waar nodig) (onder andere in 2.13,2.14 en hoofdstuk 3 en 4)

Subsidies en fondsen

  • subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL); voor inspanningen van private partijen om de kwaliteit van natuur, water en landschap te behouden en te versterken
  • binnen de ‘Leefgebieden agrarisch natuurbeheer’ (de zone ONW valt hier in zijn geheel binnen) kunnen contracten voor agrarisch natuurbeheer worden afgesloten (zie paragraaf 10.3.2.1 voor meer informatie); grondeigenaren kunnen hiermee een vergoeding krijgen voor beheer- en onderhoudsmaatregelen ter versterking van natuur en landschap.
8.1.1.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))     

Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop (zie paragraaf 4.1.2). Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

8.1.1.2 Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het Natuurnetwerk Nederland     

Er zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

8.1.1.3 Het Watersysteem     

Het watersysteem – waaronder de waterlopen uit de Kaderrichtlijn Water en de waardevolle kleine wateren (zie paragraaf 10.6.1.2) vormt de blauwe ruggengraat van de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) en draagt bij aan de samenhang in het natuurnetwerk. De kwaliteitsambitie Continu en beleefbaar watersysteem (zie paragraaf 4.1.2) staat hier centraal. Binnen het watersysteem ligt de nadruk op versterking van de (chemische en ecologische) waterkwaliteit en het vasthouden en bergen van water. Onze inzet is een veerkrachtig en klimaatbestendig watersysteem. Rond de waterlopen is ruimte voor initiatieven die hier aan bijdragen. Met functiecombinaties kunnen – door een goede locatiekeuze en inrichting – versterking van economie en watersysteem goed samengaan en inspanningen van waterschappen worden ondersteund.

8.1.2 Ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap     

Ruimtelijke kwaliteitsambities:

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Strekking van het beleid:

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken. Voor meer informatie over het beleid voor (verduurzaming van) de landbouw, zie paragraaf 10.2.3.1.

Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toelichting (waarom?):

Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken in harmonie zijn met de schaalvergroting in de landbouw. Vanuit het perspectief van ruimtelijke kwaliteit passen windenergie en tijdelijke zonnevelden ook in deze grootschalige landschappen, met name in de jonge heide- en veenontginningsgebieden. Nieuwe initiatieven willen we aan laten sluiten bij bestaande bebouwing, wegstructuur en ov-routes vanuit het belang van een goede bereikbaarheid en de verkeersveiligheid van de landwegen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Kwaliteitsimpuls agro en food (titel 2.1)
  • Kwaliteitsimpuls zonnevelden (titel 2.1)
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6 )

(Prestatie)afspraken

  • in de ‘kansrijke zoekgebieden windenergie’ maken wij prestatieafspraken met gemeenten voor de (boven)lokale ontwikkeling van windenergie.

8.1.3 Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap     

Ruimtelijke kwaliteitsambities:

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Strekking van beleid:

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Met name de verschuiving van eenzijdige volumeproductie en kostprijsreductie naar specialisatie en omgevingsgericht ondernemen in de landbouw is hier kansrijk voor het behouden van een sterke concurrentiepositie. Waardevermeerdering ontstaat door het benutten van de specifieke gebiedskwaliteiten, en van het maatschappelijk draagvlak voor kwaliteitsproductie en -producten. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte. Door directe verkoop bij de boer ontstaan korte ketens en meer waardering voor het agrarisch product.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Toelichting (waarom?):

Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Dit betekent ook het behoud van de diverse woonmilieus die voor verschillende groepen aantrekkelijk zijn: buurtschappen, landgoederen, bedrijfswoningen, (knoop)erven. Dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel kunnen hun werklocatie goed combineren met dit woon-/werklandschap.

Uitvoering/instrumenten:

In het geval van grootschalige ontwikkelingen of uitbreiding van agrarische bedrijven, verwachten we van de initiatiefnemer het plan te ontwikkelen in samenspraak met de omgeving. Zo ontstaat draagvlak en, als omwonenden en omliggende bedrijven bijvoorbeeld bij realisatie van een windturbine ook participeren in financiële zin, worden de lusten en lasten die gepaard gaan met de ontwikkeling op een redelijke wijze verdeeld. Participatie in financiële zin is vooral van toepassing op collectieve energieprojecten, zoals een windturbine bij het dorp of een zonneveld. De provincie nodigt uit tot het bundelen van investeringskracht en het realiseren van projecten waar veel partijen een voordeel aan hebben. Naast energie kan het daarbij ook gaan om beheer van de omgeving of instandhouding van collectieve voorzieningen.

Regels in de verordening

  • Kwaliteitsimpuls agro en food (titel 2.1)
  • Kwaliteitsimpuls zonnevelden (titel 2.1)
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) ( artikel 2.1.6 )

8.1.4 Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen     

Strekking van het beleid:

Initiatieven in de Groene Omgeving willen we verbinden aan versterking van de bestaande landgoederenstructuur in Overijssel. Met name in de stadsrandgebieden en in en aan de randen van de Zone Ondernemen met Natuur en Water is ruimte voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak (zie 10.4.1.2); (restanten van) verdwenen landgoederen kunnen hierbij een bron van inspiratie zijn.

Landgoederen zijn het schoolvoorbeeld van functiecombinaties en illustreren dat natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en economische waarden goed te combineren zijn. We zien dan ook mogelijkheden voor uiteenlopende functie(combinatie)s en de landgoederen/landgoedeigenaren als belangrijke partners in het werken aan diverse beleidsambities op het gebied van natuur, landschap, recreatie, water, energie en vrijetijdseconomie. Vrijkomende, veelal historische agrarische erven en gebouwen op landgoederen zijn bij uitstek geschikt voor hergebruik door andere functies, mede om het landgoedbedrijf duurzaam financieel in stand te houden.

De landgoedaanpak is overigens niet voorbehouden aan landgoederen. Ook andere partijen (denk aan recreatieondernemers, groene bedrijventerreinen of boerenbedrijven) kunnen het als beheer- en ontwikkelmodel inzetten. Ook kan het een manier zijn om bewonersinitiatieven collectief ruimte te geven om maatschappelijke doelen te verwezenlijken.

De Natuurderij ten noorden van Deventer is een mooi voorbeeld van de landgoedaanpak. Het is in hoofdzaak een modern biologisch dynamisch melkveebedrijf met een aantal belangrijke neventaken: natuurbeheer in de uiterwaarden, het openhouden van hoogwatergebieden om de doorstroming van de IJssel te garanderen, educatie over deze vorm van ondernemen met natuur en water. De Natuurderij kent een circulaire bedrijfsvoering: er wordt geen veevoer van buiten aangevoerd en mest afgevoerd.

Twickel, met ruim 4.000 hectare het grootste landgoed van Nederland, wordt duurzaam verwarmd: het snoeihout van het landgoed wordt gebruikt als bio-energie.

Toelichting (waarom?):

Landgoederen voegen aan de ontwikkelingsperspectieven in de Groene Omgeving een eigen karakteristieke kleur toe. Ze zijn te vinden in de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW), in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap en soms ook in het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap. Vooral in de stadsrandgebieden en in en aan de randen van de Zone ONW zijn (nieuwe) landgoederen van toegevoegde waarde: ze versterken hier de identiteit en kwaliteit van stad en natuur én zijn belangrijke dragers van en voor sociaal-economische, culturele en recreatieve ontwikkelingen.

Uitvoering/instrumenten:

Zie paragraaf 10.4.1.2.

8.2 Ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omge     

Met Stedelijke Omgeving bedoelen we de stedelijke netwerken, steden, dorpen en hoofdinfrastructuur. De Stedelijke Omgeving en de Groene Omgeving versterken elkaar: door de verscheidenheid in aanbod dragen stad en land samen bij aan het creëren van een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat voor mensen en bedrijven.

We zien de drie stedelijke netwerken (Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek) als de motor van de Overijsselse economie en cultuur. Binnen de stedelijke netwerken vervullen de vijf grote steden (Enschede, Zwolle, Deventer, Hengelo en Almelo) een centrumfunctie die van (boven)regionale betekenis is. Hier is de werkgelegenheid geconcentreerd en vind je de ‘massa’ en het creatieve en innovatieve klimaat dat zo belangrijk is voor de concurrentiepositie van Overijssel. De overige steden en dorpen completeren het spectrum aan woon- en werkmilieus met elk hun eigen plaatsgebonden karakteristiek en identiteit.

Hoofdlijnen van beleid

In de Stedelijke Omgeving staat de volgende uitdaging centraal: het optimaal in verbinding laten zijn van de stedelijke netwerken met de andere stedelijke netwerken (connectiviteit) en zorgen dat de stedelijke netwerken (en de steden daarbinnen) elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Daarnaast gaat het in de Stedelijke Omgeving wat ons betreft vooral om: het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties, het bereikbaar houden van de grote steden en streekcentra, ontwikkelingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie, mkb, logistiek, topsectoren, start-ups en zzp'ers, het behouden en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit, het versterken van de natuur in de stad en het bevorderen van energie-efficiency en opwekking van hernieuwbare energie. Het waterbeheer wordt in de Stedelijk Omgeving afgestemd op de functie wonen en werken.

Aanpassing aan de klimaatverandering is bij dit alles een belangrijke overkoepelende opgave. Dat geldt overigens voor alle kwaliteitsambities die we voor de rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie paragraaf 4.1) hebben benoemd. Het accent kan daarbij wel verschillen.

Voor de Stedelijke Omgeving gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus; elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • het contrast tussen luwe en dynamische gebieden versterken
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Drie ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving

We onderscheiden in de Stedelijke Omgeving drie ontwikkelingsperspectieven, ieder met een eigen accent:

  • stedelijke netwerken als motor
  • steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus
  • hoofdinfrastructuur: vlot en veilig

Op de overzichtskaart Ontwikkelingsperspectieven zijn de drie ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving globaal weergegeven. Thematische beleidskeuzes vind je in hoofdstuk 10.

8.2.1 Ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken als     

Het ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken als motor omvat de drie stedelijke netwerken in Overijssel: Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek.

Ruimtelijke kwaliteitsambities:

Van de ruimtelijke kwaliteitsambitie staat in dit ontwikkelingsperspectief voorop: de ambitie Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus, elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Daarnaast gelden – voor alle ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Strekking van het beleid:

Om de stedelijke netwerken in staat te stellen motor voor de Overijsselse economie en cultuur te zijn, bieden we ruimte aan bedrijvigheid en versterking van de grootstedelijke cultuur, die product- en marktontwikkeling en het ondernemings- en vestigingsklimaat stimuleert. Bereikbaarheid van – en tussen en binnen – de stedelijke netwerken (via weg, spoor, fiets, water) is hiervoor cruciaal. Naast goede fysieke verbindingen zijn overigens ook goede digitale en sociale verbindingen (sociale netwerken, kennisnetwerken en bestuurlijk netwerken) van belang.

Aanwezige dynamiek en lokale energie moeten we zien te benutten om de verscheidenheid in identiteit en kenmerken van de stedelijke netwerken en de steden daarbinnen te versterken. Dit laatste bijvoorbeeld door hoogwaardige woon-, werk- en mixmilieus te bieden in stadscentra, oude wijken, stadskwartieren, campussen, tuindorpen, nieuwbouwwijken en villawijken. De steden in Overijssel kennen veelal gebieden met bijzondere condities voor specifieke functiecombinaties en identiteiten. Zo zijn er in veel stedelijke gebieden havengebieden en oude industriecomplexen die – gebruik makend van de oude bebouwing – zeer geschikt zijn als aantrekkelijke stadskwartieren. Deze gebieden bieden vestigingskansen voor kennisintensieve maakindustrie of innovatieve mkb’ers die belang hebben bij een goede positionering ten opzichte van binnensteden en kennisinstellingen.

Toelichting (waarom?):

Door bij elkaar te zitten kunnen diensten, voorzieningen, bedrijven en kennisinstellingen het meest van elkaar profiteren; dit bevordert de werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en komt de rentabiliteit van bedrijfsleven en investeerders ten goede. Deze agglomeratievoordelen willen we benutten om de concurrentiekracht van de stedelijke netwerken in Overijssel te versterken. Dit doen we onder andere door in de stedelijke netwerken ruimte te bieden aan bedrijvigheid en versterking van de grootstedelijke cultuur én in te zetten op concentratie van (boven)regionale functies en voorzieningen op de hoogdynamische plekken binnen de stedelijke netwerken waar zij het best tot hun recht komen.

Daarbij is het belangrijk dat de steden binnen een stedelijk netwerk elkaar niet beconcurreren, maar elkaar juist versterken – elk met een eigen profiel – en zo samen een breed pakket aan woon- en werkmilieus en een totaalpakket aan voorzieningen voor de hele regio kunnen aanbieden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • woningbouw voor (boven)regionale behoefte in de stedelijke netwerken mits onderbouwd en regionaal afgestemd (titel 2.2.)
  • (boven)regionale functies en voorzieningen in de stedelijke netwerken op hoogdynamische plekken (artikel 2.1.2 en titel 2.4 )
  • glastuinbouw niet buiten de Koekoekspolder (titel 2.10)

Kennis verwerven en delen

  • de Stadsbeweging; leren en inspireren, in het bijzonder ten aanzien van transformatie en herstructurering
  • verkenning Daily Urban Systems
8.2.1.1 Binnensteden binnen de stedelijke netwerken     

De binnensteden leggen de basis voor de identiteit van de steden. Behoud en gebruik van het aanwezige historisch erfgoed draagt bij aan versterking van de identiteit en de toeristische aantrekkingskracht van de steden. In de binnensteden binnen de stedelijke netwerken (Enschede, Zwolle, Deventer, Hengelo, Almelo, Kampen, Oldenzaal en Borne) is ruimte voor concentratie van stedelijke voorzieningen (winkels, cultuur, openbaar vervoer). Hier moeten we kansen zien te benutten – bijvoorbeeld bij herbestemming, herstructurering en transformatie – voor het creëren van grootstedelijke multifunctionele woonmilieus die aantrekkelijk zijn voor de ‘creatieve klasse’. We sturen op concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden (zie paragraaf 10.2.1.4).

8.2.1.2 Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk     

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

8.2.1.2.1 Topwerklocaties binnen de stedelijke netwerken     

Topwerklocaties zijn werklocaties met bijzondere vestigingscondities voor bedrijven die zich richten op een (inter)nationaal verzorgingsgebied en een stuwende functie hebben voor de regionale economie. Voor meer informatie zie paragraaf 10.2.1.2.

8.2.1.2.2 Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijvigheid met een (boven)regionaal profiel     

Op logistieke voorkeurslocaties in Almelo-Hengelo, Zwolle-Kampen en Deventer is ruimte voor bedrijven met een (boven)regionaal logistiek profiel. Voor meer informatie zie paragraaf 10.2.2.1.

8.2.1.2.3 Glastuinbouwgebied     

In de Koekoekspolder is ruimte voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Voor meer informatie zie paragraaf 10.2.3.2.

8.2.1.2.4 Gebiedsontwikkeling Technology Base Twente     

De Technology Base Twente (TBT) is een locatie waar bedrijven geïnspireerd worden om producten en systemen te ontwikkelen, testen, demonstreren en produceren. Een (beperkte) luchthaven voor zakelijk en recreatief vliegverkeer en vliegverkeer voor ontmanteling en onderhoud maakt hier onderdeel van uit. Het is een plek met historische gebouwen in een groene omgeving met een unieke lange start-/landingsbaan. Er wordt ruimte geboden aan bedrijvigheid binnen de innovatieve maakindustrie, drones, Safety & Security en luchthavengebonden bedrijvigheid. Daarnaast gebruiken we de ontwikkeling om natuur, landschap en waterlopen te herstellen en te versterken door een groot deel van het gebied te gebruiken voor het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Gebiedsvisie Technology Base Twente is het provinciale ruimtelijke kader voor deze ontwikkelingen en het provinciale Luchthavenbesluit Twente Airport biedt het kader voor de beoogde vliegfunctie.

8.2.1.3 Hoogdynamische plekken binnen de stedelijke netwerken     

Hoogdynamische plekken zijn plekken waar veel dynamiek is; plekken als binnensteden (zie paragraaf 8.2.1.1 ), stationsgebieden en stadsassen. Op deze hoogdynamische plekken is ruimte voor vestiging van (boven)regionale functies en voorzieningen. Met (boven)regionale voorzieningen bedoelen we (groot)stedelijke voorzieningen met (boven)regionale uitstraling zoals (inter)nationale treinverbindingen, winkelcentra, sportaccommodaties, zorginstellingen en culturele voorzieningen.

8.2.1.3.1 Stationsomgevingen binnen de stedelijke netwerken     

Met de stationsomgevingen binnen de stedelijke netwerken wordt de directe omgeving van de intercitystations in de vijf grote steden bedoeld. Kortom: de omgeving van de stations van Enschede, Zwolle, Deventer, Hengelo en Almelo. Deze overstappunten voor verschillende vervoersvormen zien we als voorkeurslocaties voor publieks- en arbeidsintensieve bedrijven en voorzieningen.

8.2.1.3.2 Stadsassen binnen de stedelijke netwerken     

Stadsassen zijn de hoofdverbindingen tussen intercitystations en auto(snel)wegen. De goede bereikbaarheid maakt de stadsassen tot voorkeurslocaties voor ontwikkelingen die bovenlokale mobiliteit met zich meebrengen.

8.2.1.3.3 Kenniscentra binnen de stedelijke netwerken     

Kenniscentra zien we als motoren voor creatief klimaat en kennisinfrastructuur.

8.2.2 Ontwikkelingsperspectief Steden en dorpen als veel     

Het ontwikkelingsperspectief Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus omvat de steden in Overijssel die niet binnen de drie stedelijke netwerken vallen en de dorpen in Overijssel.

Ruimtelijke kwaliteitsambities:

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus, elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Strekking van het beleid:

Naast de stedelijke netwerken completeren de overige steden en dorpen in Overijssel de ambitie van een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus. Om de kwaliteit van de Overijsselse steden en dorpen te garanderen, zijn goede verbindingen nodig tussen de steden en dorpen, en met de stedelijke netwerken. En is het belangrijk dat de steden en dorpen elkaar versterken (complementariteit).

Aanwezige dynamiek en lokale energie moeten we zien te benutten om de verscheidenheid in identiteit en kenmerken van de steden en dorpen te versterken. Dit laatste bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de karakteristieke opbouw en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte stads- en dorpsranden.

Toelichting (waarom?):

De steden en dorpen buiten de drie stedelijke netwerken in Overijssel bieden een waardevolle aanvulling op het leefmilieu in de stedelijke netwerken. De dorpen vormen het kloppende hart van een plattelandsgemeenschap, bieden een aantrekkelijke, groene woon- en werkomgeving of vormen een toeristische trekpleister waar bezoekers rust en identiteit zoeken. Door te kunnen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen kunnen zij deze rol blijven vervullen.

Ondanks krimp en vergrijzing zorgen de bewoners in Vasse samen voor basisvoorzieningen en een gezonde economie. Een mooi voorbeeld is Energiek Vasse, een energiecoöperatie van en voor Vasse.

Uitvoering/instrumenten:

Kennis verwerven en delen

  • de Stadsbeweging; leren en inspireren, in het bijzonder ten aanzien van transformatie en herstructurering
  • ontwerpateliers (en gesprekken met gemeenten over) energie efficiënte ruimtelijke ordening
8.2.2.1 Binnensteden buiten de stedelijke netwerken en (historische) dorpskernen     

De binnensteden en dorpskernen leggen de basis voor de identiteit van de steden en dorpen. Behoud en gebruik van het aanwezige historisch erfgoed draagt bij aan versterking van de identiteit en de toeristische aantrekkingskracht. In dorpskernen en binnensteden buiten de stedelijke netwerken is ruimte voor een multifunctioneel milieu gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur etcetera). We sturen op concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden (zie paragraaf 10.2.1.4 voor meer informatie).

8.2.2.2 Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken     

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

8.2.2.2.1 Stad buiten de stedelijke netwerken met voorkeurslocatie voor logistieke bedrijven met een (boven)regionaal profiel     

In Hardenberg, als onderdeel van de Euroterminal Emmen-Coevorden-Hardenberg, is ruimte voor bedrijven met een (boven)regionaal logistiek profiel. Voor meer informatie zie paragraaf 10.2.2.1.

8.2.3 Ontwikkelingsperspectief Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig     

Ruimtelijke kwaliteitsambities:

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities ligt in dit ontwikkelingsperspectief de nadruk op de ambitie Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Strekking van het beleid:

De aantrekkelijkheid van een stedelijk netwerk wordt mede bepaald door ‘knoopkwaliteit’. Deze knoopkwaliteit wordt bepaald door het aantal en de kwaliteit van de verbindingen (auto-, spoor-, fiets- en vaarwegen) en de overstapmogelijkheden op verschillende vervoerswijzen. Dergelijke ‘knopen’ hebben we in de Stedelijke Omgeving benoemd vanwege hun vestigingskwaliteit: de stationsgebieden en stadsassen (voor meer informatie zie paragraaf 8.2.1.3).

We zien deze multimodale knooppunten als voorkeurlocaties voor ontwikkelingen die bovenlokale mobiliteit met zich meebrengen (denk aan publieks- en arbeidsintensieve bedrijven en voorzieningen als scholen). Ook als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat aan nieuwe ontwikkelingslocaties, kan gebruik gemaakt worden van aanwezige knoopkwaliteit. Bundeling van aansluitingen op de reeds bestaande hoofdinfrastructuur heeft daarbij onze voorkeur.

Voor de provinciale hoofdinfrastructuur ligt de prioriteit bij veiligheid en doorstroming. Daarbij hebben we wel aandacht voor ruimtelijke inpassing en thematische vormgeving van infrastructuurassen. Dorpen en kernen die niet aan de hoofdinfrastructuur liggen, worden via gebiedsontsluitingswegen (A) aangesloten op de hoofdinfrastructuur. Op overige wegen wegen belangen vanuit wonen en landschapskenmerken zwaarder.

Toelichting (waarom?):

Goede verbindingen (auto-, spoor-, fiets- en vaarwegen) van en naar stedelijke netwerken en streekcentra zijn belangrijk voor economische ontwikkeling en versterking van de concurrentiekracht van de stedelijke netwerken en streekcentra. Door ruimtelijk-economische ontwikkelingen (meer) af te stemmen op mobiliteitsnetwerken en –knooppunten, vermindert het aantal vervoersbewegingen en daarmee de uitstoot van broeikasgassen en fijnstof. Dit draagt bij aan een schoner en gezonder leefmilieu en bespaart kosten en energie.

8.2.4 Bijzondere gebiedscondities benutten: stads- en dorpsrandgebieden     

In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden (zie paragraaf 8.2.1.3), maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden.

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.

Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen. Ook liggen er kansen voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak (zie paragraaf 8.1.4); (restanten van) verdwenen landgoederen kunnen hierbij een bron van inspiratie zijn.

Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.

Toelichting (waarom?):

Het vormgeven van de stadsranden als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijke kwaliteitsopgave. In de stads- en dorpsrandgebieden zijn de landgoederen van toegevoegde waarde: ze versterken hier de identiteit en kwaliteit van stad en natuur én zijn belangrijke dragers van en voor sociaal-economische, culturele en recreatieve ontwikkelingen.

Realisatie/instrumenten:

Regels in de verordening

  • de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is in bepaalde gevallen van toepassing (artikel 2.1.6).

In paragraaf 10.4.1.2 vind je meer informatie over landgoederen.

9 Gebiedskenmerken (hoe)     

Nieuwe ruimtelijke opgaven willen we verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. In dit hoofdstuk vind je een toelichting op de vier lagen die we onderscheiden en – per laag – een samenvatting van de inzet of ambitie.

Catalogus Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken die we van provinciaal belang vinden, hebben we opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. We beschrijven voor alle gebiedstypen in Overijssel welke kwaliteiten en kenmerken in de vier lagen behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden in de catalogus zijn integraal, in de zin dat ze aspecten als milieu, water, cultuur, landschap en infrastructuur omvatten voor zover ze te koppelen zijn aan een gebiedstype.

Vier lagen

De gebiedskenmerken onderscheiden we in vier lagen:

  • de natuurlijke laag
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • de stedelijke laag
  • de laag van de beleving

Deze lagen zijn zo onderscheiden omdat de ingrepen in de fysieke leefomgeving in elke laag volgens eigen principes en processen verlopen. Uiteraard staan ze niet los van elkaar, maar zijn ze altijd met elkaar verbonden. Immers, plekken die eerst natuurlijk waren, zijn nu bebouwd en in een enkel geval andersom. Vaak liggen ze over elkaar heen en hebben we op één plek te maken met kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.

Gebiedskenmerken van provinciaal belang

De toelichting op de vier lagen en op de – per laag – onderscheiden gebiedstypen geeft een overzicht van de gebiedskenmerken waar wij onze sturingsinstrumenten voor in willen zetten. Of, met andere woorden, een overzicht van de gebiedskenmerken die wij van provinciaal belang vinden. Terugkerende elementen in dit provinciaal belang zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing(structuren) (waaronder archeologische en aardkundige waarden). Uiteraard staat het je vrij om aanvullende gebiedskenmerken van lokaal belang in jouw plan mee te nemen.

Een afzonderlijke houtwal vertegenwoordigt geen provinciaal belang. Dat wordt anders als de houtwal in een netwerk van houtwallen medebepalend is voor het karakter van een landschap. Het behouden en waar mogelijk versterken of herstellen van zo'n houtwallenstructuur draagt bij aan de herkenbaarheid en zichtbaarheid van dit gebiedstype in Overijssel én houdt het contrast met andere landschapstypen in stand.

In de Catalogus Gebiedskenmerken beschrijven we per gebiedstype:

  • de kenmerken die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebiedstype
  • de ontwikkelingen die spelen
  • de ambitie en visie op de toekomst van het gebiedstype
  • de sturing die realisatie van de visie mogelijk maakt

9.1 Natuurlijke laag     

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen4. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

In de natuurlijke laag zijn de laagveenmoerassen in de zoetwaterdelta van IJssel, Vecht en Zwarte Water nationaal en internationaal gezien bijzonder.

Vanouds bestaat er in de natuurlijke laag een sterke samenhang tussen het natuur- en het watersysteem: de aan- of afwezigheid van water en de kwaliteit en samenstelling ervan bepalen voor een belangrijk deel de vestiging van plant- en diersoorten. Het afwisselende landschap van Overijssel kende dan ook een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Echt natuurlijk landschap, met de oorspronkelijke vegetatie en waterhuishouding, is echter geheel verdwenen. Het natuurlijk landschap dat we in Overijssel kennen, bestaat vooral uit relicten van een landschap dat vroeger ‘woeste grond’ of ‘onland’ werd genoemd. Op dit moment beslaat het natuurlijk landschap in de vorm van natuurgebieden ruim een tiende van het oppervlak van Overijssel.

4Abiotische (of fysische) factoren zijn de aanwezige natuurlijke gesteenten, de sedimenten, de daarop gevormde bodem, het water en de waterbeweging onder invloed van de zwaartekracht en het klimaat. De biotische factoren zou je kunnen omschrijven als de levende natuur: al wat buiten leeft en bloeit.

Ruimtelijke kwaliteitsambities

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzen en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering
  • het voorkomen dat locatiekeuzen leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)

Gebiedstypen natuurlijke laag

In de natuurlijke laag onderscheiden we de volgende gebiedstypen:

9.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap     

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etcetera. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

De kwaliteit van het agrarisch cultuurlandschap wordt in Overijssel bepaald door de variatie op twee schaalniveaus: provinciaal en regionaal. Op schaal van de provincie door de manier waarop het ‘open’ landschappelijk patroon van de laagveengebieden en kleicomplexen van Noordwest-Overijssel, de lange lijnen in het Sallandse occupatiepatroon, de intimiteit van het Twentse boerenland en de stoere maat van de grote ontginningen van Noordoost-Overijssel van elkaar verschillen. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen.

Ruimtelijke kwaliteitsambities

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Het is de inzet alle ontwikkelingen bij te laten dragen aan de instandhouding en versterking van bestaande en toevoeging van nieuwe kwaliteiten in de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Ambitie is daarbij ook het versterken van de samenhang of het creëren van nieuwe samenhang tussen dorp, erf en landschap.

Gebiedstypen laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap onderscheiden we de volgende gebiedstypen:

  • 9.2.1 essenlandschap
  • 9.2.2 oude hoevenlandschap
  • 9.2.3 maten en flierenlandschap
  • 9.2.4 jong heide- en broekontginningslandschap
  • 9.2.5 laagveenontginningen en kraggenlandschap
  • 9.2.6 hoogveenontginningen en hoogveenrestanten
  • 9.2.7 veenkoloniaal landschap
  • 9.2.8 rivierenlandschap (rivier en uiterwaarden, oeverwallen en komgebieden)
  • 9.2.9 zeekleilandschap

Op pagina 76 t/m 93 van de Catalogus Gebiedskenmerken vind je informatie over deze gebiedstypes.

9.3 Stedelijke laag     

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

De ligging van een stad of dorp in het landschap, op een kruispunt van infrastructuur of in de nabijheid van grondstoffen speelt een belangrijke rol in het functioneren ervan. Efficiëntie en bereikbaarheid zijn belangrijke vestigingsfactoren, maar daarbij wordt de kwaliteit, eigenheid en het onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.

De ontstaansgeschiedenis is medebepalend voor de huidige identiteit en terug te vinden in de ruimtelijke opbouw van de kernen, maar ook in de economische en sociale dynamiek. Daarnaast hebben door de tijd heen veranderende ideeën over de ideale vormgeving van de stad invloed gehad op de ruimtelijke opbouw. Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen en structuren zijn hierbij vaak bepalend voor de stedelijke identiteit en de belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Zo is in Overijssel een rijk palet ontstaan aan onderscheidende steden en dorpen. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteitsambities

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Elke stad, elk dorp bouwt voort op zijn karakteristieke structuur en ligging in en aan het landschap. Als er ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen die bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerrein, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van bestaande paden en routes; waar mogelijk worden ontbrekende schakels toegevoegd en nieuwe mogelijkheden benut. Het regionale en lokale wegenpatroon blijft zich voegen in de structuur van stad, dorp en landschap.

Gebiedstypen stedelijke laag

In de stedelijke laag onderscheiden we de volgende gebiedstypen:

  • 9.3.1 historische centra, binnensteden, landstadjes
  • 9.3.2 bebouwingsschil 1900-1950
  • 9.3.3 woonwijken 1955-nu
  • 9.3.4 bedrijventerreinen
  • 9.3.5 dorpen en buurtschappen
  • 9.3.6 verspreide bebouwing
  • 9.3.7 autosnelwegen en autowegen
  • 9.3.8 gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen
  • 9.3.9 informele trage netwerk
  • 9.3.10 spoor met stations
  • 9.3.11 kanalen en vaarten

Op pagina 102 t/m 125 van de Catalogus Gebiedskenmerken vind je de informatie over deze gebiedstypes.

9.4 Laag van de beleving     

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het ‘belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe ‘erfgoed’ van de provincie.

Ruimtelijke kwaliteitsambities

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de laag van de beleving zijn:

• Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap

• Sterke ruimtelijke identiteiten als merken van Overijssel

In paragraaf 4.1.2 vind je meer informatie over deze kwaliteitsambities.

Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van bestaande gebiedskenmerken en het creëren van nieuwe omgevingskwaliteiten, aan vergroting van de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap en aan herstel van discontinuïteiten in landschappelijke structuren.

Gebiedstypen laag van de beleving

In de laag van de beleving onderscheiden we de volgende gebiedstypen:

Deel 3 Uitwerking: Aan de slag!     

10 Thematische beleidskeuzes     

In dit hoofdstuk lichten we onze beleidskeuzes toe voor de negen beleidsthema’s uit hoofdstuk 4. Ook beschrijven we hier per thema welke instrumenten we inzetten voor de uitvoering hiervan.

10.1 Woonomgeving     

Ambitie:

Goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst

Inwoners van Overijssel moeten naar wens, veilig, schoon, gezond en goed bereikbaar kunnen wonen. De woningen moeten niet alleen comfortabel zijn, maar ook duurzaam en geschikt om in te spelen op veranderende woonwensen. Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving is niet alleen belangrijk voor de huidige bewoners. Het speelt ook een rol voor wie zich in Overijssel wil vestigen. Voor het functioneren van de woonomgeving is de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van voorzieningen wezenlijk. Veilig, schoon en gezond wonen betekent dat de woningen beschermd moeten zijn tegen overstromingen, wateroverlast, hittestress, geluidshinder en de uitstoot van gevaarlijke stoffen.

10.1.1 Aanbod van woonmilieus     

Met ‘woonmilieu’ bedoelen wij niet alleen de woning zelf, maar ook de omgeving waar de woning staat en waarin zich het dagelijkse leven van wonen, werken en recreëren van de bewoners afspeelt.

Ambitie:

Passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief).

Strekking van het beleid:

In Overijssel moet er een passend aanbod zijn van aantrekkelijke woonmilieus waarmee ingespeeld kan worden op veranderende woonbehoeften. Door verschillende woonmilieus aan te bieden is er ruimte voor de huisvesting van alle doelgroepen. Door aanpassing en herstructurering van de bestaande woningvoorraad moet gezorgd worden dat die blijft aansluiten op de woonwensen van verschillende doelgroepen, in alle levensfasen.

Voor het vaststellen van de behoefte van een gemeente aan nieuwe woningen is het principe van concentratie van toepassing. Daarin is vastgelegd dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte. De streekcentra Hardenberg en Steenwijk mogen voorzien in een regionale behoefte voor zover dit past in de regionale programmering van de betreffende regio.

Vraag en aanbod aan woningen moeten duurzaam in balans zijn. Er moet niet meer gebouwd worden dan waar nu behoefte aan is. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de toekomstige behoefte. Om te zorgen dat de woningvoorraad ook geschikt is voor toekomstige behoefte, zal er aanpasbaar, levensloopbestendig en energiezuinig gebouwd moeten worden.

Het aanbod aan woonmilieus vindt in hoofdzaak plaats in steden en dorpen. Het concentratiebeleid van de provincie is erop gericht om de leefbaarheid van steden en dorpen te behouden en te versterken. Daarom zal ook de bouw van nieuwe woningen in principe plaats moeten vinden in en eventueel aansluitend aan bestaand bebouwd gebied.

Gemeenten bepalen in het kader van de regionale programmering in onderlinge afstemming hoeveel woningen zij voor de lokale behoefte moeten bouwen en waar eventueel in een regionale behoefte wordt voorzien. Wat de behoefte is wordt door gemeenten onderbouwd vanuit actueel onderzoek woningbouw (op basis van de woningmarkt) dat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd. Gedeputeerde Staten stellen de nadere eisen vast waaraan het actueel onderzoek woningbouw moet voldoen.

De uitkomsten van de regionale programmering worden vastgelegd in woonafspraken met Gedeputeerde Staten die elke twee jaar op dit onderdeel worden geactualiseerd.

In de Groene Omgeving zijn specifieke woonmilieus te vinden die zich onderscheiden door rust en ruimte. Ons beleid maakt het mogelijk om in de Groene Omgeving nieuwe woningen te realiseren. Vanuit het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet daarvoor zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande erven (bijvoorbeeld van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing). Met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving kunnen ook nieuwe woonmilieus gerealiseerd worden op (nieuwe) landgoederen en andere plekken als daardoor de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving een extra impuls krijgt.

De provincie draagt bij aan de randvoorwaarden van aantrekkelijke woonmilieus door de inzet op vitale binnensteden, goede bereikbaarheid van stedelijke netwerken en voorzieningen, en ruimte voor water en groen in een aantrekkelijk landschap rond steden en dorpen.

Door de veranderende demografie en de economische crisis is de eerder verwachte groei op lange termijn van het aantal huishoudens omgeslagen in een daling ervan in Overijssel (zie hieronder). Mede hierdoor hebben sommige gemeenten nu een overaanbod aan woningbouwplannen.

Toelichting (waarom?):

Een passend aanbod van woonmilieus is niet alleen een kwestie van kwantiteit, maar vooral van kwaliteit. Om tegemoet te komen aan uiteenlopende woonwensen en financiële draagkracht van huidige en nieuwe bewoners van Overijssel, moet het aanbod flexibel kunnen reageren op de vraag. Dit betekent dat het aanbod aan woningen moet worden afgestemd op de huidige vraag, en dat zowel bij aanpassingen in de huidige voorraad als bij het toevoegen van nieuwe woningen ook rekening moet worden gehouden met de toekomstige vraag en veranderde woonwensen.

De woningmarkt is al lang niet meer lokaal van aard. Om te zorgen dat vraag en aanbod in de regio duurzaam in balans zijn, is op (boven)regionaal niveau regie nodig. Door middel van het traject woonafspraken zorgen wij ervoor dat gemeenten gezamenlijk invulling geven aan de regionale programmering. Uitgangspunt daarbij is het principe van concentratie, waarbij elke gemeente mag voorzien in de lokale vraag en alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in de bovenregionale behoefte. Gemeenten onderbouwen hun woningbouwbehoefte op basis van actueel woningbouwonderzoek dat onderbouwd is op basis van de marktvraag en stemmen deze regionaal af. Onderdeel van de regionale afstemming is de vraag waar ruimte wordt geboden voor dat deel van de totale regionale vraag waarin gemeenten niet zelf lokaal in voorzien. Aan de regionale vraag kan in ieder geval ruimte worden geboden in de streekcentra, mits dit past binnen de afspraken die gemaakt worden op basis van de regionale programmering. De regionale programmering wordt vastgelegd in de woonafspraken die met Gedeputeerde Staten worden gemaakt.

In de bebouwde omgeving is waterbeheersing van groot belang, zeker in het licht van de klimaatopgave. Steden, dorpen en voorzieningen moeten goed bereikbaar, toegankelijk en leefbaar zijn om goed te kunnen functioneren.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking (principe van concentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) (titel 2.1) in combinatie met titel 2.2 (regionale programmering woningbouw)
  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)
  • regionale programmering woningbouw (titel 2.2)

(Prestatie)afspraken

  • woonafspraken met gemeenten (over aanbod en kwaliteit van woonmilieus)
  • afspraken over stedelijke vernieuwing

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel (voor het energiezuinig maken van woningen)

Kennis verwerven en delen

  • monitoring realisatie woonafspraken
  • prognoses, woningbehoefte, onderzoeken (kwantitatief)
  • organiseren symposia en bijeenkomsten over stedelijke vernieuwing
  • pilots over onder andere aanpasbaarheid van (tijdelijke) woningen, klimaatbestendigheid woonmilieus en energietransitie
  • afstemmingsoverleg tussen gemeenten (bijvoorbeeld ten aanzien van huisvesting van bijzondere doelgroepen als statushouders)

10.1.1.1 Wonen in de stedelijke netwerken     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder stedelijke netwerken:

  • Zwolle Kampen Netwerkstad
  • Netwerkstad Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Borne en Oldenzaal)
  • Deventer-Stedendriehoek

Strekking van het beleid:

Het concentratiebeleid van de provincie is erop gericht om het aanbod voor de (boven)regionale woningbehoefte te concentreren in de stedelijke netwerken. Vanuit de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zal de ruimte daarvoor allereerst gevonden moeten worden in het bestaande bebouwde gebied. Door herstructurering, transformatie en aanpassing van bestaande bebouwing worden bestaande woonmilieus aangepast aan de veranderende vraag en nieuwe stedelijke woonmilieus gerealiseerd.

Toelichting (waarom?):

De woningmarkt is (boven)regionaal van aard. Er is op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod in de regio duurzaam in balans te brengen. Als het gaat om de regionale vraag bepalen gemeenten in het kader van de regionale programmering in onderling overleg waar de bovenlokale vraag gefaciliteerd kan worden. Als het gaat om de bovenregionale vraag vinden wij de stedelijke netwerken de aangewezen plek om daarin te voorzien. Daar kunnen de stedelijke woonmilieus gerealiseerd worden die van belang zijn voor het vestigingsklimaat van de regio. Door de bovenregionale woningbouw te concentreren in stedelijke netwerken versterken wij de positie van de stedelijke netwerken als economische motoren van de regio. Ook voor de bovenregionale woningbouw geldt het principe van inbreiding gaat voor uitbreiding. Door nadrukkelijk in te zetten op herbestemming en transformatie kan binnen het bestaande bebouwd gebied ruimte gemaakt worden voor het realiseren van (bijzondere) stedelijke woonmilieus.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking (principe van concentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (titel 2.1) in combinatie met titel 2.2 (regionale programmering woningbouw)
  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)

(Prestatie)afspraken

  • afspraken met gemeenten over herstructurering en transformatie van woonmilieus
  • verkenning functioneren ‘Daily Urban Systems’ in stedelijke netwerken in Overijssel
10.1.1.2 Wonen in Streekcentra     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder streekcentra: de kernen Hardenberg en Steenwijk.

Strekking van beleid:

De kernen Hardenberg en Steenwijk hebben de status van streekcentrum. Op basis van hun centrumfunctie voor de regio, krijgen zij ruimte voor extra mogelijkheden voor woningbouw, voorzieningen en werkgelegenheid. Voor de woningbouw geldt dat de eventuele extra mogelijkheden van Hardenberg en Steenwijk moeten passen binnen de regionale programmering van de betreffende regio.

Toelichting (waarom?):

In het concentratiebeleid van de provincie nemen streekcentra een bijzondere positie in tussen de stedelijke netwerken en de overige steden en dorpen. De kernen Hardenberg en Steenwijk vervullen een centrumfunctie voor de regio waarbinnen zij vallen. Om die functie ook in de toekomst te kunnen vervullen, bieden wij ruimte voor extra woningbouwmogelijkheden, mits dat past binnen de afspraken die in het kader van de regionale programmering woningbouw worden gemaakt.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking (principe van concentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (titel 2.1) in combinatie met titel 2.2 (regionale programmering woningbouw)
  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)
10.1.1.3 Wonen in de steden en dorpen     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder de overige kernen de steden en dorpen die geen streekcentra zijn en die niet binnen een stedelijk netwerk vallen.

Strekking van het beleid:

In de overige kernen wordt in principe alleen gebouwd voor de lokale woonbehoefte. De woningbehoefte moet worden onderbouwd en regionaal worden afgestemd. Gemeenten kunnen in het kader van de regionale woningbouwprogrammering afspreken dat een gemeente de behoefte van een andere gemeente opvangt.

Toelichting (waarom?):

In het concentratiebeleid van de provincie is vastgelegd dat de overige kernen in principe alleen mogen bouwen voor de lokale behoefte en voor bijzondere doelgroepen. Gemeenten stemmen in het kader van de regionale woningbouwprogrammering onderling af wat er gebouwd gaat worden voor de regionale behoefte. Zij kunnen daarbij overeenkomen dat een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. De woonmilieus in steden en dorpen bieden een waardevolle aanvulling op de (hoog)stedelijke woonmilieus in de stedelijke netwerken. Doordat deze steden en dorpen in principe altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte, kunnen zij deze rol blijven vervullen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking (principe van concentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (titel 2.1) in combinatie met titel 2.2 (regionale programmering woningbouw)
  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)
10.1.1.4 Wonen in de Groene Omgeving     

Het gaat hierbij om alle woningen buiten de Stedelijke Omgeving.

Strekking van het beleid:

In de Groene Omgeving is bij voorkeur op (voormalige) agrarische erven ruimte voor aanvullende woonmilieus onder voorwaarde van gebruik van de Overijsselse ladder voor duurzame Verstedelijking (zie paragraaf 7.1), ontwikkelingsperspectieven, gebiedskenmerken. Daarnaast moet de (her)ontwikkeling met maatschappelijke meerwaarde worden gerealiseerd volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Toelichting (waarom?):

Buiten de stedelijke omgeving hebben ‘groene’ functies prioriteit, ontwikkelingen die hier niet primair thuishoren, zoals woningbouw, worden alleen toegestaan als zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit zoals landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6)

10.1.2 (Boven) regionale voorzieningen     

Met (boven)regionale voorzieningen bedoelen we (groot)stedelijke voorzieningen met (boven)regionale uitstraling zoals (inter)nationale treinverbindingen, winkelcentra, zorginstellingen, sportaccommodaties en culturele voorzieningen.

Tot vitale infrastructuur rekenen wij voorzieningen die maatschappelijke ontwrichtingen kunnen veroorzaken wanneer deze uitvallen, omdat ze onmisbaar zijn voor de maatschappij. Er is sprake van een maatschappelijke ontwrichting wanneer er bijvoorbeeld grote economische schade is, veel slachtoffers zijn, of het herstel heel lang gaat duren en er geen reële alternatieven zijn.

Ambitie:

Beschikbaarheid en bereikbaarheid van (boven)regionale voorzieningen

Strekking van het beleid:

(Boven)regionale voorzieningen concentreren wij in stedelijke netwerken, bij voorkeur op hoogdynamische plekken, zoals binnensteden, stationsgebieden en stadsassen. Voor nieuwe (boven)regionale voorzieningen geldt dat bij de vestiging ook moet nagegaan worden of de locatie klimaatbestendig is. Voor (boven)regionale voorzieningen die onderdeel zijn van de vitale infrastructuur geldt dat moet worden nagegaan of de bereikbaarheid te allen tijde geborgd is.

Toelichting (waarom?):

De beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Vanwege de betekenis van bovenregionale voorzieningen voor de wijde regio, vinden wij het belangrijk dat de steden binnen stedelijke netwerken elkaar aanvullen en samen een breed pakket van voorzieningen aanbieden voor de hele regio. Voor (boven)regionale voorzieningen die gerekend moeten worden tot vitale infrastructuur geldt dat die ook moeten blijven functioneren als door klimaatveranderingen er meer risico’s ontstaan op overstromingen en wateroverlast. Daarom moeten niet alleen de locaties van dit soort functies goed afgewogen worden, maar ook de bereikbaarheid in geval van calamiteiten en wateroverlast.

10.1.2.1 Voorzieningen in stedelijke netwerken     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder ‘hoogdynamische plekken’ in ieder geval: binnensteden, stationsgebieden en stadsassen in stedelijke netwerken.

Onder ‘kernwinkelgebieden’ verstaan wij die delen van binnensteden waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn en wijkwinkelcentra.

Onder ‘stedelijke centra’ verstaan wij de steden binnen de stedelijke netwerken.

Strekking van het beleid:

Voorzieningen in stedelijke netwerken met een regionale en bovenregionale functie worden bij voorkeur geconcentreerd op hoogdynamische plekken zoals binnensteden, stationsgebieden en stadsassen. Detailhandel is in principe alleen toegestaan in kernwinkelgebieden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor volumineuze detailhandel waarvoor geen ruimte gevonden kan worden in of aansluitend aan kernwinkelgebieden. Grootschalige detailhandel buiten kernwinkelgebieden kan alleen worden toegestaan in stedelijke centra. Als volumineuze detailhandel en grootschalige detailhandel een regionale uitstraling heeft, moet over de vestiging afstemming plaatsvinden met de regio. Weidewinkels zijn niet toegestaan.

Toelichting (waarom?):

De stedelijke netwerken bieden naast voorzieningen die gericht zijn op de lokale behoefte, ook voorzieningen die gericht zijn op de regionale en bovenregionale behoefte. Door dit brede palet vervullen zij niet alleen een belangrijke functie voor de eigen inwoners en de regio, maar dragen zij ook bij aan het vestigingsklimaat van de regio. Door voorzieningen zoveel mogelijk te concentreren in hoogdynamische gebieden, zoals binnensteden, stationsgebieden en stadsassen, wordt niet alleen de dynamiek van deze gebieden vergroot. Ook kan daardoor de bereikbaarheid beter verzekerd worden. Voor detailhandelsvoorzieningen gelden specifieke concentratie-eisen. Detailhandelsvestigingen zijn in principe alleen toegestaan in kernwinkelgebieden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen en in de stedelijke centra voor grootschalige detailhandel. Omdat de vestiging van volumineuze en grootschalige detailhandel ruimtelijke effecten kan hebben in een wijde regio, moeten bij de afweging ook de andere gemeenten in de regio betrokken worden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • concentratie van (boven)regionale voorzieningen in stedelijke netwerken (artikel 2.1.2 principe van concentratie en titel 2.4 detailhandel)
  • concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden (titel 2.4)
  • grootschalige detailhandel5 buiten kernwinkelgebieden is alleen toegestaan in stedelijke centra, mits aangetoond is dat dit niet leidt tot ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur (titel 2.4)
  • voorzieningen die mobiliteit oproepen bij voorkeur projecteren bij aansluitingen op hoofdinfrastructuur en multimodale knooppunten (titel 2.19)

Kennis verwerven en delen

  • Stadsbeweging

5zeer groot winkelvloeroppervlak dat (hoog)-frequent wordt bezocht

10.1.2.2 Voorzieningen in streekcentra     

Strekking van het beleid:

In de streekcentra Steenwijk en Hardenberg mag ruimte geboden worden aan voorzieningen die een verzorgende functie vervullen voor de betreffende regio. Daarbij geldt dat detailhandel in principe alleen is toegestaan in kernwinkelgebieden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor volumineuze detailhandel waarvoor geen ruimte kan worden gevonden binnen of direct aansluitend aan kernwinkelgebieden.

Weidewinkels zijn niet toegestaan.

Toelichting (waarom?):

De kernen Hardenberg en Steenwijk hebben de status van streekcentrum. Op basis van hun centrumfunctie voor de regio, krijgen zij ruimte voor extra mogelijkheden voor regionale voorzieningen. Voor het behoud en versterken van de leefbaarheid in streekcentra is een goed functionerende detailhandelsstructuur van belang. Door detailhandel te concentreren in kernwinkelgebieden, blijven binnensteden, historische dorpskernen en wijkwinkelcentra vitaal. Door voorzieningen zoveel mogelijk te concentreren in kernwinkelgebieden wordt niet alleen de dynamiek van deze gebieden vergroot, maar ook de bereikbaarheid van de voorzieningen geborgd. Het compacter maken van kernwinkelgebieden kan bijdragen aan het tegengaan van leegstand van winkelpanden in belangrijke routestructuren.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • concentratiebeleid maakt vestiging van regionale voorzieningen in streekcentra mogelijk (artikel 2.1 principe van concentratie en titel 2.4 detailhandel)
  • concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden (titel 2.1 en 2.4)
  • weidewinkels6 worden niet toegestaan (titel 2.4)

6zelfstandige detailhandelsvestigingen aan de rand van bebouwde kommen of in de groene omgeving. Onder weidewinkel wordt niet verstaan detailhandel in de vorm van ‘verkoop bij de boer'.

10.1.2.3 Voorzieningen in steden en dorpen     

Strekking van het beleid:

Op grond van het concentratiebeleid mag in de overige kernen uitsluitend ruimte worden geboden voor lokale voorzieningen. Ook in de overige kernen is de vestiging van detailhandelsvoorzieningen in principe alleen toegestaan in kernwinkelgebieden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor volumineuze detailhandel waarvoor geen ruimte kan worden gevonden binnen of direct aansluitend aan kernwinkelgebieden. Weidewinkels zijn niet toegestaan.

Toelichting (waarom?):

Voor het behoud en versterken van de leefbaarheid in steden en dorpen is een goed functionerende detailhandelsstructuur van belang. Door detailhandel te concentreren in kernwinkelgebieden blijven de binnensteden, historische dorpskernen en wijkwinkelcentra vitaal. Het compacter maken van kernwinkelgebieden kan bijdragen aan het tegengaan van leegstand van winkelpanden in belangrijke routestructuren in steden en dorpen. Door voorzieningen in steden en dorpen zoveel mogelijk te concentreren in kernwinkelgebieden wordt niet alleen de dynamiek van deze gebieden vergroot, maar ook de bereikbaarheid van de voorzieningen geborgd.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden (titel 2.1 en titel 2.4)
  • weidewinkels7 worden niet toegestaan (titel 2.4 detailhandel)

7zelfstandige detailhandelsvestigingen aan de rand van bebouwde kommen of in de groene omgeving. Onder weidewinkel wordt niet verstaan detailhandel in de vorm van ‘verkoop bij de boer’.

10.2 Economie en vestigingsklimaat     

Ambitie:

Een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie

De provincie faciliteert de economische ontwikkeling van Overijssel door het bieden van flexibele vestigingsmogelijkheden en een passend vestigingsklimaat aan onder meer de nationale en regionale topsectoren, logistieke bedrijvigheid, kennisintensieve maakindustrie, mkb, startups en zzp'ers.

Ons economisch beleid is gericht op een concurrerende economie met meer werkgelegenheid. De drie pijlers van deze ambitie zijn:

  1. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat
  2. De aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs
  3. Een concurrerend bedrijfsleven

Wij faciliteren de economische ontwikkeling door in ons beleid voor de fysieke leefomgeving ruimte te bieden voor ontwikkelingen die bijdragen aan het behoud en de groei van werkgelegenheid in Overijssel. Het gaat aan de ene kant om ontwikkelingen die bijdragen aan een goed vestigingsklimaat. Aan de andere kant gaat het om de (door)ontwikkeling van werklocaties die voorzien in de veranderende behoefte aan vestigingsmogelijkheden en uitbreidingsbehoeften van bestaande bedrijven. Door vraag en aanbod aan werklocaties in balans te brengen wordt zowel kwantitatief als kwalitatief in de behoefte van ondernemers voorzien, zonder dat er onnodig ruimtebeslag gelegd wordt op de Groene Omgeving.

Wij richten ons op:

  • Werklocaties
  • Logistieke bedrijvigheid
  • Agro en food
  • Toerisme en vrije tijd

10.2.1 Werklocaties     

Onder het begrip ‘werklocaties’ vallen zowel bedrijventerreinen als kantorenlocaties als detailhandelslocaties.

Ambitie:

Vitale werklocaties die aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven (kwantitatief en kwalitatief).

Strekking van het beleid:

Ons beleid is gericht op de ontwikkeling van vitale werklocaties die zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten bij de veranderende vraag van het bedrijfsleven. Hierbij gelden generieke beleidskeuzes:

  1. Concentratiebeleid
  2. Bovenlokale afstemming
  3. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Werklocaties moeten niet alleen fysiek goed bereikbaar zijn, maar ook digitaal. Ook hebben ondernemers belang bij een duurzaam gebruik van grond en energie.

Stedelijke netwerken zien we als de motor voor de economie (zie paragraaf 10.4.2) en mogen daarom ruimte bieden aan de behoefte van (boven)regionale bedrijvigheid . De kernen Hardenberg en Steenwijk vervullen als streekcentra een bijzondere functie voor de betreffende regio. Deze kernen mogen voorzien in de regionale behoefte aan werklocaties voor zover dit past binnen de regionale programmering. Voor de overige kernen geldt dat zij uitsluitend mogen voorzien in de lokale behoefte aan werklocaties (de ruimtebehoefte van lokaalgewortelde bedrijvigheid).

Wijzigingen in wensen en eisen van het bedrijfsleven zullen in de eerste plaats binnen het bestaande aanbod aan werklocaties opgevangen moeten worden. Daarvoor zijn gemeenten samen met de ondernemers aan zet. Dit kan betekenen dat ingezet moet worden op transformatie, beheer, renovatie en onderhoud van bestaande terreinen en gebouwen. Wij beschouwen dit als de opgave om ‘de basis op orde’ te houden.

Voor zover vanuit het bestaande aanbod – ook met herstructureringen – niet in de behoefte aan werklocaties kan worden voorzien, is er ruimte voor uitbreiding van werklocaties. Daarbij geldt het principe van concentratie. Dit betekent dat de (boven)regionale behoefte aan werklocaties gefaciliteerd wordt door de stedelijke netwerken.

Voor de overige gemeenten geldt dat zij in principe alleen kunnen voorzien in de lokale behoefte aan werklocaties. Daarbij kunnen gemeenten ruimte bieden aan bedrijven die voldoen aan het criterium van lokaalgeworteldheid. Wij definiëren ‘lokaalgeworteldheid’ als bedrijven die hun oorsprong en/of verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur/voorzieningen. Gemeenten kunnen in het kader van de regionale programmering afspreken dat de ene gemeente voorziet in de behoefte van een andere gemeente.

Daar waar sprake is van een overaanbod aan werklocaties, moet de balans tussen vraag en aanbod hersteld worden.

Toelichting (waarom?):

Er is onverminderde aandacht nodig voor het vitaal houden van bestaande werklocaties, zodat die ook in de toekomst blijven aansluiten bij veranderende behoeften van daar gevestigde bedrijven.

Voor een vitale en zichzelfvernieuwende regionale economie is het noodzakelijk dat het aanbod van werklocaties aansluit bij de vraag van het bedrijfsleven. De vraag naar werklocaties is voortdurend in beweging doordat wensen en eisen van ondernemers veranderen.

Voor werklocaties kan er niet langer van uitgegaan worden dat vooral de groei gefaciliteerd moet worden. Er is steeds meer sprake van een vernieuwingsmarkt en op sommige plekken geldt dat gerekend moet worden met krimp. Door de ontwikkeling naar een kennisintensieve economie veranderen de eisen die ondernemers stellen aan werklocaties.

Er is in Overijssel een ruim aanbod aan bestaande werklocaties. Alle gemeenten beschikken over bedrijventerreinen die gericht zijn op de lokale behoefte en die met hun gemengde profiel voorzien in een zeer diverse ruimtevraag.

Binnen de stedelijke netwerken zijn bedrijventerreinen beschikbaar om aan de (boven)regionale behoefte te voldoen. De provincie is partner in enkele regionale terreinen (XL Businesspark, Technology Base Twente en Zuiderzeehaven Kampen), die zich vooral richten op grootschalige bedrijvigheid. Dat zijn bedrijven of combinaties van bedrijven die veel ruimte vragen.

In bepaalde gebieden van Overijssel is sprake van overaanbod aan werklocaties. Het herstel van balans tussen vraag en aanbod zorgt ervoor dat kansrijke locaties betere ontwikkelingsmogelijkheden krijgen, maar voorkomt ook onnodig beslag op de ruimte.

Het bedrijfsleven heeft aangegeven dat er aanvullend op het bestaande aanbod behoefte is aan onderscheidende, (inter)nationaal georiënteerde topwerklocaties voor stuwende bedrijvigheid (zie paragraaf 10.2.1.2.

Ook voor werklocaties is waterbeheersing van groot belang, zeker in het licht van de klimaatopgave. Overstromingen en wateroverlast kunnen grote economische schade toebrengen als kapitaalintensieve productiemiddelen beschadigd raken of locaties niet meer bereikbaar zijn en de productie stilvalt.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • concentratie in stedelijke netwerken (titel 2.1 en 2.3)
  • voorzien in de lokale behoefte (titel 2.1 en 2.3)

(Prestatie)afspraken

  • in regionaal verband afspraken maken over reprogrammeren en deprogrammeren van werklocaties
10.2.1.1 Bedrijventerreinen     

Bedrijventerreinen zijn werklocaties die bestemd zijn voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening, en industrie.

Strekking van het beleid:

Het aanbod aan bedrijventerreinen sluit zowel kwantitatief als kwalitatief aan op de behoefte van de markt. Daarbij gelden de generieke beleidskeuzes:

  1. concentratiebeleid
  2. regionale afstemming
  3. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Stedelijke netwerken voorzien in de (boven)regionale behoefte aan bedrijventerrein. De streekcentra Steenwijk en Hardenberg kunnen ruimte bieden aan de regionale behoefte aan bedrijventerreinen, voor zover dit past in de regionale programmering van de betreffende regio. De overige steden en dorpen voorzien in de lokale behoefte aan bedrijventerreinen. Daarbij geldt dat lokaal gewortelde bedrijvigheid ruimte kan worden geboden voor groei binnen de daarvoor geldende ruimtelijke kaders.Waar sprake is van overaanbod en kwalitatieve mismatch moet de balans tussen vraag en aanbod hersteld worden.

Toelichting (waarom?):

Met het bedrijfsleven en gemeenten wordt in een gezamenlijk proces en regionaal verband bekeken hoe we, gegeven de economische ontwikkelingen, de komende jaren een kwalitatieve en kwantitatieve balans tussen vraag en aanbod op de markt van bedrijventerreinen kunnen realiseren.

In 2015 heeft de provincie een prognoseonderzoek laten verrichten door Panteia. Daarin is berekend hoeveel bedrijventerrein er in de periode tot 2020 moet worden toegevoegd aan de bestaande voorraad. Afhankelijk van het groeitempo van de economie is er ten opzichte van de hoeveelheid bedrijventerreinen die begin 2014 in gebruik was in Overijssel tot 2020 behoefte aan een toevoeging van bedrijventerrein van 310 ha (scenario vertraagd herstel van de crisis) tot 800 ha (scenario versneld herstel van de crisis). De berekeningen zijn gebaseerd op de landelijke prognosescenario’s van het CPB ‘Roads to recovery’. Daarbij wordt aangetekend dat er (deel)sectoren zijn met ruimtekrimp (zoals de traditionele industrie) en (deel)sectoren met ruimtegroei (zoals High Tech Systems & Materials en Handel & Logistiek). In de behoefteraming zijn krimp en groei gesaldeerd.

Uit het onderzoek van Panteia blijkt dat er een overaanbod in alle groeiscenario’s van bedrijventerreinen is. In algemene zin wordt geconcludeerd dat voor de komende tien jaar, ook als we versneld herstellen van de crisis, de planontwikkeling en geraamde behoefte niet in evenwicht zijn (i.c. overcapaciteit).

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • programmering bedrijventerreinen (titel 2.1 principe van concentratie en titel 2.3 regionale programmering)
  • lokaal gewortelde bedrijven (titel 2.1 en 2.3)

(Prestatie)afspraken

  • op basis van regionale programmering maken wij afspraken met gemeenten over de capaciteit die in bestemmingsplannen wordt geboden voor bedrijventerreinen, over herstructurering en over het schrappen van bestemmingsplancapaciteit waaraan geen behoefte meer is.
  • wij verkennen samen met gemeenten en marktpartijen de mogelijkheden om in regionaal verband te komen tot een adaptieve vorm van programmering van werklocaties waarmee flexibel en met maatwerkoplossingen kan worden ingespeeld op economische ontwikkelingen die nu nog niet te voorzien zijn.
  • met gemeenten leggen we vast op welke wijze en binnen welk tijdpad het teveel aan capaciteit zal worden wegbestemd.

Subsidies en fondsen

De Herstructureringsmaatschappij Overijssel (HMO) werkt in opdracht van de provincie aan de herstructurering/vitalisering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. De HMO investeert hierbij in samenwerking met marktpartijen en overheden in herstructeringsopgaven waarmee leegstand wordt tegengegaan. De HMO maakt hiervoor gebruik van een revolverend fonds. Voor meer informatie zie www.hmo.nl.

10.2.1.1.1 Bedrijventerreinen in steden binnen de stedelijke netwerken     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder stedelijke netwerken:

  • Zwolle Kampen Netwerkstad
  • Netwerkstad Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Borne en Oldenzaal)
  • Deventer-Stedendriehoek.

Strekking van het beleid:

Het concentratiebeleid van de provincie is erop gericht het aanbod voor de (boven)regionale bedrijvigheid te concentreren in stedelijke netwerken. Vanuit de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zal de ruimte daarvoor allereerst gevonden moeten worden in het bestaande bebouwde gebied. Door herstructurering en transformatie worden bestaande bedrijventerreinen aangepast aan de veranderende vraag en worden nieuwe stedelijke werkmilieus gerealiseerd.

Toelichting (waarom?):

De markt voor bedrijventerreinen is (boven)regionaal van aard. Er is op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod in de regio duurzaam in balans te brengen. Als het gaat om de regionale vraag bepalen gemeenten in het kader van de regionale programmering in onderling overleg waar de bovenlokale vraag gefaciliteerd kan worden. Als het gaat om de bovenregionale vraag vinden wij de stedelijke netwerken de aangewezen plek om daarin te voorzien. Daar kunnen de stedelijke werkmilieus gerealiseerd worden die van belang zijn voor het vestigingsklimaat van de regio. Door de ontwikkeling van bedrijventerreinen gericht op de bovenregionale vraag te concentreren in stedelijke netwerken versterken wij de positie van de stedelijke netwerken als economische motoren van de regio. Ook voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen gericht op de bovenregionale vraag geldt het principe van inbreiding gaat voor uitbreiding. Door nadrukkelijk in te zetten op herbestemming en transformatie kan binnen het bestaande bebouwd gebied ruimte gemaakt worden voor het realiseren van (bijzondere) stedelijke werkmilieus.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking (principe van concentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (titel 2.1) in combinatie met titel 2.3 werklocaties)
  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)

(Prestatie)afspraken

  • afspraken met gemeenten over herstructurering en transformatie van bedrijventerreinen
  • verkenning functioneren ‘Daily Urban Systems’ in stedelijke netwerken in Overijssel
10.2.1.1.2 Bedrijventerreinen in streekcentra     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder streekcentra: de kernen Hardenberg en Steenwijk.

Strekking van het beleid:

De kernen Hardenberg en Steenwijk hebben de status van streekcentrum. Op basis van hun centrumfunctie voor de regio, krijgen zij ruimte voor extra mogelijkheden voor de ontwikkeling van bedrijventerrein. Voor de ontwikkeling van bedrijventerrein geldt dat de eventuele extra mogelijkheden van Hardenberg en Steenwijk moeten passen binnen de regionale programmering van de betreffende regio.

Toelichting (waarom?):

In het concentratiebeleid van de provincie nemen streekcentra een bijzondere positie in tussen de stedelijke netwerken en de overige steden en dorpen. De kernen Hardenberg en Steenwijk vervullen een centrumfunctie voor de regio waarbinnen zij vallen. Om die functie ook in de toekomst te kunnen vervullen, bieden wij ruimte voor extra mogelijkheden voor de ontwikkeling van bedrijventerrein mits dat past binnen de afspraken die in het kader van de regionale programmering woningbouw worden gemaakt.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)
10.2.1.1.3 Bedrijventerreinen in de steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken en streekcentra     

Strekking van het beleid:

In de overige kernen wordt in principe alleen gebouwd voor de lokale behoefte. De behoefte aan bedrijventerrein moet worden onderbouwd en regionaal worden afgestemd. Gemeenten kunnen in het kader van de regionale programmering bedrijventerreinen afspreken dat een gemeente de behoefte van een andere gemeente opvangt.

Toelichting (waarom?):

In het concentratiebeleid van de provincie is vastgelegd dat de overige kernen in principe alleen mogen bouwen voor de lokale behoefte. Gemeenten stemmen in het kader van de regionale programmering bedrijventerreinen onderling af wat er gebouwd gaat worden voor de regionale behoefte. Zij kunnen daarbij overeenkomen dat een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. De werklocaties in steden en dorpen bieden een waardevolle aanvulling op de (hoog)stedelijke werkmilieus in de stedelijke netwerken. Doordat deze steden en dorpen in principe altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte, kunnen zij deze rol blijven vervullen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • principe van concentratie (artikel 2.1.2 en titel 2.3 werklocaties)
10.2.1.2 Topwerklocaties     

Topwerklocaties zijn werklocaties met bijzondere vestigingscondities voor bedrijven die zich richten op een (inter)nationaal en (boven)regionaal verzorgingsgebied en die een stuwende functie hebben voor de regionale economie.

Strekking van het beleid:

Wij zetten in op de (door)ontwikkeling van enkele onderscheidende topwerklocaties. Provinciale (economische) investeringen worden gebruikt om hier, indien nodig, locatiegebonden condities verder te ontwikkelen waardoor topwerklocaties een stuwende betekenis kunnen hebben voor de regionale economie.

Toelichting (Waarom)?

Met het bestaande aanbod is de basis aan werklocaties grotendeels op orde. Om te zorgen dat Overijssel ook in de toekomst aantrekkelijk blijft als vestigingslocatie voor (inter)nationale ondernemingen die een stuwende kracht zijn voor de regionale economie, zet de provincie in op de (door)ontwikkeling van enkele onderscheidende topwerklocaties. Door provinciale investeringen, zoals in innovatietrajecten en verbetering infrastructuur, gericht in te zetten, worden de topwerklocaties nog aantrekkelijker als concentratiepunt voor stuwende bedrijvigheid.

De meeste bedrijvigheid kan goed uit de voeten op de bestaande bedrijventerreinen bij steden en dorpen. Er is echter ook vraag uit de markt naar ‘topwerklocaties’ waar een bijzonder ondernemersklimaat geboden wordt door de koppeling met topsectorbedrijven en /of universiteit/kennisinstelling (Triple Helix). Deze terreinen kennen een scherp profiel en segmentering. Het aanwijzen van topwerklocaties leidt tot focus en daardoor tot investeringen van de markt. Terreinen die op het gebied van duurzaamheid en energie hoog scoren, bieden daarbij een andere/extra aantrekkingskracht op ondernemers.

Het aanwijzen van de topwerklocaties is de eerste stap in de doorontwikkeling van bijzondere werklocaties.

In Twente hebben overheid en bedrijfsleven al vier topwerklocaties geselecteerd die gelieerd zijn aan Hightech Systems & Materials en Logistiek: Kennispark Twente (innovatiecampus bij de Universiteit Twente), High Tech Systems Park Twente (Thales campus Hengelo), TecBase Twente (bij Luchthaven Twente) en XL Businesspark (Almelo). Voor West-Overijssel wordt dit nog verkend.

Uitvoering/instrumenten:

Subsidies en fondsen

  • de provincie draagt bij aan de ontwikkeling van topwerklocaties door het doen van (financiële, deels risicodragende) investeringen voor fysieke ingrepen in de openbare ruimte en meer ontwikkelingsgericht denken/handelen

Kennis verwerven en delen

  • door verbindingen te leggen tussen partijen en het helpen realiseren van (internationale) coalities en allianties, die de acquisitie ten goede komen
10.2.1.3 Kantoren     

Kantorenlocaties zijn werklocaties die voorzien in het aanbod aan zelfstandige kantoren.

Strekking van het beleid:

Gelet op het bestaande overaanbod aan kantoren wordt de ontwikkeling van nieuwe kantorenlocaties niet toegestaan. Wanneer vanuit de bestaande voorraad aan kantoren niet kan worden voorzien in een (specifieke) behoefte, dan kan worden meegewerkt aan de bouw van nieuwe kantoren mits elders capaciteit wordt geschrapt. Wij stimuleren de transitie van bestaande leegstaande kantoorpanden ten behoeve van andere functies.

Toelichting (waarom?):

Er is al enige tijd sprake van overaanbod in de kantorenmarkt. Dat blijkt uit de leegstand die zich op diverse plekken voordoet in vooral kantorenlocaties die gericht zijn op de regionale markt. De leegstand van kantoren manifesteert zich vooral in de grote steden in Overijssel: Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle. Het beleid is erop gericht om in ieder geval te voorkomen dat de capaciteit aan kantoren nog verder toeneemt. Samen met gemeenten onderzoeken wij de mogelijkheden om bestaande kantoorpanden te gebruiken voor andere functies.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • aanbod aan kantoren neemt niet verder toe en zo mogelijk zelfs af (titel 2.3)
  • er kunnen alleen nieuwe zelfstandige kantoren komen als in een ruimtelijk-economische onderbouwing is aangetoond dat er behoefte is aan extra kantoorruimte waarin niet kan worden voorzien vanuit de bestaande capaciteit aan kantoorruimte binnen de eigen gemeenten en de buurgemeenten (titel 2.3.)

Subsidies en fondsen

De Herstructureringsmaatschappij Overijssel (HMO) heeft de opdracht om voor de vijf steden Hengelo, Enschede, Almelo, Zwolle en Deventer door gerichte investeringen in gebiedsontwikkelingen de kantorenleegstand in Overijssel terug te dringen, daar waar leegstaande kantoren andere provinciale belangen hinderen. De HMO maakt gebruik van een revolverend fonds.

Kennis verwerven en delen

  • kennis opgedaan met pilots en experimenten gebruiken we voor de aanpak van de kantorenleegstand
10.2.1.4 Detailhandel     

Onder de detailhandelsstructuur worden alle vormen van detailhandel begrepen, ook de volumineuze detailhandel en de grootschalige detailhandel op perifere locaties.

Strekking van het beleid:

Detailhandel is in principe alleen toegestaan binnen kernwinkelgebieden (binnensteden, wijkwinkelcentra, dorpscentra). Bij uitzondering kan daarbuiten onder voorwaarden de vestiging van detailhandel worden toegestaan. Volumineuze detailhandel kan worden toegelaten op bedrijventerreinen als daarvoor geen ruimte gevonden kan worden in of aansluitend aan het kernwinkelgebied. Grootschalige detailhandel kan alleen buiten de kernwinkelgebieden worden toegestaan in de steden binnen de stedelijke netwerken Twente, Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek, mits vooraf regionaal is afgestemd. Weidewinkels (zelfstandige detailhandelsvestigingen in het buitengebied, niet zijnde kleinschalige verkoop aan huis, streekproducten of boerderijwinkels) zijn niet toegestaan.

Toelichting (waarom?):

De detailhandelvoorziening is een belangrijke motor van de lokale economie en biedt veel werkgelegenheid. De veranderingen in de detailhandelssector gaan de laatste jaren echter snel. Door de opkomst van het internetwinkelen zullen er naar verwachting nog veel winkels in de binnensteden verdwijnen. Voor het sociaal-economisch functioneren van de binnensteden is het belangrijk dat er gericht wordt geïnvesteerd in aantrekkelijke winkelomgevingen en dat daarbij de cultuurhistorische kwaliteiten van deze binnensteden goed benut worden. Dit is niet alleen van belang voor de instandhouding van het voorzieningenniveau voor de eigen bevolking, maar ook voor het functioneren van de toeristisch-recreatieve sector. Het is belangrijk dat gemeenten, retailers en vastgoedeigenaren samenwerken om binnensteden vitaal te krijgen en te houden. De nationale Retailagenda heeft inmiddels op diverse plekken geleid tot het sluiten van retaildeals. De provincie ondersteunt de inzet op goed functionerende binnensteden, door te sturen op concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden. Daarom zijn detailhandelsvestigingen buiten de bestaande kernwinkelgebieden alleen bij uitzondering en onder voorwaarden toegestaan. Onder kernwinkelgebieden vallen niet alleen de winkelgebieden in binnensteden en dorpscentra, maar ook de wijkwinkelcentra die als regel meer voorzien in de dagelijkse behoeften.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • detailhandel in principe alleen toegestaan in kernwinkelgebieden; bij uitzondering daarbuiten volumineuze detailhandel en grootschalige detailhandel (titel 2.4)

Kennis verwerven en delen

  • kennisdelende en agenderende rol

10.2.2 Logistieke bedrijvigheid     

Logistieke bedrijven houden zich bezig met het ontvangen, opslaan, bewerken, distribueren of verzenden van goederen. Logistieke bedrijven vallen globaal uiteen in twee categorieën:

  • Bedrijven met logistieke werkzaamheden als hoofdactiviteit (logistieke dienstverleners zoals: transportbedrijven, opslagbedrijven, overslagbedrijven)
  • Bedrijven in de maakindustrie, bouw, groothandel of detailhandel waar het zwaartepunt van de activiteiten logistiek is (bijvoorbeeld een distributiecentrum van een levensmiddelenbedrijf) en gemengde vormen waarin een logistiek dienstverlener toegevoegde waarde activiteiten uitvoert voor een of meerdere klanten

Logistieke activiteiten zijn alle activiteiten die nodig zijn om de fysieke goederenstroom effectief en efficiënt te laten verlopen. Naast transport en opslag van goederen gaat het ook om bewerkingsslagen in logistieke ketens zoals orderpicking, verpakken, assemblage en afhandeling van retourstromen, en de regie over deze ketens.

Ambitie:
Gerichte groei van de logistieke sector

Strekking van het beleid:

Wij willen de groei van de logistieke sector duurzaam faciliteren. Elke gemeente mag voorzien in de lokale behoefte inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid. Voor de (boven)regionale behoefte voeren we een richtinggevend en stimulerend beleid voor nieuwvestiging van logistieke bedrijven.

Toelichting (waarom?):

Overijssel heeft qua ligging, infrastructuur, kennis, onderwijs en ondernemerschap waardevolle troeven in handen om een sterkere positie in te nemen in de nationale (noord-zuid)-corridor naar Noord-Duitsland en Scandinavië en de (oost-west) North Sea Baltic Corridor, onderdeel van het Europese TEN-T-netwerk, en is daarmee goed verbonden met de havens in Antwerpen, Rotterdam en Amsterdam, luchthaven Schiphol én de achterlandbestemmingen. Logistiek biedt kansen voor nieuwe werkgelegenheid voor zowel laag, middelbaar als hoog opgeleiden en kan daarmee dienstbaar zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. De aanwezigheid van een sterke logistieke sector is eveneens een belangrijke motor voor groei in andere bedrijfssectoren. Zo kan de groei van de logistieke sector faciliterend zijn voor de groei van de maakindustrie, de bouw, de agro- en food-, en energiesector.

10.2.2.1 Steden met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijven met een (boven)regionaal profiel     

Multimodaal ontsloten locaties zijn specifiek geschikt voor logistieke bedrijvigheid. Deze logistieke voorkeurslocaties bieden grote kavels (greenfields) voor nieuwe vestigers en voldoende ruimte voor logistieke bedrijven die willen uitbreiden; multimodale of synchromodale (weg, water, spoor) ontsluiting naar de mainports en achterlandbestemmingen en een goede digitale ontsluiting; logistieke faciliteiten waaronder overslagfaciliteiten, terminals, kranen, warehousing, douanefaciliteiten; beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten; netwerken waarin ondernemers, overheden, onderwijs- en onderzoeksinstellingen samenwerken op het gebied van onder andere innovatie, arbeidsmarkt, promotie en acquisitie.

Logistieke voorkeurslocaties liggen in zogenoemde logistieke hotspots. Een logistieke hotspot is een ‘ecosysteem’ dat aan of zeer nabij een (inter)nationale verkeerscorridor ligt en waar een sterke groei van goederenstromen is voorzien. In Overijssel onderscheiden wij de hotspots Twente, Zwolle-Kampen (met goede overslagpunten in Meppel en Hasselt) en Deventer.

Strekking van het beleid:

In Overijssel onderscheiden wij de hotspots Twente (Hengelo, Almelo), Zwolle-Kampen (met goede overslagpunten in Meppel en Hasselt) en Deventer. Nieuwvestiging van logistieke bedrijven met (boven)regionale behoefte vestigen zich binnen deze hotspots bij voorkeur op multimodaal ontsloten bedrijventerreinenlocaties in Hengelo, Almelo, Zwolle, Kampen of Deventer. Daarnaast is Hardenberg een voorkeurslocatie voor vestiging, dit als onderdeel van de Euroterminal Emmen-Coevorden-Hardenberg. Ondernemers maken hun eigen afweging welke plek hun het beste past.

Toelichting (waarom?):

Met logistieke hotspots zetten we Overijssel op de kaart als aantrekkelijke regio voor logistieke bedrijven en logistieke activiteiten. Voor de logistieke sector zijn vestigingsvoorwaarden als multi/synchromodale ontsluiting en aanwezigheid van ruime, flexibele kavels belangrijke vestigingsvoorwaarden. Door clustering van logistieke bedrijvigheid op bedrijventerreinen op logistieke voorkeurslocaties kan geprofiteerd worden van (gezamenlijke) logistieke faciliteiten, arbeid, netwerken. Transport en logistiek vinden hierdoor zo efficiënt mogelijk plaats met een zo klein mogelijke impact op de omgeving en het milieu (beperken van congestie, CO2-uitstoot en geluidsemissies). Kortom: ketens en afstanden kunnen verkort, en kosten en energie bespaard worden. Door het scheppen van de juiste randvoorwaarden sturen wij op clustering van (boven)regionale logistieke bedrijven op logistieke voorkeurslocaties.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • concentratie van (boven)regionale logistieke bedrijvigheid (titel 2.1 en titel 2.3)
  • elke gemeente kan voorzien in lokale behoefte inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid (titel 2.1 principe van concentratie en titel 2.3 werklocaties)

Kennis verwerven en delen

  • vorming Strategische Alliantie Overijssel
  • opstellen gezamenlijke Uitvoeringsagenda logistiek met vier aandachtgebieden: ruimte en bereikbaarheid; lobby; promotie en acquisitie; human capital; kennis en innovatie

De provincie werkt in nauwe samenwerking met de logistieke stakeholders in Overijssel (logistiek bedrijfsleven, kennisinstellingen, overheden) aan de vorming van de Strategische Alliantie Overijssel. Het belangrijkste doel van de alliantie is om Overijssel beter op de kaart te zetten als aantrekkelijke regio voor logistieke bedrijven en logistieke activiteit. Onder andere door het aangaan van nauwere contacten vanuit de alliantie met de Rijksoverheid, Europese Commissie en de grote mainports moet de ontwikkeling van de logistieke sector in Overijssel gestimuleerd worden. De alliantie werkt nauw samen met de lokale logistieke platforms in de Overijsselse logistieke hotspots Twente (Hengelo, Almelo), Zwolle-Kampen en Deventer. Ook wordt de afstemming gezocht met onze buurprovincies die een relatie hebben met onze logistieke hotspots en Hardenberg als vestigingslocaties (Drenthe en Gelderland), Flevoland, onze Duitse partners en de Euregio als projectpartners vanuit het Interregproject Euregionale goederencorridor.

10.2.3 Agro en Food     

Ambitie:

Een innovatieve en concurrerende agro & foodsector

10.2.3.1 Landbouw     

Strekking van het beleid:

Wij bieden ruimte voor de agro- en foodsector om zijn concurrentiepositie te verbeteren en verbinden daaraan een aantal Overijsselse kwaliteitsvoorwaarden. Ondernemers kunnen ruimte voor ontwikkeling verdienen door te investeren in aanvullende kwaliteitsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit (zie paragraaf 4.1). Op deze manier stimuleren we om innovatief te ondernemen en zo proeftuin en etalage van vernieuwing te zijn.Gemeenten nemen de kwaliteitsvoorwaarden mee in hun ruimtelijk afwegingskader en vergunningverlening. Toepassing van de aanvullende kwaliteitsvoorwaarden is, net als toepassing van de KGO, maatwerk en in evenwicht met de bedrijfsgroei. Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven is alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Uitzonderingen zijn er als er in de omgeving geen geschikte locatie beschikbaar is, op de bestaande locatie geen ontwikkelruimte is, verplaatsing maatschappelijk noodzakelijk is en er een (milieu)kwaliteitswinst wordt geboekt. De nieuwe locatie moet optimaal bereikbaar zijn en bijdragen aan ketenoptimalisatie. Daarnaast moet bij nieuwvestiging een evenredige omvang aan agrarische bebouwing gesloopt en wegbestemd te worden. Ketenoptimalisatie biedt kansen om de transitie naar duurzaamheid te ondersteunen. We concretiseren de kansen voor ketenoptimalisatie met onze partners.

Toelichting (waarom?):

De agro- en foodsector maakt een transitie door. Wij ondersteunen die transitie door ruimte te bieden voor ontwikkeling in ruil voor kwaliteit. Door onze aanvullende kwaliteitsvoorwaarden bij bedrijfsontwikkeling geven we ruimte om innovatief te ondernemen en zo proeftuin en etalage van vernieuwing te zijn. Agrarische bedrijven zijn een essentiële schakel in de hele voedselketen. Het aantal stromen en vertakkingen in die voedselketen is enorm en door deze complexiteit gaat economische- en duurzaamheidswinst verloren. Goed ketenmanagement kan daar verbetering in brengen. We concretiseren de kansen voor ketenoptimalisatie met onze partners. Bezien wordt waar de beste kansen liggen: zoals nieuwe product-markt combinaties, sluiten van kringlopen, verminderen van transportbewegingen en verkleinen van de impact op mens en natuur.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • uitzonderingsregels nieuwbouw agrarisch bouwperceel (titel 2.1)
  • Kwaliteitsimpuls agro en food bij bedrijfsontwikkeling (titel 2.1)

(Prestatie)afspraken

  • met sector, maatschappelijk middenveld, gemeenten en waterschappen:

- Innovatieagenda

- Proeftuinen

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • uitvoeringsprogramma Agro en food, waaronder Proeftuinen
  • kavelruil

Subsidies en fondsen

  • uitvoeringsprogramma Agro en food

Kennis verwerven en delen

  • permanente dialoog verduurzaming
  • handreiking Kwaliteitsimpuls agro en food

De provincie zet in op ketenoptimalisatie en wil dit samen met haar partners concretiseren.

10.2.3.2 Glastuinbouw     

Strekking van het beleid:

Glastuinbouw is geconcentreerd in de Koekoekspolder. De Koekoekspolder is een gebied van circa 500 ha in de gemeente Kampen, waar ruimte is voor circa 250 ha kassen. Verdere uitbreiding van de glastuinbouw richting het Nationaal Landschap IJsseldelta (Mastenbroekerpolder) staan we niet toe. Samen met de gemeente en andere partners zorgen we voor een goede inrichting en beeldkwaliteit van de overgangszone Koekoekspolder - Nationaal Landschap. In deze overgangszone is tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid wel mogelijk en glastuinbouw niet. Buiten de Koekoekspolder en buiten bestaande glastuinbouwbedrijfslocaties zijn er geen mogelijkheden voor uitbreiding en/of nieuwe vestigingen van glastuinbouwbedrijven.

Toelichting (waarom?):

Kritische massa is belangrijk voor duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw. In de Koekoekspolder is die kritische massa aanwezig. Door de glastuinbouw te concentreren voorkomen we dat er kleine glastuinbouw clustertjes ontstaan die onvoldoende kritische massa kunnen maken en het landschap verrommelen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • glastuinbouw niet buiten de Koekoekspolder (titel 2.10)
10.2.3.3 Vrijkomende Agrarische Bebouwing     

Strekking van het beleid:

Gemeenten maken gebiedsgerichte beleidskeuzes over de locaties en functies waar herontwikkeling van agrarische bedrijfsgebouwen mogelijk is. De afwegingen voor die beleidskeuzes zijn gebaseerd op het aanbod van kavels, de marktvraag, meerwaarde voor de omgeving, cultuurhistorische waarden en het belang van vitale gemeenschappen. Wij vragen gemeenten in hun omgevingsvisie gebiedsgerichte keuzes te maken met een koppeling naar de gemeentelijke woon- en bedrijventerreinenvisies.

Leegstaande gebouwen zijn primair de verantwoordelijkheid van de ondernemers. Gebouwen die zonder vervolgfunctie leeg blijven staan zal de eigenaar zelf moeten beheren of slopen. De provincie ondersteunt initiatieven die gericht zijn op vereenvoudigen en versnellen van sloop en asbestsanering van bedrijfsgebouwen zonder perspectief op een vervolgfunctie.

Bij de bouw van nieuwe panden in het agrarisch gebied is het belangrijk om al tijdens de bouw na te denken over toekomstige sloop, bijvoorbeeld door demontabel te bouwen of dit mee te nemen als voorwaarde bij de vergunning.

Toelichting (waarom?):

Door bedrijfsbeëindiging en schaalvergroting ontstaat er de komende jaren een groot overaanbod van vrijkomende bedrijfsgebouwen, verspreid over het landelijk gebied. Met name de verouderde bedrijfsgebouwen van na 1970 zijn een reden tot zorg, want voor deze gebouwen is nauwelijks een markt of vervolgfunctie. Wij vragen gemeentes om gebiedsgericht keuzes te maken voor herontwikkeling van die locaties.

Met de provinciale ondersteuning van initiatieven gericht op sloop in combinatie met asbestsanering wordt op twee manieren bijgedragen aan een vitaal platteland: verbeterde ruimtelijke kwaliteit (sloop) en verminderde milieulasten (asbestsanering).

Uitvoering/instrumenten:

Aanwijzingen aan gemeenten:

  • gebiedsgericht keuzes VAB’s maken

Subsidies en fondsen

  • uitvoeringsprogramma agro en food

10.2.4 Toerisme en vrije tijd     

Overijssel biedt vele mogelijkheden voor toerisme en invulling van vrije tijd. Denk onder andere aan de historische binnensteden, de vele landgoederen en buitenplaatsen, prachtig cultureel erfgoed, musea van betekenis, bruisende festivals, grote sportevenementen, enkele grote attracties (Attractiepark Slagharen, Avonturenpark Hellendoorn én Giethoorn) en de vele kanoroutes en fiets-, ruiter- en wandelpaden. De ‘toeristische A-merken’ van Overijssel zijn Waterreijk, de IJsseldelta, het Vechtdal, Salland, Twente en de Hanzesteden langs de IJssel.

Ambitie:

Ontwikkelingsmogelijkheden voor en kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding

Strekking van het beleid:

We zetten ons in voor een sterk aanbod voor de vrijetijdsbesteding in Overijssel. Innovatie en versterking van het organiserend vermogen in de toeristische sector staan daarbij centraal.

Wij bieden ondernemers de ruimte om toeristisch-recreatieve voorzieningen te ontwikkelen die bijdragen aan de differentiatie van het aanbod. We stimuleren hierbij het leggen van (nieuwe) koppelingen tussen verschillende sectoren (zoals recreatie, natuur, landschap, water, cultuur, zorg en sport) en hebben aandacht voor cultuur, erfgoed en recreatie- en winkelvoorzieningen. Zo ondersteunen we bijvoorbeeld de winkelfunctie in de binnensteden door beperkingen op te leggen aan detailhandel buiten de kernen (zie paragraaf 10.2.1.4 voor meer informatie).

Bijzondere aandacht vraagt de klimaatverandering. De drogere en warmere zomers maken dat we in onze steden ruimte en mogelijkheden nodig hebben voor verkoeling (groen en water) en, om de warmte van de stad te kunnen ontlopen, goede recreatieve verbindingen tussen stad en ommeland. Onze gemeenten zijn aan zet om hier invulling aan te geven.

Toelichting (waarom?):

Een rijk aanbod van (dag)recreatieve voorzieningen vormt een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en bewoners, is van belang voor de concurrentiekracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming en draagt bij aan de werkgelegenheid. De toeristische aantrekkingskracht van de binnensteden ligt in de combinatie van de winkelfunctie, de aanwezigheid van cultuurhistorisch erfgoed en (culturele) voorzieningen die elders niet aanwezig zijn (zoals theater, bioscoop, musea en horeca) Dit willen we graag zo houden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken (titel 2.1)
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6)

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • we benutten meekoppelkansen voor recreatie en toerisme zoals bij Ruimte voor de Rivier/dijkversterkingsopgaven

Subsidies en fondsen

  • subsidies voor nieuwe product-marktcombinaties
  • Programma Ruimtelijke kwaliteit: versterking identiteit en diversiteit
10.2.4.1 Verblijfsrecreatie     

Onder verblijfsrecreatie verstaan we recreatieve en toeristische verblijfs- en overnachtingsmogelijkheden voor gasten, bezoekers en bewoners van Overijssel. Ons beleid richt zich daarbij op de grotere terreinen met recreatiewoningen en -verblijven die gericht zijn op verhuur.

Strekking van het beleid:

Wij stimuleren de verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit van bestaande verblijfsaccommodaties. Mogelijkheden voor ontwikkeling van nieuwe verblijfsaccommodaties zien we alleen in Noordwest-Overijssel. Daarbuiten is er geen ruimte voor nieuwe recreatiewoningen, tenzij er sprake is van een innovatief concept of de realisatie van de nieuwe recreatiewoningen onderdeel uit maakt van een kwaliteitsimpuls voor een bestaand recreatieterrein.

Het permanent bewonen van recreatiewoningen en -verblijven (waaronder chalets en stacaravans) is niet toegestaan. In bepaalde gevallen mogen gemeentebesturen de bestemming van een recreatiewoning wijzigen in een woonbestemming.

Toelichting (waarom?):

Een belangrijke trend in de verblijfsrecreatie is een toename van de vraag naar een gevarieerd aanbod en een hogere kwaliteit. Voor wat betreft aantallen is er – met uitzondering van de Kop van Overijssel – in Overijssel voldoende aanbod aan recreatiewoningen aanwezig. Het huidige aanbod van recreatiewoningen in Overijssel sluit in kwalitatief opzicht niet altijd/overal aan bij de wensen. Verbetering hiervan draagt bij aan versterking van de concurrentiekracht van Overijssel als bestemming voor vakanties en dagtochten. Permanente bewoning van recreatiewoningen is ongewenst omdat zij niet voor dat gebruik zijn geprojecteerd. Recreatiewoningen moeten beschikbaar blijven voor recreatief gebruik voor een breed publiek. Daarmee wordt voorkomen dat opnieuw ruimtebeslag moet worden gelegd op de Groene Omgeving voor de bouw van nieuwe recreatiewoningen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • geen permanente bewoning van recreatiewoningen (titel 2.12)
  • geen nieuwe recreatiewoningen, tenzij innovatief concept of kwaliteitsimpuls bestaand terrein (titel 2.12)
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6)

(Prestatie)afspraken

  • met gemeenten over verbetering ruimtelijke en bouwkundige kwaliteit van recreatiewoningen en vergroting diversiteit van het aanbod
10.2.4.2 Recreatieve routestructuren     

Onder de recreatieve routestructuren vallen het landelijke toervaartnet (BRTN), landelijke fietsroutes (LF-route), langeafstandwandelpaden (LAW), de provinciale routenetwerken voor fietsen, wandelen, varen en paardrijden én de toeristische overstappunten (TOP).

Strekking van het beleid:

Ten aanzien van de recreatieve routestructuren richt onze inzet zich op verbetering van de belevingswaarde, aansluiting op verblijfsaccommodaties, bewegwijzering, landschappelijke inpassing en aantrekkelijkheid. Bijzondere aandacht gaat uit naar het doorlopen van wandel- en fietsroutes bij stads- en dorpsranden én naar het in stand houden van toeristische routenetwerken bij de aanleg van andere infrastructurele werken. Gemeenten vragen we in ruimtelijke plannen rekening te houden met de toeristische vaarwegen (BRTN), de landelijke fiets- en wandelroutestructuren (LAW en LF) en de provinciale netwerken voor fietsen, wandelen, varen en paardrijden. Van de waterbeheerder vragen we een goede watervoorziening voor de vaarwegen en een goede kwaliteit van de zwemwateren (zie ook paragraaf 10.6.1.3.6).

Toelichting (waarom?):

De toeristisch-recreatieve infrastructuur voor wandelen, fietsen, varen en paardrijden is erg belangrijk voor de toeristische aantrekkingskracht van Overijssel. De routes verbinden voorzieningen en kernen en maken het mogelijk het Overijsselse landschap te beleven. Het fijnmazige netwerk in Overijssel heeft een hoge recreatieve belevingswaarde en een bewezen gunstig effect op de economische omzet van bedrijven langs de routes. Het netwerk is ook van belang voor het terugdringen van het autogebruik voor het woon-werkverkeer.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • landelijke vaarroutes (BRTN) en fiets- en wandelroutestructuren (LAW en LF) betrekken bij ontwikkelingen (titel 2.16 en 2.17)

(Prestatie)afspraken

  • convenanten ‘regie op recreatieve routenetwerken’

Subsidies en fondsen

  • onder andere voor gemeentelijke projecten die bijdragen aan het behoud en de versterking van landelijke routenetwerken en de toegankelijkheid van het buitengebied; onder de kerntaak Vitaal Platteland zijn voor de periode 2016-2019 (beperkt) middelen gereserveerd voor toeristische infrastructuur

10.3 Natuur     

Ambitie:

Een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten; een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Strekking van het beleid:

Samen met bewoners, ondernemers, terreinbeheerders, maatschappelijke organisaties, waterschappen en gemeenten willen we de natuur in Overijssel versterken. Met natuur bedoelen we niet alleen de natuur in beschermde natuurgebieden, maar ook de natuur in de stad (parken, straatgroen, water, speelnatuur), natuur in het agrarisch cultuurlandschap (houtwallen, bosjes, poelen), natuur die je kunt beleven en gebruiken. Of, met andere woorden: alle natuur die betekenis heeft voor mensen.

We streven daarbij naar een duurzame relatie van de natuur met de economie; een relatie waarbij natuur en economie samengaan én profijt van elkaar hebben. Denk aan functiecombinaties met recreatie, landbouw, wonen en werken, maar ook aan combinaties met waterwinning, waterveiligheid en het aanpassen van onze steden op klimaatverandering. Hierbij sluiten we zoveel mogelijk aan bij andere maatschappelijke opgaven en maken we werk met werk.

Het accent ligt op het versterken van natuur door ontwikkeling in plaats van het beschermen van natuur tegen ontwikkeling. Om dit mogelijk te maken sluiten we aan bij de groeiende betrokkenheid van ondernemers en bewoners en stimuleren we groen ondernemerschap.

Daarnaast zetten we onverminderd in op het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biologische diversiteit). We richten ons daarbij niet zozeer op het behouden van een bepaalde plant of een bepaald dier op een specifieke plek.8 We willen er vooral voor zorgen dat de leefcondities voor planten en dieren goed zijn. In het landelijk gebied én in de stad. In natuurgebieden wordt het waterbeheer afgestemd op de aanwezige natuurwaarden (zie paragraaf 10.6.1).

Toelichting (waarom?):

Natuur is een onmisbaar onderdeel van onze leefomgeving: als bron van rust en ruimte om te ontspannen, als bouwsteen van een mooi landschap om in te wonen en als leverancier van schoon water en schone lucht. Natuur is ook voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en als fundament voor ons groene toeristisch product. En daarmee van groot belang voor onze regionale economie. In de stad draagt groen bij aan een gezond stedelijk leefklimaat; het biedt frisse lucht, verkoeling bij extreem heet weer en ruimte voor sport, beweging en ontspanning. Groen in de stad vergroot de aantrekkelijkheid en identiteit van de leefomgeving.

Natuur is een collectief, maar ook een kwetsbaar goed. Om te zorgen dat de natuur ook in de toekomst bijdraagt aan welzijn en welvaart, is meer harmonie nodig tussen natuur, economie en samenleving. Dat vergroot de mogelijkheden over en weer.

We hebben (inter)nationale afspraken gemaakt om de rijkdom aan plant- en diersoorten te behouden en te beschermen. Deze afspraken hebben we gemaakt omdat we het belangrijk vinden deze rijkdom aan volgende generaties door te kunnen geven. Behoud en bescherming van de rijkdom aan dieren en planten is van belang om ook in de toekomst te kunnen genieten van onze natuur.

Uitvoering/instrumenten:

Uitwerken provinciale natuurvisie
Samen met partners werken wij het geschetste natuurbeleid nader uit. Het gaat om het concretiseren van doelen en het bedenken van een gezamenlijke aanpak voor realisatie en uitvoering. Hiervoor benutten we de bestaande samenwerking in ‘Samen werkt beter’.

Kennis verwerven en delen

  • de provincie zet een kennisstructuur op voor de ontwikkeling en uitvoering van het natuurbeleid
  • pilots natuur in de stad

8 Een uitzondering hierop vormen de Natura 2000-gebieden; hiervoor zijn specifieke locatiegebonden instandhoudings- en verbeteringsdoelen gesteld.

10.3.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))     

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in Overijssel maakt hier deel van uit. Binnen dit natuurnetwerk liggen natuurgebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN in Overijssel deels uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur.

In opdracht van het Rijk (artikel 2.10 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) leggen wij de nadere begrenzing van het NNN (voorheen EHS) vast en borgen wij de bescherming van wezenlijke kenmerken en waarden. Conform het Natuurpact dat met het Rijk gesloten is, realiseren wij het NNN (voorheen EHS) zoals dat door ons is begrensd.

Ambitie:

Een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden (NNN (voorheen EHS), waaronder Natura 2000-gebieden en Nationale Parken)

Strekking van het beleid:

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN: de natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteit en de beleving van rust. Daarbij houden we zoveel mogelijk rekening met de andere belangen in het gebied. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we de zogenaamde NNN-spelregels: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Er is door toepassing van de NNN-spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.

Natuur is gevoelig voor verstoring door luchtvaart. Vooral vogels worden verstoord. Gedurende het hele jaar is het dan ook niet toegestaan om op te stijgen en te landen in Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Voor meer informatie zie 10.5.1.4.2

Toelichting (waarom?):

Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud en de ontwikkeling van plant- en diersoorten (biodiversiteit): met de realisatie van het natuurnetwerk dragen we bij aan een (inter)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel (denk aan toerisme).

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • het ‘nee, tenzij’-principe en de overige NNN-spelregels (artikel 2.7)

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • Programma Ontwikkelopgave NNN/Natura 2000; uitvoeringsprojecten gericht op het verwerven, inrichten en onder beheer brengen van (gerealiseerde) natuur
  • RAGO (regeling aankoop gronden Overijssel)

Subsidies en fondsen

  • Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL)
10.3.1.1 Bestaande natuur NNN - bijzondere deelgebieden     

Voor enkele natuurgebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in Overijssel geldt – naast het algemeen ruimtelijk beleid voor het NNN (zie paragraaf 10.3.1 ) – een specifiek beleid. Het gaat om de Zeer kwetsbare natuurgebieden, de Nationale Parken en Natura 2000-gebieden.

10.3.1.1.1 Zeer kwetsbare natuurgebieden     

Binnen het natuurnetwerk liggen natuurgebieden die zeer kwetsbaar en gevoelig zijn voor verzuring. Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) wijst de provincie de voor verzuring gevoelige gebieden aan als zeer kwetsbare natuurgebieden. In een zone van 250 meter om deze gebieden is voor veehouderijen een emissieplafond voor ammoniak van toepassing.

10.3.1.1.2 Nationale Parken     

Binnen het natuurnetwerk in Overijssel liggen twee Nationale Parken: Weerribben-Wieden en Sallandse Heuvelrug. Dit zijn natuurgebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke natuurkwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Voor de Nationale Parken geldt dat we samen met lokale partners de belevingswaarde een impuls willen geven. Gedeelde verantwoordelijkheid staat hierbij voorop; we stimuleren een actieve betrokkenheid van gemeenten, terreinbeherende organisaties en bedrijven bij de ontwikkeling en het beheer van de Nationale Parken.

Zie paragraaf 10.3.1.3 voor meer informatie over de Natura 2000-gebieden.

10.3.1.2 Te realiseren natuur NNN     

Binnen de begrenzing van het natuurnetwerk liggen landbouwgebieden waar verbetering van de condities voor natuur gewenst is, maar de noodzakelijke maatregelen niet altijd goed samen gaan met een blijvende hoofdfunctie landbouw. Het doel is om deze gronden om te vormen tot natuurgebied zodat hierdoor de kwaliteit en samenhang in het NNN versterkt wordt.

Onze inzet is er in eerste instantie op gericht om met de huidige eigenaren afspraken te maken over de inrichting en het beheer van de natuur. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, is de inzet de gronden te verwerven en door te verkopen aan partijen die de natuurontwikkeling en het -beheer wel willen oppakken. Op deze wijze maken wij ruimte voor en stimuleren wij groen ondernemerschap en initiatieven vanuit de markt. Hier is ruimte voor maatwerk. Bijzondere gebieden binnen de categorie ‘te realiseren natuur NNN’ zijn de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 en het Zoekgebied natuur NNN.

10.3.1.2.1 Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000     

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 nemen we (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren (zie paragraaf 10.3.1.3). Het gaat hier vooral om (herstel)maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof. Samen met de bewoners en ondernemers in de buurt van de Natura 2000-gebieden gaan we per gebied na of het mogelijk is om de noodzakelijke maatregelen te combineren met (aangepast) landbouwkundig gebruik. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, zetten we de beschikbare instrumenten maximaal in.

10.3.1.2.2 Zoekgebied natuur NNN     

Het gebied Ottershagen is aangeduid als ‘zoekgebied natuur NNN’. Dit gebied maakt deel uit van het natuurnetwerk, maar we moeten de exacte begrenzing nog bepalen in een gebiedsgerichte uitwerking. Ook moeten hier nog enkele fysieke maatregelen uitgevoerd worden om de beoogde natuurdoelen te realiseren. Dit kan zowel via natuurbeheer als via agrarisch natuurbeheer worden bereikt.

10.3.1.3 Natura 2000 - gebieden     

Natura 2000 is het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden die zijn aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor de ruim 160 Natura 2000-gebieden in Nederland heeft het Rijk zich verplicht de biodiversiteit te behouden door bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving te beschermen. De natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming en het bijbehorende vergunningstelsel. Het is de verantwoordelijkheid van de provincie om voor die gebieden die binnen de provinciegrenzen liggen, te bepalen welke extra herstel- en beheermaatregelen nodig zijn om de gestelde doelen te realiseren. In Overijssel ligt het overgrote deel van de Natura 2000-gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie paragraaf 10.3.1 ).

Voor activiteiten of projecten die significante effecten hebben voor de beschermde natuurwaarden is een vergunning nodig. Dit geldt niet alleen voor activiteiten in de Natura 2000-gebieden, maar ook voor aangrenzende gebieden als niet uitgesloten is dat er significante effecten optreden op de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Om te bepalen of een activiteit een significant effect heeft, moet gekeken worden welke natuurwaarden beschermd zijn. Dit is voor elk Natura 2000-gebied vastgelegd in het besluit waarmee het gebied is aangewezen.

Als niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van een significant effect, moet een zogenoemde ‘Passende beoordeling’ worden opgesteld. Als er inderdaad sprake is van significante effecten dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets).

Strekking van het beleid:

We beschermen Natura 2000-gebieden en bepalen welke herstel- en beheermaatregelen nodig zijn om de gestelde doelen te realiseren. Als bevoegd gezag voor vergunningverlening op basis van de Wet Natuurbescherming zorgen wij ervoor dat de activiteiten en projecten in en nabij de Natura 2000-gebieden in Overijssel geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de natuurwaarden zoals die zijn vastgelegd in de besluiten waarmee Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

Bij het ontvangen van een melding of het verlenen van een vergunning voor activiteiten waarbij de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden toeneemt, wordt een beroep gedaan op ontwikkelingsruimte in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof. Bij het toedelen van ontwikkelingsruimte gelden door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleidsregels.

Toelichting (waarom?):

Bescherming van de Natura 2000-gebieden en het uitvoeren van de herstel- en beheermaatregelen is belangrijk voor het behoud en de ontwikkeling van plant- en diersoorten (biodiversiteit). In Overijssel dragen we zo bij aan een (inter)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Natuurgebieden die ook van betekenis zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel (denk aan toerisme). Met het realiseren van de herstel- en beheermaatregelen zorgen we er bovendien voor dat we aan de internationale verplichtingen voor deze gebieden voldoen. Daartoe behoren - waar nodig - ook maatregelen in het waterbeheer.

Uitvoering/instrumenten:

De beleidsregels Programma Aanpak Stikstof (PAS) bepalen of een vergunning volgens de Wet natuurbescherming kan worden afgegeven voor activiteiten die leiden tot (toename van) stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Regels in de verordening

  • voor de Natura 2000-gebieden die binnen het Natuurnetwerk Nederland liggen: het ruimtelijk beleid voor het NNN (titel 2.7)

Gebiedsanalyses en beheerplannen
In Overijssel zijn 21 van de 24 Natura 2000-gebieden opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De gebiedsanalyses van het PAS zijn onderdeel van de beheerplannen die voor elk Natura 2000-gebied worden opgesteld. De beheerplannen bevatten natuurdoelen en de herstelmaatregelen voor elk gebied. Veel maatregelen richten zich op het verhogen van de grondwaterstand en het tegengaan van nadelige effecten van bemesting.

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • gebiedsgerichte concretisering van de ontwikkelopgave Natura 2000 samen met de direct betrokken en verantwoordelijke partijen; uitvoering zoveel mogelijk in integrale gebiedsprocessen

Subsidies en fondsen

  • binnen de Natura 2000-gebieden zijn er financiële mogelijkheden voor verhoging van de kwaliteit van de natuur (Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL))
10.3.1.4 Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))     

Rond het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn er goede kansen de kwaliteit van natuur, landschap en water te versterken door ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies. Daarmee wordt enerzijds het natuurnetwerk versterkt en anderzijds de regionale economie.

Strekking van het beleid:

In de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het NNN zet de provincie in op versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water door initiatieven te verbinden aan deze kwaliteiten. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is hier specifiek gericht op versterking van deze kwaliteiten. Nieuwe landgoederen komen bij voorkeur hier tot ontwikkeling.

Toelichting (waarom?):

Versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water rond het NNN draagt bij aan een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met groene en blauwe kwaliteiten, aan de recreatieve kwaliteit en toegankelijkheid en aan versterking van groen ondernemerschap. Juist hier liggen kansen om de synergie tussen economie en ecologie te versterken.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • specifieke toepassing Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) gericht op versterking van natuur, landschap en water (artikel 2.1.6)
10.3.1.5 Faunaknelpunten (doorsnijding van leefgebieden)     

Op meerdere plaatsen vormen provinciale wegen een barrière tussen leefgebieden van dieren. Waar het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) wordt doorsneden zien we concrete faunaknelpunten. Ook gestremde otterpassages en locaties waar grotere leefgebieden verbonden zouden kunnen worden, zien wij als knelpunten.

Strekking van het beleid:

De provincie zet zich bij reconstructie, herinrichting of groot onderhoud aan provinciale wegen in om faunaknelpunten op te heffen. Wij geven prioriteit aan het opheffen van infrastructurele barrières in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) en in de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW).

Bij grote infrastructurele projecten die door het Natuurnetwerk Nederland lopen, beschouwen we de realisatie van het natuurnetwerk (waaronder de aanleg van grote faunavoorzieningen) als deel van deze gebiedsontwikkelingen. Uitbreiding van de infrastructuur bundelen we zoveel mogelijk met bestaande infrastructuur en passen we zo goed mogelijk in (of we treffen mitigerende en/of compenserende maatregelen).

Toelichting (waarom?):

Door aanpak van de faunaknelpunten blijven leefgebieden verbonden en zijn populaties minder kwetsbaar. Het oplossen van de knelpunten komt ook de verkeersveiligheid ten goede. Versnippering en verstoring van natuurgebieden voorkomen we zoveel mogelijk, want om de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) zo veel mogelijk te behouden moeten er leefgebieden van voldoende omvang en kwaliteit te zijn.

Uitvoering/instrumenten:

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

De provincie legt voorzieningen aan bij reconstructie, herinrichting of groot onderhoud van provinciale wegen, onderhoudt deze voorzieningen en houdt in de gaten of ze voldoende functioneren.

10.3.2 Verspreide bos- en natuurwaarden     

Ambitie:

Behouden en versterken van de verspreide bos- en natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS)

Strekking van het beleid:

Samen met partners zetten wij in op behoud, versterking en ontwikkeling van verspreide bos- en natuurgebieden buiten het NNN. Hiervoor geldt dat aantasting alleen is toegestaan als er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waarin niet op een andere manier kan worden voorzien. Dergelijke ingrepen dienen vervolgens voldoende te worden gecompenseerd. Gemeenten vragen we voor deze gebieden een specifieke bestemming op te nemen in hun ruimtelijke plannen. We ondersteunen de kwaliteitsverbetering van gebieden die in aanmerking komen voor natuurbeheer.

Toelichting (waarom?):

Buiten het NNN zijn in onze provincie in ruime mate bos- en andere natuurgebieden én landbouwgebieden met natuurwaarden aanwezig. Deze gebieden dragen veelal bij aan de essentiële gebiedskenmerken en dienen daarom behouden te blijven.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • de bescherming van bos- en natuurwaarden buiten het NNN (titel 2.8)

Subsidies en fondsen

  • Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL)
10.3.2.1 Leefgebieden agrarisch natuurbeheer (inclusief weidevogelgebieden)     

Strekking van het beleid:

In het agrarische gebied hebben wij leefgebieden voor te beschermen en te beheren planten, weidevogels en andere dieren aangewezen. De volgende leefgebieden zijn aangewezen: een leefgebied open grasland met voornamelijk weidevogelbeheer, een leefgebied open akker, en een leefgebied droge dooradering. Deze leefgebieden zijn onderscheiden op basis van voorkomen van soorten en kansrijkheid voor beheer. In deze leefgebieden zetten wij in op een efficiënt en effectief agrarisch natuurbeheer. We werken hierbij nauw samen met de collectieven voor agrarisch natuurbeheer. Het beheer van de leefgebieden wordt zoveel mogelijk afgestemd op het gebied van aangrenzende natuurgebieden. Dit vraagt om goede samenwerking tussen de agrarische collectieven en beheerders van de natuurterreinen en waterschappen.

Toelichting (waarom?):

In landbouwgebieden komen waardevolle planten en dieren voor die om bescherming en beheer vragen. Wij richten ons hierbij vooral op soorten die onder de bescherming vallen van de Europese vogel- en habitatrichtlijnen en de zogenoemde ‘rodelijstsoorten’. Gezien de internationale sleutelrol van Nederland voor weidevogels en de nationaal gemaakte afspraken is speciale aandacht nodig voor de instandhouding en bescherming van weidevogelgebieden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Catalogus Gebiedskenmerken (specifieke gebiedskenmerken: openheid en rust) en artikel 2.1.5

Subsidies en fondsen

  • Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL)

10.4 (Binnen)steden en landschappen     

Ambitie:

Versterken complementariteit bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijk, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel

Overijssel kent een grote verscheidenheid aan (binnen)stedelijke kwaliteiten, die een rijk contrast vormen met de mooie landschappen in het buitengebied. Door onderlinge verschillen niet te laten vervlakken maar daar juist gebruik van te maken, kunnen steden en dorpen en het omliggende buitengebied elkaar ook in de toekomst blijven aanvullen. Steden bieden een voedingsbodem voor innovatie en kennisuitwisseling, en door de aanwezigheid van meer – en meer uitgebreide – voorzieningen bieden ze een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving waardoor de dynamiek wordt versterkt (agglomeratievoordelen). Het landelijk gebied biedt een groene woonomgeving, voedsel, rust en natuur. Zo dragen stad en land samen bij aan het vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven.

10.4.1 Diversiteit van landschappen     

Ambitie:

Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied

Overijssel kent een rijke diversiteit aan landschappen die niet alleen behouden, maar ook versterkt moet worden door elke ontwikkeling te laten bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 4.1.2).

Het landelijk gebied biedt ruimte voor ontwikkelingen die gericht zijn op de productie van voedsel en energie, maar biedt ook gelegenheid voor ontspanning om te genieten van schoon water, mooie landschappen en schone lucht.

Voor de leefbaarheid van het landelijk gebied is het van belang dat voorzieningen in steden en dorpen goed bereikbaar zijn. Het landelijk gebied blijft verder leefbaar dankzij de typisch Overijsselse kracht van ‘noaberschap’ (zie paragraaf 4.1.3 ). Ook in het landelijke gebied moet gezond, veilig en schoon gewoond, gewerkt, gerecreëerd en gereisd kunnen worden (zie paragraaf 10.7)

Overijssel heeft twee Nationale Landschappen binnen zijn grenzen met bijzondere landschapskwaliteiten. Bijzondere landschapskwaliteiten komen ook bij elkaar in de vele landgoederen die in de provincie te vinden zijn.

10.4.1.1 Nationale landschappen     

De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.

Strekking van het beleid:

In de Nationale Landschappen gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Ook willen we de recreatieve toegankelijkheid vergroten. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek. Binnen de Nationale Landschappen is er geen ruimte voor nieuwe windturbines.

Toelichting (waarom?):

De provincie wil (onderdelen van) het voormalige rijksbeleid voortzetten omdat de Nationale Landschappen dé parels zijn van het Overijsselse landschap. Wij willen deze kwaliteiten graag voor de toekomst behouden en versterken. Niet alleen voor de bewoners, ook voor onze gasten.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening:

  • begrenzing en bescherming kernkwaliteiten Nationale Landschappen (titel 2.6)

Kennis verwerven en delen

  • verkenning of er binnen (delen van) de Nationale Landschappen mogelijkheden zijn om windturbines te plaatsen zonder de unieke landschapskwaliteiten aan te tasten

Nationaal Landschap IJsseldelta

Nationaal Landschap IJsseldelta bestaat uit de polder Mastenbroek, het Kampereiland, de Mandjeswaard, Polder de Pieper, de Zuiderzeepolder, het rivierenland van de IJssel en het Zwarte Water met daaraan gelegen oude stads- en dorpskernen, dijken en keringen en het Zwarte Meer. Een rivierenland met eeuwenoude polders, terpenboerderijen en kreekruggen. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste, rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.
10.4.1.2 (Nieuwe) landgoederen     

Een landgoed is een ruimtelijke eenheid van terreinen en elementen die architectonisch, cultuurhistorisch, economisch en functioneel met elkaar zijn verbonden. De kern van een landgoed wordt gevormd door een (soms verdwenen) hoofdhuis, andere woningen en (bij)gebouwen, tuin, park en/of parkbos. Daarnaast bestaat een landgoed vaak uit bos, landbouwgrond, water en/of natuurterrein.

Strekking van het beleid:

De provincie wil landgoederen ondersteunen in het duurzaam versterken van bestaande en ontwikkelen van nieuwe (groene) kwaliteiten door ruimte te bieden voor maatschappelijk ondernemerschap (de landgoedaanpak).

De landgoedaanpak

Landgoedeigenaren zetten zich in voor het voortbestaan van hun bijzondere (familie- of stichting)bezit. Ze beheren het landgoed als een eenheid en zijn steeds op zoek naar een optimale combinatie van functies en waarden. Geld dat op het landgoed wordt verdiend met rendabele functies als landbouw en wonen, wordt weer geïnvesteerd om de kwaliteit van onrendabele functies als natuur, cultuur en landschap overeind te houden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. We noemen dit de landgoedaanpak.

We zien landgoedeigenaren als belangrijke partners in het werken aan uiteenlopende maatschappelijke opgaven op het gebied van natuur, landschap, recreatie, water, energie en vrijetijdseconomie.

Toelichting (waarom?):

In Overijssel vind je maar liefst 270 historische landgoederen (ontstaan voor 1960). In de periode na 1960 zijn er nog een kleine 500 landgoederen bijgekomen.9 Het totale oppervlak aan landgoederen in onze provincie is 30.000 ha. Dat is bijna een tiende van het oppervlak. Overijssel onderscheidt zich hiermee, samen met Gelderland, van de andere provincies.

De landgoederen leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit en kwaliteit van het Overijsselse landschap en aan de realisatie van maatschappelijke opgaven, onder andere op het gebied van natuur, landschap en recreatie. Zo ligt in Overijssel 25% van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) op de landgoederen. Naast de natuur- en landschapswaarde is ook de cultuurhistorische waarde hoog. Zo vind je bijvoorbeeld 25% van de rijksmonumenten in Overijssel op de landgoederen. Met de monumentale landhuizen, historische tuinen en parken en het mozaïek aan bossen, weilanden, natuur, boerderijen en lanen bieden de landgoederen een schat aan mogelijkheden om te wandelen, fietsen, paardrijden en natuur en cultuur te beleven. Daarmee leveren de landgoederen tevens een belangrijke bijdrage aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat in Overijssel en de aantrekkingskracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming.

Kortom: de maatschappelijke baten van landgoederen zijn groot. De opbrengsten komen echter vooral buiten de landgoederen terecht. Om de meerwaarde voor Overijssel te behouden, hebben de landgoederen ruimte nodig voor ondernemerschap, ruimte om een gezonde financiële exploitatie te kunnen ontwikkelen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt alle partijen in het buitengebied ruimte om nieuwe economische dragers voor een landgoed te ontwikkelen; ook (nieuwe) landgoederen kunnen hier gebruik van maken (artikel 2.1.6)
  • op basis van het KGO-instrumentarium is er ruimte om op landgoedniveau afspraken te maken over rode en groene investeringen binnen het landgoed en is er ruimte voor samenwerking op basis van vertrouwen (artikel 2.1.6)

Subsidies en fondsen

  • voor bijdragen aan opgaven als het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), hoogwaterbescherming, Kaderrichtlijn Water, Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en Agrarisch landschapsbeheer bestaan financiële mogelijkheden (bij meekoppelen)
  • subsidie voor het restaureren en grootschalig onderhoud aan monumentale panden (via regeling Verhaal van Overijssel - RM)

Kennis verwerven en delen

  • interprovinciaal kennisnetwerk landgoederen Overijssel, Gelderland en Utrecht (Overijssels Particulier Grondbezit (OPG), Gelders Particulier Grondbezit (GPG), Utrechts Particulier Grondbezit (UPG) en Federatie Particulier Grondbezit (FPG), de drie betrokken provincies en het ministerie van EZ

9 Dit betreft voornamelijk kleine landgoederen van 5 tot 10 ha die voortkomen uit een Natuurschoonwet (NSW)-rangschikking van (gestopte) agrarische bedrijven.

10.4.2 Stedelijke netwerken     

In deze Omgevingsvisie verstaan wij onder stedelijke netwerken:

  • Zwolle Kampen Netwerkstad
  • Netwerkstad Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Borne en Oldenzaal)
  • Stedendriehoek - Deventer

Ambitie:

Stedelijke netwerken die optimaal in verbinding staan met andere netwerken en waarin grotere en kleinere steden elkaar onderling versterken en aanvullen

Strekking van het beleid:

De functie van stedelijke netwerken in de regionale economie wordt versterkt door (boven)regionale stedelijke functies (wonen, werken, voorzieningen) daar te concentreren, bij voorkeur op (hoog)dynamische plekken. Regionale afstemming zorgt voor aansluiting bij het profiel van de verschillende kernen binnen de stedelijke netwerken. Wij zetten in op een goede bereikbaarheid van stedelijke netwerken.

Toelichting (waarom?):

Stedelijke netwerken vormen de motoren van de regionale economie. Door diensten, voorzieningen, bedrijven en kennisinstellingen die een functie vervullen voor de regio zoveel mogelijk bij elkaar te plaatsen, profiteren deze (boven)regionale functies van de dynamiek die daardoor ontstaat. Dit is niet alleen goed voor de werkgelegenheid, maar ook voor de arbeidsproductiviteit en rentabiliteit van bedrijvigheid. Door stedelijke functies bij elkaar te plaatsen, kan effectiever gebruik worden gemaakt van energievoorzieningen.

Door ervoor te zorgen dat de steden in stedelijke netwerken elkaar aanvullen door een goede profilering, versterken wij de kracht van deze netwerken. Daarvoor is een optimale bereikbaarheid binnen en tussen stedelijke netwerken van groot belang.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking (titel 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4)
  • via de ontwikkelingsperspectieven richtinggevend sturen op vestiging (boven)regionale voorzieningen in stedelijke netwerken op hoogdynamische plekken zoals binnensteden, stationsgebieden en stadsassen (artikel 2.1.5)
  • principe van concentratie (artikel 2.1.2)
  • concentratie van detailhandel in kernwinkelgebied (titel 2.4)

Subsidies en fondsen

  • Herstructureringsmaatschappij Overijssel (HMO) voor vitalisering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties

Gebiedsontwikkelingen

  • Technology Base Twente

Kennis verwerven en delen

  • ontwikkelen van een Overijsselse Agenda Stad
  • De Stadsbeweging’ (platform om samen met partners te leren, inspireren en investeren, met name als het gaat om transformatie en herstructurering)
  • verkenning functioneren ‘Daily Urban System’ binnen Overijsselse stedelijke netwerken
  • Living Lab Overijssel (onderzoeksomgeving waar publieke en private partijen samenwerken aan projecten - van idee tot ontwerp, van plan tot uitvoering – op het gebied van klimaatbestendig bouwen en beheren)

10.4.3 Cultureel erfgoed     

De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van ons cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde ‘onroerende erfgoed’. Denk hierbij aan monumenten, karakteristieke gebouwen (bijvoorbeeld agrarisch, industrieel en religieus erfgoed), maar ook aan landgoederen, historische occupatiepatronen en infrastructuur, verdedigingslinies en schansen, begraafplaatsen, plaatsen van herdenking en grens- en markepalen. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden (zie paragraaf 10.9.3)

Ambitie:

Behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit

Strekking van het beleid:

We zetten bij ruimtelijke opgaven in op het zichtbaar en beleefbaar maken van de geschiedenis van Overijssel. De nadruk ligt daarbij niet zozeer op behoud van het erfgoed op zichzelf, maar in het vinden van een functie en een bestaansbasis die aansluiten bij de eisen van de huidige samenleving. Daarom stimuleren we het herbestemmen en het hergebruik van cultureel erfgoed. Ook zetten we in op het behouden van streektaal, -cultuur en tradities en het verbinden van dit immateriële erfgoed aan fysieke opgaven.

Toelichting (waarom?):

Cultureel erfgoed zien we als een integraal onderdeel van het ruimtelijk beleid. Het cultureel erfgoed vormt een belangrijk onderdeel van de Overijsselse identiteit en is medebepalend voor de leefkwaliteit. Het erfgoed, of dit nu materieel of immaterieel is, vertelt het “verhaal van Overijssel” en draagt bij aan het visitekaartje waarmee Overijssel zich presenteert als aantrekkelijke provincie om te wonen, recreëren en als bedrijfsvestigingsplaats. Het wordt door veel inwoners en bezoekers gewaardeerd als symbool van hun verbondenheid met het verleden of vanwege de grote waardering voor het uiterlijk van de historische bebouwing. Kennis over het Overijsselse erfgoed en het verhaal dat schuilgaat achter gebouwen en locaties is belangrijk voor het behoud ervan.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In onze verordening hebben we opgenomen dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen (titel 2.11).

Subsidies en fondsen

Subsidies zijn beschikbaar voor:

  • restauratie van rijksmonumenten
  • herbestemming van cultureel erfgoed
  • projecten die een bijdrage leveren aan het zichtbaar en/of beleefbaar maken van de Overijsselse geschiedenis (Het Verhaal van Overijssel)

Kennis verwerven en delen

  • Steunpunt Cultureel Erfgoed Overijssel; om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van hun erfgoedtaken, ook particulieren kunnen hier terecht met hun vragen op het gebied van cultureel erfgoed
  • Cultuurhistorische Waardenkaart; overzicht van cultureel erfgoed in Overijssel, te raadplegen via atlasvanoverijssel.nl
  • Catalogus Gebiedskenmerken; onder de laag van de beleving hebben we enkele cultuurhistorische gebiedskenmerken benoemd (bakens in de tijd)

Monumenten zijn gebouwen die bewezen hebben dat ze duurzaam zijn: ze gaan al (eeuwen)lang mee. Op het gebied van energiezuinigheid valt er vaak nog wel winst te behalen. Het inpassen van energiebesparende maatregelen vraagt om zorgvuldigheid en maatwerk. De provincie ziet toe op de restauratie van rijksmonumenten. De provincies ontvangen hiervoor een financiële bijdrage van het Rijk naar rato van hun rijksmonumentenbestand.10

10 Bestuurlijke (decentralisatie)afspraak met het Rijk, 2012.

Overijssel kent twee Koloniën van Weldadigheid: Willemsoord en Ommerschans. De Koloniën van Weldadigheid in Nederland en België staan symbool voor het begin 19e eeuw levende ideaal van de maakbare samenleving. De fysieke uitingsvorm van dit ideaal is terug te vinden in landschapsstructuren, maar ook in gebouwen zoals de karakteristieke koloniehuisjes, hoeves, opvoedingsgestichten, kerken en scholen. Dit samenspel tussen landschap en bebouwing maakt de koloniën tot unieke ensembles. Samen met het achterliggende verhaal (het begin van de verzorgingsstaat, opvoeding van paupers tot ‘nette en nuttige burgers’) zijn de koloniën, zo wordt bepleit, van mondiaal belang. Een voordracht van de Koloniën van Weldadigheid voor de status van UNESCO-werelderfgoed in 2017 moet leiden tot een daadwerkelijke toekenning in 2018, 200 jaar na de stichting van de eerste kolonie in Frederiksoord in 1818.

10.5 Mobiliteit     

Ambitie:

Een veilige, betrouwbare (tijdsduur) en vlotte (keten)reis van personen en goederen van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel

Strekking van het beleid:

Om in de toekomst een goede bereikbaarheid van de stedelijke netwerken in Overijssel te kunnen garanderen, zetten we in op drie samenhangende speerpunten:

  • Verminderen of vermijden van mobiliteit: we zetten in op het verminderen van het aantal fysieke verplaatsingen (en daarmee de uitstoot van broeikasgassen en fijnstof), onder andere door ruimtelijk economische ontwikkelingen meer af te stemmen op mobiliteitsnetwerken en -knooppunten, en ‘digitale mobiliteit’ en spitsmijden te stimuleren.
  • Veranderen van mobiliteit: onder andere door in te zetten op het fietsgebruik en de focus op ketenmobiliteit. Dit laatste betekent dat we, zowel voor het personen- als het goederenvervoer, de verschillende vervoerswijzen niet ontwikkelen en beheren als zelfstandige systemen, maar zien als onderdelen van een keten of netwerk. Het belang van fiets, auto en openbaar vervoer én het belang van het vervoer over water, weg en spoor wegen we op de verschillende verbindingen zorgvuldig af. We werken zo aan een solide mobiliteitsnetwerk waarbinnen de verschillende vervoerswijzen goed op elkaar aansluiten en duurzaam zijn. Veiligheid, doorstroming en leefbaarheid zijn daarbij belangrijke criteria. We anticiperen daarbij voortdurend op innovaties op het vlak van mobiliteit.
  • Schoner maken van mobiliteit: onder andere door het stimuleren van de transitie naar elektrisch rijden. We zorgen in nauwe samenwerking met de markt voor een goede dekking van laadpalen met duurzaam opgewekte elektriciteit. Daarnaast geven we – als wegbeheerder (provinciale wegen) en opdrachtgever (regionale openbaar vervoer) – het goede voorbeeld.

Een mooi voorbeeld van onze inzet op duurzame mobiliteit is de elektrificatie van de spoorlijnen Zwolle-Kampen en Zwolle-Wierden, waarmee we investeren in schonere mobiliteit (speerpunt 3). De elektrificatie gaat samen met een inzet op de kwaliteit van dit openbaar vervoer. De treinen rijden straks sneller, waardoor de reistijden worden verkort en de treinen straks ook vaker rijden. We hopen zo ook de ‘keuzereiziger’ te bewegen om vaker de auto te laten staan en voor de trein te kiezen (speerpunt 2).

Bij nieuwe aanleg, reconstructie en groot onderhoud houden we rekening met eventuele calamiteiten zoals overstroming en wateroverlast; vitale routes moeten blijven functioneren.

Toelichting (waarom?):

De stedelijke netwerken vormen de economische motor van de provincie. Een goede bereikbaarheid van en binnen de stedelijke netwerken is hiervoor cruciaal (zie paragraaf 10.4.2 ). De basis hiervoor is op orde: er is in de afgelopen jaren in Overijssel veel geïnvesteerd in de verbetering van de provinciale, Rijks- en gemeentelijke infrastructuur (weg, water en spoor) De instandhouding van een goed en toekomstbestendig mobiliteitsnetwerk blijft echter een grote uitdaging. Afnemende investeringsbudgetten en bezuinigingen op structurele budgetten maken het noodzakelijk om keuzes te maken en te zoeken naar combinaties van verschillende toekomstbestendige vervoersvormen die elkaar aanvullen. De focus op het verminderen, veranderen en schoner maken van mobiliteit draagt bovendien bij aan de noodzakelijke energietransitie en een schoner en gezonder leefmilieu.

Uitvoering/instrumenten:

Integrale netwerkvisie

We werken – samen met andere overheden en de markt (bedrijven en instellingen) – aan een integrale netwerkvisie waarin de keten van verschillende vervoersmodaliteiten centraal staat. Veiligheid, doorstroming en leefbaarheid zijn daarbij belangrijke criteria. We doen dit om:

  • de verschillende schakels in de keten beter op elkaar af te kunnen stemmen: de visie maakt bijvoorbeeld inzichtelijk waar geschikte overstappunten gemaakt kunnen worden om de verschillende vervoersvormen met elkaar te verbinden;
  • prioriteiten te kunnen stellen: de visie maakt inzichtelijk waar, wanneer en hoe we de beperkte middelen en capaciteit het best kunnen inzetten.

Beter benutten en programma Ketenmobiliteit

Binnen het rijksprogramma Beter Benutten en het provinciale programma Ketenmobiliteit geven we (op onderdelen) invulling aan de overgang naar duurzame mobiliteit.

Regionaal mobiliteitsplan Twente

Voor Twente hanteren we tot 2020 het regionaal mobiliteitsplan (RMP) vanwege daaraan gekoppelde (financiële) afspraken.1

1 Tot 1 januari 2015 waren de veertien Twentse gemeenten in het samenwerkingsverband Regio Twente zelfstandig verantwoordelijk voor het regionaal mobiliteitsbeleid in Twente. Sinds 2015 valt dit onder de verantwoordelijkheid van de provincie Overijssel.

10.5.1 Personenvervoer     

Binnen de keten van verschillende vervoersmodaliteiten onderscheiden we voor personenvervoer:

  • openbaar vervoer
  • fiets
  • auto
  • luchtvaart
10.5.1.1 Openbaar vervoer (ov)     

Ambitie:

Een duurzaam en betaalbaar openbaar vervoer (ov)-systeem

Strekking van het beleid:

In Overijssel zetten we in op het regionaal kernnet openbaar vervoer. Dit kernnet bestaat uit:

  • de nationale en regionale spoorlijnen in Overijssel; en
  • de belangrijkste buslijnen in Overijssel.

Waar nodig en mogelijk brengen we verbeteringen tot stand om het kernnet ov te versterken. Daarnaast geven we – als opdrachtgever voor het regionale openbaar vervoer – invulling aan de transitie naar elektrisch (schoner) rijden.

Buiten het kernnet willen we met belanghebbenden actief op zoek naar slimme en innovatieve aanpassingen van het reguliere aanvullende busvervoer en overig voor- en natransport. Hierbij kijken we naar kansen voor vrijwilligerssystemen, mogelijk ook naar kansen voor nieuwe commerciële concepten.

Toelichting (waarom?):

De instandhouding van een duurzaam netwerk van betaalbaar openbaar vervoer vraagt om het maken van keuzes; om een afweging tussen het maatschappelijk belang van het openbaar vervoer en financiële overwegingen zoals een rendabel, betaalbaar openbaar vervoer. Het kernnet verbindt de belangrijkste kernen in Overijssel en bedient daarmee circa 90% van de bewoners. Bezien als onderdeel van de keten van verschillende vervoersmodaliteiten heeft het openbaar vervoer bovendien vooral een rol op de middellange verbindingen. Op die verbindingen biedt het ov een goed alternatief voor de auto.

De veranderingen op het gebied van mobiliteit vragen ook om het anders kijken naar het openbaar vervoer. Diverse maatschappelijke en technologische ontwikkelingen (denk aan de vergrijzing, verstedelijking en de digitalisering van de samenleving) zorgen voor veranderende keuzes in vervoerswijzen en voor andere reispatronen. Innovaties op het gebied van mobiliteit geven tegelijkertijd nieuwe en slimmere mogelijkheden om aan de veranderende vervoersvraag tegemoet te komen. Voorbeelden zijn elektrische auto’s en fietsen, zelfrijdende voertuigen, voertuigdeelconcepten (samen een auto) en diverse apps die vraag en aanbod bij elkaar brengen.

Uitvoering/instrumenten:

Koersdocument en Meerjarenprogramma Openbaar Vervoer; Als uitwerking van de integrale netwerkvisie stellen we een koersdocument ov op dat als kader dient voor een meerjarenprogramma Openbaar Vervoer. Dit meerjarenprogramma houden we jaarlijks tegen het licht en passen we waar nodig aan. We doen dit in nauwe samenwerking met andere overheden, markt en samenleving.

De provincie is opdrachtgever voor het personenvervoer op diverse spoorlijnen in Overijssel. De komende jaren investeert de provincie fors in het spoor. Zo worden de spoorlijnen Zwolle-Kampen en Zwolle-Wierden onder meer geëlektrificeerd en worden de reistijden verkort. Ook wordt de treindienst tussen Almelo en Mariënberg doorgetrokken naar Hardenberg.

10.5.1.2 Fiets     

Ambitie:

Vergroten van de rol, positie en het gebruik van de fiets

Strekking van het beleid:

We stimuleren het veilig gebruik van de fiets door:

mensen te bewegen vaker de auto te laten staan en op de fiets te stappen (al dan niet in combinatie met gebruik van het openbaar vervoer); en zo nodig ontbrekende schakels in het netwerk van bovenlokale fietsverbindingen toe te voegen of de kwaliteit van bestaande fietsverbindingen te verbeteren.

Toelichting (waarom?):

De fiets is het meest duurzame en gezondste vervoermiddel en verdient in die zin dan ook de voorkeur op de directe verbindingen tot 15 kilometer, maar ook – in de keten van verschillende vervoersmodaliteiten – als voor- en na-transport van en naar opstappunten van het openbaar vervoersysteem (ov). Als mensen vaker de auto laten staan en op de fiets stappen, draagt dit bovendien bij aan een schoner en gezonder leefmilieu en een betere gezondheid.

Uitvoering/instrumenten:

Koersdocument en Meerjarenprogramma’s Fiets

We stellen – samen met gemeenten, Rijk, betrokken stakeholders (onder andere de ANWB, Veilig Verkeer Nederland (VVN) en de Fietsersbond) én (potentiële) gebruikers – regionale meerjarige uitvoeringsprogramma’s op. De regionale programma’s gaan in op wat kunnen we doen om mensen te bewegen vaker op de fiets te stappen en op wat er nodig is om het netwerk van bovenregionale fietsverbindingen op orde te houden of krijgen. Hiermee wordt een relatie gelegd met het recreatieve fietsnetwerk (zie paragraaf 10.2.4.2). Om maximaal ruimte te bieden voor lokaal maatwerk houden we de regionale meerjarige uitvoeringsprogramma’s jaarlijks tegen het licht en stellen die waar nodig bij. In het Koersdocument Fiets in Overijssel zijn de uitgangspunten genoemd voor het opstellen van de regionale programma’s.

10.5.1.3 Auto     

Ambitie:

een goede (auto)bereikbaarheid van de stedelijke netwerken

Strekking van het beleid:

We zetten in Overijssel in op het regionaal hoofdwegennet. Dit kunnen naast provinciale wegen ook rijks- en gemeentelijke wegen zijn. Voor de provinciale wegen van en naar stedelijke netwerken en streekcentra hanteren wij daarbij een ambitie van 100 km/uur.

Bij geconstateerde capaciteitsknelpunten in dit regionale hoofdwegennet worden de stappen van de Mobiliteitsladder doorlopen om tot een oplossing te komen.

De mobiliteitsladder

De mobiliteitsladder is een systematiek om verschillende oplossingen voor een verkeersprobleem te onderzoeken. De ladder kent zeven treden die staan voor zeven aspecten die van invloed zijn op het verkeers- en vervoerssysteem:

  1. Ruimtelijke ordening (denk aan compact bouwen zodat reisafstanden kort zijn, dicht bij openbaar vervoer (ov)-knooppunten bouwen zodat autogebruik niet nodig is, bij voorkeur daar ontwikkelen waar de multimodale bereikbaarheid op orde is)
  2. Prijsbeleid (betaald parkeren, tolheffing of directer betalen voor gebruik in plaats van bezit beïnvloedt mede de keuze van de automobilist)
  3. Optimalisatie van het openbaar vervoer (faciliteren van overstappen en vergroten van het comfort, reistijden (doorstroming, frequenties etcetera)
  4. Mobiliteitsmanagement (anders, niet of later verplaatsen door gebruik te maken van bijvoorbeeld de fiets, telewerken, carpoolen, telefonisch vergaderen)
  5. Beter benutten van bestaande infrastructuur (informeren en sturen van verkeer over alternatieve routes met voldoende restcapaciteit)
  6. Aanpassing van bestaande infrastructuur (onder meer verruimen van opstelstroken bij kruispunten of verlengen van in- en uitvoegstroken
  7. Nieuwe infrastructuur (bijvoorbeeld realisatie van ontbrekende schakels, ongelijkvloerse kruispunten of extra rijstroken)

Nieuwe infrastructuur is de laatste stap op de ladder. Pas als de eerdere treden op de ladder zijn verkend en niet voldoende effect hebben, komen plannen voor de aanleg van nieuwe wegen in beeld.

Toelichting (waarom?):

Een goede bereikbaarheid van stedelijke netwerken is van belang voor de economie, de werkgelegenheid en de toegankelijkheid van (sociaal-maatschappelijke en recreatieve) voorzieningen. Dit alles draagt bij aan ons welbevinden. Het hanteren van de mobiliteitsladder leidt tot het beter benutten van bestaande infrastructuur en het realiseren van ambities op het gebied van duurzaamheid.

Wegencategorisering

Een manier om de verkeersonveiligheid aan te pakken volgens de landelijke Duurzaam Veilig aanpak, is wegen in te delen in bepaalde categorieën. Het gaat hierbij om een visie/streefbeeld. Kern van het wegencategoriseringsplan is dat wegen een bepaalde functie krijgen en dat de inrichting daaraan wordt aangepast zodat verkeer de wegen gaat gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld (bundeling van verkeersstromen op gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen). Door herkenbare weginrichting toe te passen is voor de weggebruiker duidelijk welk rijgedrag wordt verlangd bijvoorbeeld ten aanzien van de toegestane maximum snelheid. Wegbeheerders zijn verantwoordelijk voor de indeling van wegen binnen en buiten de bebouwde kom. Elke weg valt onder een categorie, de functie van een weg bepaalt tot welke categorie deze behoort. Elke categorie heeft eigen weginrichtingen (bijvoorbeeld rotondes of verkeerslichten), markeringen (bijvoorbeeld een onderbroken gestippelde streep rechts van de weg) en maximumsnelheden.

Deze actuele wegencategorisering is te zien op de kaart Wegencategorisering Rijks- en provinciale wegen (paragraaf 10.5.1.3).

Wegencategorisering Rijks-en provinciale wegen

De wegen buiten de bebouwde kom zijn gemeentelijke-, provinciale- en rijkswegen. Op de kaart is de categorising van de rijks- en provinciale wegen opgenomen. Deze zijn te onderscheiden in:

Stroomwegen nationaal (autosnelwegen)

Dit zijn autosnelwegen (120 respectievelijk 130 km/uur) die deel uitmaken van het landelijke (rijks) hoofdwegennet.

Stroomwegen regionaal (autowegen)

Dit zijn hoofdverkeersaders tussen verschillende steden. Het verkeer kan met relatief hoge snelheid, veelal 100 km/uur, doorstromen. Voor de weginrichting betekent dit onder meer gescheiden rijrichtingen en het ontbreken van overstekend en kruisend verkeer.

Gebiedsontsluitingswegen

Deze wegen vormen de schakels tussen de 'stroomwegen' en de 'erftoegangswegen'. Op deze wegen mag niet harder worden gereden dan 80 km/uur buiten de bebouwde kom. Na toepassen van de essentiële herkenbaarheidskenmerken zijn ze onder meer te herkennen aan de onderbroken streep aan de buitenkant van de weg en de dubbel doorgetrokken strepen op de as van de weg. De provincie Overijssel houdt in haar beleid rekening met de bestaande situatie en de belangen in de directe omgeving van de weg, zoals die van natuur en landschap.

Erftoegangswegen

De functie van de 'erftoegangswegen' is gericht op het toegankelijk maken van woningen, bedrijven et cetera. Buiten de bebouwde kom is op deze wegen een snelheid van maximaal 60 km/uur toegestaan.

Uitvoering/instrumenten:

Koersdocument en Meerjarenprogramma Auto. Om de bereikbaarheid te optimaliseren staan er de komende jaren enkele verbeteringen aan het regionaal hoofdwegennet op de agenda (N340, N35, A1). Voor de opgaven op de lange(re) termijn ontwikkelen we een koersdocument auto en een (samen met andere overheden opgestelde) wegenvisie Overijssel. Deze vormen input voor de integrale netwerkvisie (zie paragraaf 10.5 ). Als uitwerking van het koersdocument Auto en de wegenvisie Overijssel komt er een meerjarenprogramma Auto. Dit meerjarenprogramma houden we jaarlijks tegen het licht en passen we waar nodig aan. We doen dit alles in nauwe samenwerking met andere overheden, markt en samenleving.

10.5.1.4 Luchtvaart     

Voor het aanwijzen van nieuwe luchtvaartlocaties met een regionale betekenis is de provincie op grond van de Wet Luchtvaart het bevoegd gezag. Dit betekent onder andere dat – als een aanvraag voor een nieuwe luchtvaartlocatie aan de gestelde voorwaarden voldoet en we medewerking verlenen – we eisen kunnen stellen aan de locaties en aan de activiteiten ter plaatse.

Terreinen voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen (vliegtuigen, helikopters, zweefvliegtuigen, paramotorvliegers) onderscheiden we in twee categorieën:

  • terreinen met een structureel gebruik; en
  • incidentele locaties

Terreinen met een structureel gebruik worden meer dan 12 dagen per jaar gebruikt, incidentele locaties 12 dagen of minder per jaar.

10.5.1.4.1 Luchtvaartlocaties met een structureel gebruik     

In Overijssel zijn vijf terreinen met een structureel gebruik: de helikopterlandingsplaatsen bij het Isala Zwolle, het Medisch Spectrum Twente en de Koperen Hoogte, de recreatieve luchthaven Lemelerveld en de luchthaven Twente.

Strekking van het beleid:

Bestaande luchtvaartlocaties willen we optimaal benutten. Nieuwe luchtvaartlocaties met een structureel gebruik zijn – onder voorwaarden – slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk.

Helikopterlandingsplaatsen

Nieuwe helikopterlandingsplaatsen zijn mogelijk bij ziekenhuizen en andere hulpverleningsinstellingen. Daarnaast verlenen we – als de economische meerwaarde is aangetoond en de nieuwe helikopterlandingsplaats geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de omgeving – medewerking bij enkele grotere bedrijventerreinen. Overige helikopterlandingsplaatsen staan we niet toe.

Luchthaven voor de kleine recreatieve luchtvaart (Lemelerveld)

In Overijssel kennen we op dit moment één recreatieve luchthaven: het zweefvliegveld Lemelerveld. Een nieuwe luchthaven voor de kleine recreatieve luchtvaart is eventueel mogelijk als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er bestaat een aantoonbare vraag; en
  • past in de regionale spreiding van dit type luchthavens en de bereikbaarheid voor gebruikers; en
  • de belangen van omwonenden en ‘grondgebonden’ recreanten/recreatiefuncties zijn zorgvuldig afgewogen.

Luchthaven Twente

Het voormalige militaire vliegveld Twente biedt na de voorziene herontwikkeling ruimte aan luchtvaart ten behoeve van luchthavengebonden bedrijvigheid, Business Aviation en General Aviation. In het luchthavenbesluit wordt de toegestane milieugebruiksruimte en de ruimtelijke inpassing van het vliegveld in zijn omgeving vastgesteld. In het luchthavenbesluit worden ook de benodigde in- en uitvliegrichtingen vanaf de luchthaven aangegeven. Deze in- en uitvliegrichtingen én een strook aan weerszijden moeten obstakelvrij blijven.

Toelichting (waarom?):

Bij afwegingen rond luchtvaartlocaties zijn (versterking van) de regionale economie, ruimte voor recreatief gebruik en behoud van de kwaliteit van de leefomgeving (behoud van natuurkwaliteit, beperking van overlast en dergelijke) aan de orde.

Uitvoering/instrumenten:

Luchthavenbesluiten en regelingen

Met luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen sturen we op behoud van natuurkwaliteit, beperking van overlast en optimale benutting van bestaande luchtvaartlocaties. Gemeenten adviseren we de beperkingsgebieden rond luchthavens op basis van de betreffende luchthavenregelingen vast te leggen in hun bestemmings- of omgevingsplan.

10.5.1.4.2 Incidentele locaties voor luchtvaart     

Tijdelijke locaties voor luchtvaart zijn terreinen waarvandaan incidenteel (12 dagen of minder per jaar) wordt opgestegen en geland met helikopters of lichte luchtvaartuigen (paramotorvliegers en micro-light-aerorplanes (MLA’s)).

Strekking van het beleid:

De toets op de effecten van incidentele luchtvaartactiviteiten op Natura 2000-doelstellingen vindt plaats bij de vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming. Bij verlening van een Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik (TUG)-ontheffing zullen wij daarop wijzen.

Toelichting (waarom?):

Het landen en opstijgen met luchtvaartuigen als helikopters, paramotors, etcetera in de nabijheid van natuurgebieden en andere leefgebieden voor vogels, kan negatieve effecten hebben op deze gebieden (Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en weidevogelgebieden). In hoeverre effecten optreden is afhankelijk van het type luchtvaartuig, het aantal vluchten, de aanwezigheid van kwetsbare soorten (veelal vogels) en de afstand tot dat natuurgebied. Wanneer een vliegactiviteit leidt tot verstoring die van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende vogelsoort is ook een vergunning nodig op grond van de Wet natuurbescherming. Indien op grond van een beoordeling vaststaat dat de betreffende activiteit niet vergunbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming, zullen wij ook de Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik (TUG)-ontheffing niet verlenen.”

Uitvoering/instrumenten:

Beleidsregel Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik (TUG)-ontheffingen

Aanvragen voor tijdelijke locaties voor luchtvaart toetsen we – als bevoegd gezag op grond van de Wet Luchtvaart – aan de Beleidsregel Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik (TUG)-ontheffingen.

10.5.2 Goederenvervoer     

Binnen het mobiliteitsnetwerk voor goederenvervoer onderscheiden we het vervoer over:

  • water
  • weg
  • spoor

Strekking van het beleid:

De beschikbaarheid van een infrastructuurnetwerk met voldoende capaciteit (kwantitatief en kwalitatief) vormt de fysieke basis voor het accommoderen van goederenvervoer en is een voorwaarde voor het (door)-ontwikkelen van logistieke hotspots in Overijssel (zie paragraaf 10.2.2 ). Met stakeholders willen we onderzoeken hoe de bedrijventerreinen op de drie logistieke hotspots in Overijssel multimodaal en/of synchromodaal ontsloten kunnen worden, bijvoorbeeld via het spoornetwerk. Mocht in de toekomst het goederenvervoer over spoor fors toenemen, dan is wat ons betreft een nieuwe spoorverbinding een serieus alternatief voor het goederenvervoer over bestaand spoor. Vanuit milieu, veiligheid en duurzaamheid zijn wij een voorstander van zo veel mogelijk vervoer van goederen over water.

Toelichting (waarom?):

Het goederenvervoer levert een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid en economische groei in Overijssel. Goederenstromen die een oorsprong of bestemming hebben in Overijssel kunnen een economische meerwaarde hebben. De uitvoering van het onderzoek naar de multimodale en/of synchromodale ontsluiting van de bedrijventerreinen zal worden opgepakt via de te vormen Strategische Logistieke Alliantie en zal onderdeel zijn van de op te stellen gezamenlijke uitvoeringsagenda logistiek. Een betere verdeling van het goederenvervoer over weg, water en spoor levert veel winst op voor de luchtkwaliteit, de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in Overijssel. Het proces om te komen tot een gewenst infrastructuurnetwerk voor de logistieke sector leggen wij vast in het koersdocument goederenvervoer.

Uitvoering/Instrumenten:

  • koersdocument goederenvervoer
  • vorming Strategische Alliantie Overijssel
  • opstellen gezamenlijke Uitvoeringsagenda logistiek

Kennis verwerven en delen

  • monitoring aantallen goederentreinen en hinder
  • onderzoeken complementair netwerk van terminals in Overijssel
10.5.2.1 Goederenvervoer over water     

Ambitie:

Stimuleren van goederenvervoer over water

Strekking van het beleid:

Wij stimuleren het goederenvervoer over water door:

  • het vaarwegennetwerk en de binnenhavens in Overijssel beter te benutten en te versterken;
  • netwerkontwikkeling in regionale, Euregionale en Europese samenhang;
  • ons in te zetten voor voldoende water in droge perioden om de scheepvaart op de regionale waterwegen te kunnen faciliteren.

Daarnaast zetten we in op verduurzaming van de binnenvaart in Overijssel.

Toelichting (waarom?):

Een betere verdeling van het goederenvervoer over weg, water en spoor levert veel winst op voor de luchtkwaliteit, de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in Overijssel. In Overijssel ligt een uitgestrekt netwerk van vaarwegen waarop nog veel capaciteit beschikbaar is voor goederenvervoer. Afhankelijk van de grootte van het schip vervangt één scheepsbeweging al gauw tientallen vrachtwagens. Bovendien is goederenvervoer over water duurzaam en veilig.

Bij lage waterstand (in droge perioden) ondervindt de scheepvaart hinder. Met de klimaatverandering worden de knelpunten groter. Inzet op een goede watervoorziening is dan ook noodzakelijk (zie paragraaf 10.6.1.3.6). Het goederenvervoer levert een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid en economische groei in Overijssel.

Uitvoering/instrumenten:

  • Programma Goederenvervoer over Water

Subsidies en fondsen

  • subsidieregelingen voor verduurzaming van de binnenvaart en verbetering van vaarwegen, havens, kades en overslagfaciliteiten

Kennis verwerven en delen

  • maatwerkadvies aan verladende bedrijven over mogelijkheden van vervoer over water
  • netwerkvorming met het logistieke bedrijfsleven, de mainports, internationale partners, kennisinstellingen en (samenwerkende) gemeenten
  • pilots duurzaamheid
  • verkenning complementair logistiek netwerk in Overijssel (met stakeholders)
10.5.2.2 Goederenvervoer over weg     

Ambitie:

Optimaal faciliteren van goederenvervoer over de weg

Strekking van het beleid:

Wij zetten samen met onze partners in op het optimaal faciliteren van goederenvervoer over de weg en het beter benutten van de hoofdinfrastructuur van en naar logistieke hotspots. Als wij investeren zal dit gericht zijn op knelpunten in de infrastructuur van (inter)nationale en regionale betekenis. Algemeen uitgangspunt is dat de aanleg van nieuwe infrastructuur niet alleen tot groei van goederenstromen door Overijssel mag leiden, maar ook kansen moet bieden voor logistieke bedrijvigheid in Overijssel.

Wij stimuleren de verschuiving van vervoer over de weg naar water als duurzaam alternatief.

Toelichting (waarom?):

Goederenvervoer willen we faciliteren op de hoofdwegeninfrastructuur in Overijssel om de geluidsoverlast, verkeersonveiligheid en risico’s met gevaarlijke stoffen voor de leefomgeving te beperken. Voor een vlotte doorstroming op de hoofdwegeninfrastructuur zetten wij in op het (in de spits) duurzaam verminderen van goederenvervoer (onder meer door modal shift van weg naar water).

Uitvoering/instrumenten:

Kennis verwerven en delen

  • project Truckspotting
  • project Maatwerkadvies modal shift
  • verkenning complementair netwerk van terminals in Overijssel (met stakeholders)
  • ontwikkeling ICT-platforms voor synchromodaal vervoer

10.6 Regionaal waterbeheer     

Regionaal waterbeheer omvat het beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater in de provincie Overijssel. De waterschappen nemen een belangrijk deel van de uitvoering voor hun rekening. De beleidsverantwoordelijkheid voor zowel waterkwaliteit als -kwantiteit als -veiligheid ligt via de Waterwet bij de provincie.

Ambitie:

Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn.

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is. Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan we tot nu toe gewend zijn: er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Rekening houden met gevolgen klimaatverandering

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houden we rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werken we met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen samen om de deltabeslissingen in onze provincie te implementeren.

Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties hebben de afgelopen jaren gewerkt aan een nieuw Deltaprogramma om gevolgen van de klimaatverandering het hoofd te bieden. Het doel van het Deltaprogramma is beschermen tegen overstromingen en zorgen voor voldoende zoetwater nu en in de toekomst. In het Deltaprogramma 2015 is het "adaptief deltamanagement" centraal gesteld: vooruitkijken naar de opgaven die voor ons liggen en met dat inzicht op tijd (kosten)effectieve maatregelen nemen en flexibel blijven om in te kunnen spelen op nieuwe kansen, inzichten en omstandigheden. Alternatieve maatregelen liggen klaar voor het geval die in de toekomst nodig zijn.

In het Deltaprogramma 2015 zijn vijf ‘Deltabeslissingen’ opgenomen. Ze zijn voor Overijssel alle vijf van belang. Zie de website deltacommissaris.nl voor meer informatie hierover.

Versterking ruimtelijke kwaliteit

Bij de uitvoering van ‘waterwerken’ benutten we de kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Dit doen we door de (her)inrichting ook als een ontwerpopgave te beschouwen en te investeren in vormgeving en inpassing in het landschap. Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening (zie Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021).

Kosten waterbeheer

De kosten van het waterbeheer worden verdeeld over de provincie en de waterschappen. De provincie betaalt specifieke grondwateronderzoeken of – maatregelen waarvoor de provincie verantwoordelijk is vanuit de grondwaterheffing. Daarnaast investeert de provincie in specifieke projecten, zoals Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON). De financiering van het waterbeheer voor de oppervlaktewateren, de aanleg en het onderhoud van keringen en de waterhuishouding in algemene zin liggen primair bij de waterschappen. Voor het kostenoverzicht waterbeheer zie de bijlage Kostenoverzicht waterbeheer.

Het beleid voor het regionaal waterbeheer omvat de volgende onderdelen:

  • Optimale watercondities (functietoekenning)
  • Waterveiligheid
  • Waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water (KRW))
  • Oppervlaktewaterbeheer
  • Grondwaterbeheer
  • Zoetwatervoorziening

Daarnaast vind je in paragraaf 10.6.2 informatie over de bestuurlijke organisatie van het waterbeheer.

10.6.1 Optimale watercondities (functietoekenning)     

Het regionale waterbeheer in Overijssel is gericht op bescherming en het optimaal bedienen van functies die afhankelijk zijn van water (zoals de drinkwatervoorziening, landbouw, natuur, wonen en scheepvaart). De provincie geeft aan – overeenkomstig de Waterwet - waar welke functie aan de orde is. Dit noemen we functietoekenning. Deze functietoekenning is het kader waarbinnen de waterschappen in Overijssel het waterbeheer voeren.

Optimale watercondities betreffen de aspecten waterveiligheid, bescherming tegen wateroverlast en droogte, waterkwaliteit en beschikbaarheid voor gebruik.

Strekking van het beleid:

Bij de functietoekenning onderscheiden we gebiedsfuncties (functies die in een gebied aanwezig zijn) en gebruiksfuncties (functies die het watersysteem of de waterlopen zelf hebben). De gebiedsfuncties leggen we vast op de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven, de gebruiksfuncties op de functiekaart water. De overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven en de functiekaart water vullen elkaar aan en vormen een samenhangend geheel.

Het waterbeheer in Overijssel wordt op de onderscheiden gebieds- en gebruiksfuncties afgestemd. In waterbeheertermen noemen we dat “functiebediening”. Deze functiebediening wordt bevorderd door waterbeheermaatregelen, maar ook door een goede ruimtelijke ordening.

In de ruimtelijke ordening van Overijssel speelt water een sturende rol. Dit geldt bij de bescherming tegen overstromingen, het beschermen van de grondwatervoorraden én bij het realiseren van de noodzakelijke watercondities voor landbouw en natuurwaarden. De zwaarte van de sturing is afhankelijk van het gewicht van de opgave en de opbouw en inrichting van het betreffende gebied. Dit is als volgt uitgewerkt:

  • normstellend:

- het belang van het water is kaderstellend: ontwikkelingen die strijdig zijn met dit belang worden geweerd.

- het belang van het water is zwaarwegend: er vindt bij de ruimtelijke ontwikkeling een afweging plaats waarbij het belang van het water zwaar weegt. Mits goed gemotiveerd kunnen ontwikkelingen plaatsvinden die hiermee strijdig zijn. In zo’n geval worden compenserende of mitigerende maatregelen genomen.

  • richtinggevend: het waterbelang is medeordenend. Er vindt bij de ruimtelijke ontwikkeling, indien die strijdig is met het belang van het water, een afweging plaats waarbij het waterbelang een duidelijke rol speelt en er zo nodig mitigatie of compensatie plaatsvindt.
  • in andere situaties is het water “dienend” (faciliterend) en wordt het waterbeheer afgestemd op de ruimtelijke bestemming of nieuwe ontwikkeling.

Wanneer bij stapeling sprake is van verschil in zwaarte van sturing, dan geldt het zwaarste belang.

In sommige gebieden zullen op grond van een goed waterbeheer bepaalde functies ongewenst zijn, of nadrukkelijk tegen het belang van het water moeten worden afgewogen.

Waar bij inrichting en beheer watercondities strijdig zijn, bijvoorbeeld op overgangen tussen natuur en landbouw, geldt de volgende gedragslijn:

  • uitgaan van bestaande functies en de wensen voor het waterbeheer;
  • proberen via verfijnd beheer (in tijd en plaats) uiteenlopende functies zo goed mogelijk te bedienen;
  • in situaties waarin het niet mogelijk blijkt om te voldoen aan de strijdige eisen, bepaalt de provincie welke functie voorrang heeft (binnen de kaders van EU en Rijk).

De functies en de gewenste watercondities zijn per gebied en per object nader beschreven. Je vindt deze informatie voor de gebruiksfuncties daar waar relevant onder de betreffende legenda-eenheden op de Functiekaart water. Daar gaan we ook dieper in op waterveiligheid, bescherming tegen wateroverlast en droogte, waterkwaliteit en de bescherming tegen extreme omstandigheden.

Hoofdlijnen optimale watercondities

Op hoofdlijnen gaat het in ‘normale’ omstandigheden (niet in perioden van extreme droogte en extreme neerslag) om de volgende functiebediening voor de gebiedsfuncties in Overijssel:

Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

In het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap geldt als uitgangspunt dat het waterbeheer wordt afgestemd op het aanwezige grondgebruik, veelal landbouw. Daarnaast is verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater – tot de doelen van de Kaderrichtlijn Water bereikt zijn – een belangrijke opgave. Binnen het ontwikkelingsperspectief streven we naar een natuurlijk, klimaatbestendig en landschappelijk ingepast watersysteem. We vragen de waterbeheerder de kansen te benutten die hieraan bijdragen. Er ligt in dit perspectief een duidelijke ontwikkelopgave.

Ontwikkelingsperspectief zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)

Binnen het ontwikkelingsperspectief zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) streven wij algemeen naar een natuurlijk, veerkrachtig en landschappelijk ingepast watersysteem. Binnen het deel van de zone ONW dat ligt in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), is het waterbeheer gericht op het belang van de natuurwaarden. In de overige delen van de zone ONW is het waterbeheer afgestemd op het aanwezige grondgebruik, binnen de mogelijkheden van het watersysteem. Voor de inrichting en waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast en de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water (inclusief Natura 2000, zie paragraaf 10.3.1.3) als ondergrens.

Watercondities voor landbouw
Binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap wordt het waterbeheer zo goed mogelijk afgestemd op de wensen van de landbouw. In het licht van de klimaatverandering, met onder andere langere drogere perioden en heftiger buien, zal daarbij meer naar het functioneren van het gehele regionale watersysteem gekeken moeten worden om een nieuwe balans te vinden tussen te nat en te droog. Het definiëren van de ‘waterbeschikbaarheid’ (voorheen het zogenoemde ‘voorzieningenniveau’), waartoe in het kader van het Deltaplan 2015 is besloten, zal duidelijkheid geven waar de grenzen van het overheidshandelen liggen en wat van de sector zelf gevraagd wordt. Dit geldt ook voor het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap waar sprake is van landbouwkundig gebruik.

In veenweidegebieden en beekdalen wordt een beperkte ontwatering toegestaan gericht op het gebruik als grasland; binnen weidevogelgebieden vindt geen waterpeilverlaging plaats.

Watercondities voor natuurwaarden
Naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW, zie paragraaf 10.6.1.2) zetten we voor de relatie water en natuurwaarden in op het volgende:

  • Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) (zie paragraaf 10.3.1 ) is het waterbeheer gericht op het belang van de natuurwaarden. We richten ons daarbij niet zozeer op het behouden van een bepaalde plant of een bepaald dier op een specifieke plek.13 We willen er vooral voor zorgen dat de leefomstandigheden voor planten en dieren goed zijn. Dit maakt natuurgebieden robuuster en toekomstbestendiger.
  • In Natura 2000-gebieden wordt het waterbeheer zoveel mogelijk afgestemd op de natuurdoelen (zie paragraaf 10.3.1.3).

13 Een uitzondering hierop vormen de Natura 2000-gebieden: hiervoor zijn specifieke locatiegebonden instandhoudings- en verbeteringsdoelen gesteld.

Watercondities in stedelijk gebied

Binnen het stedelijk gebied wordt het waterbeheer afgestemd op de functie van wonen, verblijven en werken. De klimaatverandering vraagt daarbij om een brede kijk: het gaat niet alleen om de huidige normen voor wateroverlast, maar om de klimaatbestendigheid van het watersysteem en het binnenstedelijk leefklimaat. Waterschappen en gemeenten dragen daar gezamenlijk zorg voor.

Wij stimuleren en faciliteren de gemeenten om samen met de waterschappen en/of Rijkswaterstaat in stedelijk gebied, bij herstructurering en bij eventuele uitbreiding de klimaatopgave als een vanzelfsprekend onderdeel mee te nemen. Het gaat dan om bescherming tegen overstromingen bij stijgende rivierafvoeren, beperking van wateroverlast als gevolg van heftige buien en het tegengaan van hittestress en droogte. Door bijvoorbeeld de aanleg van groen-blauwe structuren en (water)pleinen, het afkoppelen van hemelwaterafvoer en het anders inrichten van de openbare ruimte (denk ook aan ander materiaalgebruik) zijn er goede mogelijkheden om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken. Nu daar een begin mee maken biedt de mogelijkheid om te leren en om in 2050 in belangrijke mate klimaatrobuust te zijn.

Als stimuleren en faciliteren onvoldoende doorwerking hebben, dan kan op langere termijn gedacht worden aan aangepaste regelgeving in aanvulling op de bestaande watertoets en overstromingsrisicoparagraaf.

Toelichting (waarom?):

Voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Om mogelijke bodemdaling te voorkomen en CO2-uitstoot tegen te gaan (veenweidegebieden) en/of natuurlijke condities te behouden (beekdalen) wordt in veenweidegebieden en beekdalen echter slechts een beperkte ontwatering toegestaan. Waar natuurwaarden voorop staan, zijn optimale watercondities voor de natuur van groot belang. Zeker in natuurgebieden die extra gevoelig zijn voor water, zoals hoogvenen, zure vennen, heidevegetaties en bovenlopen van beken.

Binnen het stedelijk gebied is de waterbeheersing van groot belang om de leefomgeving bereikbaar, toegankelijk, leefbaar en veilig te houden: alleen zo kan het functioneren. Aandacht voor de klimaatopgave is daarbij noodzakelijk, omdat de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu kan worden bedreigd door heftiger neerslag en frequentere perioden van droogte. Denk aan aantasting van de groenvoorzieningen, hinder als gevolg van wateroverlast en hittestress. De kwaliteit van het leefklimaat en de leefomgeving kan worden versterkt door meer open water in combinatie met groen toe te voegen. Water is in het stedelijk gebied een verrijkend element, denk alleen al aan de grachten en waterpartijen die publiek trekken en kansen bieden voor specifieke woonmilieus en recreatievormen.

Meer informatie vind je in de bijlage Functietoekenning waterbeheer.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • regels voor de planologische bescherming van waterbelangen (in onder andere titel 2.23, titel 2.14 en hoofdstuk 3 en 4)
  • Functiekaart Water
  • kaart Ontwikkelingsperspectieven
  • de gebieden waarvoor een Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR)-besluit moet worden genomen en de inhoud van een GGOR-besluit
  • regionale vertaling voorschriften Waterwet; in veel gevallen is het nodig wateropgaven ook in lokale gemeentelijke - plannen te verankeren

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • Ruimte voor de Vecht

(Prestatie)afspraken

Met waterschappen en gemeenten:

  • gebiedskenmerken waterprojecten

Met waterschappen via waterbeheerplan:

  • beregening uit grondwater en beleid in droge perioden
  • maatregelen uitvoering GGOR

Kennis verwerven en delen

  • Digitale wateratlas en atlas van Overijssel
  • Informatiehuis Water
  • uitvoering Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR)-proces
  • het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 en het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer geven vorm aan maatregelen die de landbouw op bedrijfsniveau zelf zal moeten nemen (in aansluiting op maatregelen van de waterbeheerder en regionale overheden) om te anticiperen op de klimaatverandering
10.6.1.1 Waterveiligheid     

Waterveiligheid gaat over de bescherming tegen overstroming en het beperken van de gevolgen.

Ambitie:

Het overstromingsrisico niet laten toenemen

Strekking van het beleid:

De provincie zet zich – samen met het Rijk, de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s – in om Overijssel blijvend te beschermen tegen overstromingen. Hierbij anticiperen we (vanzelfsprekend) op de klimaatverandering. We hanteren het principe van meerlaagsveiligheid uit het Nationaal Waterplan.

Meerlaagsveiligheid

De meerlaagsveiligheidsbenadering kent drie lagen:

De eerste laag is preventie: het voorkomen van een overstroming. Dit doen we door met onze partners te zorgen voor veilige waterkeringen (onder andere door dijkversterking) en voldoende afvoercapaciteit van het watersysteem (rivierverruiming).

De tweede laag richt zich op het minimaliseren van de gevolgen van een overstroming door met de ruimtelijke inrichting in laaggelegen (overstromingsgevoelige) gebieden rekening te houden met de risico’s. Denk bijvoorbeeld aan ‘waterrobuust’ bouwen op terpen of het verhoogd aanleggen van infrastructuur.

De derde laag zet in op een betere voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing en evacuatie).

Waterveiligheid is dus niet alleen een kwestie van preventie: met aanvullende maatregelen zijn de gevolgen van een overstroming te beperken.

Afbeelding: HKV lijn in water

Waterveiligheid geven we een sturende rol in de ruimtelijke ontwikkeling. De zwaarte van de sturing is afhankelijk van het gewicht van de opgave en de inrichting van het gebied. Problemen worden primair in het eigen gebied opgelost en niet afgewenteld op andere gebieden. Dit is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Waterveiligheid is daarmee medebepalend voor de locatiekeuze van woon- en werklocaties. Dat betekent niet dat risicovolle laaggelegen gebieden in Overijssel onbewoonbaar worden verklaard. Het betekent wel dat we zeer zorgvuldig willen omgaan met grootschalige stedelijke ontwikkelingen in laaggelegen gebieden. Samen met de gemeenten en waterschappen geven we hier invulling aan.

Bij de praktische uitwerking van de meerlaagsveiligheidsbenadering streven we naar zoveel mogelijk synergie tussen de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en Kaderrichtlijn Water (KRW).

Toelichting (waarom?):

De watersystemen in Nederland zijn de voorgaande decennia door allerlei technische maatregelen en oprukkende bebouwing ingeperkt en ingesnoerd. Stijgende waterstanden en dreigende overstromingen vragen onze aandacht. Om nu en in de toekomst beschermd te zijn tegen overstromingen en wateroverlast is het nodig om watersystemen de ruimte te geven en de afvoercapaciteit en het opvangvermogen te herstellen en te vergroten. Daarnaast is en blijft dijkversterking (inclusief het concept van overstroombare dijken) de primaire pijler van het waterveiligheidsbeleid.

Waterveiligheid is nooit volledig te garanderen, er zal altijd een restrisico overblijven. In geval van een dijkdoorbraak kunnen de laaggelegen gebieden van Overijssel in korte tijd enkele meters onder water komen te staan. Door naast preventie in te zetten op aanvullende maatregelen binnendijks, worden de gevolgen beperkt. Tijdens een (dreigende) calamiteit, zoals een overstroming, treedt de regionale rampenbestrijdingsorganisatie in werking.

Uitvoering/instrumenten:

Het Rijk houdt toezicht op de primaire waterkeringen, de provincie op de regionale waterkeringen. De waterschappen gaan over de aanleg, verbetering, vergunningverlening, handhaving en toetsing van de dijken. Zij voeren het beheer en onderhoud van de waterkeringen uit. De veiligheidsregio’s zijn samen met de waterschappen verantwoordelijk voor de voorbereiding op de rampenbestrijding bij een (dreigende) overstroming.

Regels in de verordening

  • overstromingsrisicoparagraaf waarin afwegingen helder worden vastgelegd (titel 2.14)

Watertoets

De watertoets (uit te voeren door de initiatiefnemer) is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmings- of omgevingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. Het waterschap adviseert over overstromingen en wateroverlast.

Voorkeursstrategie IJssel

De voorkeursstrategie IJssel beschrijft de opgaven en maatregelen voor meer waterveiligheid voor de periode tot 2050 met een doorkijk naar 2100. De strategie van alle betrokken partijen is om de IJsseldijken op orde te brengen en te houden. Daarnaast moet de IJssel voldoende ruimte krijgen om in de toekomst het extra water te kunnen afvoeren. In de Voorkeursstrategie staat dit samengevat in één zin: ‘Ruimte waar het kan en dijken waar het moet’.

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • gebiedsontwikkelingen ‘Reevediep’ bij Kampen, IJssel-Vechtdelta, Ruimte voor de Vecht en het Zwarte Water

Ervaringen met meerlaagsveiligheid in de IJssel-Vechtdelta:

De IJssel-Vechtdelta is een economische groeiregio in een kwetsbaar watersysteem met een grote opgave vanuit waterveiligheid en klimaatbestendigheid. In deze gebiedssamenwerking wordt gerichte praktijkervaring opgedaan met meerlaagsveiligheid en klimaatbestendig inrichten. Waterschap, gemeenten en veiligheidsregio werken met ketenpartijen samen aan een duurzaam veilige en klimaatbestendige regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De rol van de provincie als initiatiefnemer van deze samenwerking is divers: van initiëren, agenderen, faciliteren tot financieren en controleren, en wordt situationeel ingevuld. De samenwerking is vormgegeven aan de hand van acht leidende principes. Door het samenbrengen van belangen en het verbinden van opgaven wordt ervaring opgedaan in diverse projecten op gebied van koppelen van kansen in dijkversterkingsprojecten, waterrobuust en klimaatbestendig inrichten en flexibel evacueren passend binnen de nationale agenda's, zoals het Deltaprogramma en vernieuwing MIRT. Concrete voorbeelden zijn overstroombare dijken op Kampereiland, gevolgbeperkende compartimentering om de Zwolse nieuwbouwwijk Stadshagen, waterrobuust inrichten van diverse binnenstedelijke projecten, wijkaanpak voor klimaatbestendig inrichten en de doorwerking van flexibel evacueren. Meer informatie vind je op de website ijsselvechtdelta.nl

10.6.1.1.1 Primaire waterkeringen     

Primaire waterkeringen zijn dijken en waterkerende kunstwerken14 die bescherming bieden tegen overstromingen vanuit de grote rivieren en meren. In Overijssel liggen primaire keringen langs de IJssel, de benedenloop van de Vecht (vanaf Ommen), het Zwartemeer, het Zwarte Water en het Ketelmeer.

Strekking van het beleid:

Wij werken samen met het Rijk, de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio´s aan de bescherming tegen overstromingen. De primaire pijler van het waterveiligheidsbeleid is dijkversterking: de primaire keringen moeten op orde zijn of worden gebracht, zodat ze in 2050 voldoen aan de normen die het Rijk stelt.

De provincie zet zich in om nieuwe verbetermaatregelen aan de primaire waterkeringen te koppelen aan andere (regionale) opgaven en ambities (denk aan natuurontwikkeling, recreatie, bijzondere woon- of werklocaties aan het water). Daarnaast zetten we in op risicobeheersing (meerlaagsveiligheid, overstromingsbestendige dijken, zie paragraaf 10.6.1.1).

Toelichting (waarom?):

Voor de veiligheid van de bewoners en de bescherming van economische waarden is het van groot belang dat de primaire waterkeringen op orde zijn. Naast de bescherming tegen overstromingen, is een goede ruimtelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit van maatschappelijk belang.

Uitvoering/instrumenten:

De provincie heeft een rol als verbetering of verlegging van primaire keringen aan de orde is. De provincie keurt de projectplannen en heeft – in verband met de mogelijke ruimtelijke implicaties en inpassing – een coördinerende rol in de projectbesluitvorming. Goedkeuring van de projectplannen kan alleen worden onthouden als het plan in strijd is met het recht of het algemeen belang.

De ruimtelijke afstemming vindt primair plaats binnen de afzonderlijke projecten van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Voorstellen voor de landelijke programmering van de HWBP-projecten en projectoverstijgende (ruimtelijke) onderwerpen komen aan de orde in de regioprocessen in de gebiedsontwikkeling IJssel-Vechtdelta en langs de IJssel in het kader van het Deltaprogramma Rivieren.

Kennis verwerven en delen

  • meekoppelkansenkaart

14 Waterkerende kunstwerken zijn constructies die onderdeel zijn van een waterkering of de waterkering vervangen, maar zijn aangelegd ten behoeve van een andere functie die de waterkering kruist (bijvoorbeeld sluizen, stuwen, gemalen, stormvloedkeringen) (www.helpdeskwater.nl)

10.6.1.1.2 Regionale waterkeringen     

Regionale waterkeringen zijn waterkeringen die:

  • bescherming bieden tegen overstromingen vanuit de regionale rivieren en kanalen; of
  • een functie hebben bij het beperken van de gevolgen vanuit het hoofdwatersysteem; of
  • behouden moeten blijven vanwege een mogelijke toekomstige functie.

Strekking van het beleid:

Samen met de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s zorgt de provincie voor voldoende bescherming tegen overstroming door het op orde krijgen en houden van de regionale keringen.

De provincie stelt de kaders – in de vorm van normen – waaraan de regionale keringen moeten voldoen. Het aanwijzen en normeren van een regionale kering gebeurt in samenspraak met het waterschap.

De provincie stelt risicobeheersing centraal (meerlaagsveiligheid, overstromingsbestendige dijken, zie paragraaf 10.6.1.1). Daarnaast zetten we ons in om nieuwe verbetermaatregelen voor de regionale waterkeringen te koppelen aan andere (regionale) opgaven en ambities (denk aan natuurontwikkeling, recreatie, bijzondere woon- of werklocaties aan het water, ruimtelijke kwaliteit).

Toelichting (waarom?):

Voor de veiligheid van de bewoners en de bescherming van economische waarden is het van groot belang dat de regionale waterkeringen op orde zijn. Naast de bescherming tegen overstromingen, is een goede ruimtelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit van maatschappelijk belang.

Uitvoering/instrumenten:

Omdat het Deltaprogramma nieuwe normen heeft afgeleid voor de primaire keringen, gaan we samen met onze partners de overstap naar overstromingskansen voor regionale keringen onderzoeken. Daarbij willen we het concept meerlaagsveiligheid (zie paragraaf 10.6.1.1) verder uitwerken in een afwegingskader. Wij sluiten hiermee aan bij de gebiedsanalyse voor de Europese richtlijn overstromingsrisico’s (ROR). Daarnaast zullen we de komende jaren samen met de waterschappen verkennen wat de zorgplicht voor primaire keringen kan betekenen voor de regionale keringen.

Regels in de verordening

  • normen regionale waterkeringen (titel 4.2)

Kennis verwerven en delen

  • meekoppelkansenkaart
10.6.1.1.3 Overstroombaar gebied     

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). In Overijssel gaat het om gebieden langs de IJssel, de Overijsselse Vecht, het Zwarte Water, het Zwartemeer, het Ketelmeer en de Dinkel en om gebieden langs de aangewezen regionale keringen in het regionale watersysteem/regionale wateren (rivieren en kanalen).

Strekking van het beleid:

In de overstroombare gebieden vragen we onze partners rekening te houden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Wij stimuleren gemeenten om hier aandacht aan te besteden in hun omgevingsvisies in aanvulling op de verplichte overstromingsrisicoparagraaf in bestemmingsplannen.

Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen. Meerlaagsveiligheid is hierbij het uitgangspunt (zie paragraaf 10.6.1.1). Het concept Meerlaagsveiligheid werken we nader uit binnen de kaders van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).

Het doel van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) is beperking van de gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van mensen, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid.

De richtlijn legt een aantal principes vast:

  • niet afwentelen
  • stroomgebiedaanpak
  • risicobenadering (veiligheidsketen)
  • duurzaamheid
  • publieke participatie

Hiermee biedt de richtlijn het kader voor een betere bescherming van overstromingen, anticiperend op klimaatverandering. Bovendien krijgen bewoners, bedrijven en overheden inzicht in mogelijke overstromingsrisico’s en wat er wordt gedaan om die te verminderen. In overstromingsrisicobeheerplannen is aandacht voor zowel preventie als bescherming als crisisbeheersing.

Toelichting (waarom?):

De laaggelegen delen van Overijssel zijn de meest risicovolle gebieden als het gaat om overstromingen. In het geval van een dijkdoorbraak kunnen de laaggelegen gebieden van Overijssel in korte tijd enkele meters onder water komen te staan.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • verplichting overstromingsrisicoparagraaf (titel 2.14)
  • artikel gebieden met risico op overstroming (titel 2.14)

Overige instrumenten

De overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten staan op www.risicokaart.nl

10.6.1.1.3.1 Overstromingsrisicogebied (vrijwaringsgebied in verband met het overstromingsrisico)     

Overstromingsrisicogebieden (vrijwaringsgebieden in verband met het overstromingsrisico) zijn gebieden die niet beschermd worden door primaire keringen en daarmee wettelijk buitendijks liggen.

Strekking van het beleid:

Overijssel kent één overstromingsrisicogebied (vrijwaringsgebied i.v.m. het overstromingsrisico): de Kampereilanden (gemeente Kampen en Zwartewaterland). Het belang van het water is hier kaderstellend. In het gebied mag worden gebouwd, maar geldt dat nieuwe kapitaalintensieve functies15 worden geweerd in verband met het overstromingsrisico.

Toelichting (waarom?):

De provincie heeft regionale keringen aangewezen die de Kampereilanden beschermen, maar aangezien het gebied niet beschermd wordt door een primaire kering kunnen in extreme situaties wateroverlast en overstromingen voorkomen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikel overstromingsrisicogebied (vrijwaringsgebieden in verband met overstromingsrisico) (titel 2.14)

15 ‘Kapitaalintensieve functies’ zijn functies die om hoge investeringskosten vragen per vierkante meter, zoals woonwijken, bedrijventerreinen, glastuinbouwgebieden.

10.6.1.1.3.2 Waterbergingsgebieden     

Waterbergingsgebieden zijn gebieden die bij hoog water gebruikt worden voor wateropvang. De gebieden zijn hiervoor geschikt gemaakt door het aanbrengen van waterhuishoudkundige werken zoals dijken, kades en inlaatwerken.

Strekking van het beleid:

De polders Noord- en Zuid-Meene (gemeente Hardenberg), de Beulakerpolder (gemeente Steenwijkerland) en Wetering-Oost en -West (gemeente Steenwijkerland) zijn aangewezen als waterbergingsgebied. Deze functie moeten ze behouden. Het belang van het water is hier kaderstellend. We weren ontwikkelingen die hiermee in strijd zijn.

In waterbergingsgebieden mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast (bijvoorbeeld door te bouwen op palen). Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.

Toelichting (waarom?):

Waterbergingsgebieden zijn aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar hij meer schade toebrengt.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikel waterbergingsgebieden (titel 2.14)
10.6.1.2 Waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water)     

Het regionaal waterbeheer op het gebied van waterkwaliteit betreft de inzet op het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van zowel het grond- als het oppervlaktewater in Overijssel door uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen.

Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) regelt sinds 22 december 2000 het waterbeleid in de Europese lidstaten. De algemene doelstellingen van de KRW zijn:

  • het voor verdere achteruitgang behoeden, beschermen en verbeteren van aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van grond- en/of oppervlaktewater;
  • het bevorderen van het duurzaam gebruik van water op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • het beschermen van het aquatische milieu door lozingen van verontreinigende stoffen stop te zetten of te verminderen;
  • het verminderen en voorkomen van (verdere) verontreiniging van grondwater;
  • het beperken van de gevolgen van overstroming en perioden van droogte.

De KRW-doelen zijn, voor zover zij van landelijk belang zijn, als Milieukwaliteitseisen (MKE) opgenomen in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Wateren (BKMW, Wet milieubeheer, 2009). De milieukwaliteitseisen zijn: de Goede Ecologische Toestand (GET, stroomgebied en nationaal relevante stoffen), de Goede Chemische Toestand (GCT, prioritaire stoffen) en het Goed Ecologisch Potentieel (GEP).

Van deze milieukwaliteitseisen kan gemotiveerd worden afgeweken. De motivering voor deze afwijking, bijvoorbeeld voor het GEP, wordt opgenomen in de regionale waterplannen van de provincies. Verder worden ook de aangepaste doelen zelf opgenomen. Dit geldt alleen voor de regionale wateren die in beheer zijn bij de waterschappen. De doelen voor rijkswateren worden door Rijkswaterstaat vastgesteld.

Om de doelstellingen te kunnen bereiken, is vermeld welke activiteiten uitgevoerd moeten worden.

Centraal daarbij staan de Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) die periodiek moeten worden opgesteld. De mijlpalen vanaf 2015 zijn:

  • 2016-2021: uitvoering van maatregelen tweede tranche Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s)
  • 2021: opstellen van de derde tranche

De KRW-doelen moeten uiterlijk in 2027 zijn gehaald.

In deze Omgevingsvisie zijn de besluiten en doelen voor de uitvoering van de tweede tranche van de Kaderrichtlijn Water in Overijssel vastgelegd. Ze betreffen het deel van (het tweede stroomgebied(beheersplan) Rijn waarvoor de provincie Overijssel verantwoordelijk is.

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de Europese Kaderrichtlijn Water in beleid voor de regionale wateren (de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie). In dit kader stellen we ecologische en chemische doelen voor zowel oppervlakte- als grondwateren. Deze doelen zijn opgenomen in de bijlage Kaderrichtlijn Water Overijssel.

De ecologische doelen (Goede Ecologisch Toestand (GET) of Goed Ecologisch Potentieel (GEP) mogen door ruimtelijke ontwikkelingen of nieuwe functies niet onmogelijk worden gemaakt. Ook mag de aanwezige situatie niet zodanig verslechteren dat het betreffende water in een lagere beoordelingklasse terecht komt (‘stand-still’ vereiste). De afspraken die gemaakt zijn voor de tweede tranche van de KRW (2016-2021, KRW-agenda Rijn-Oost, 2014) vormen het uitgangspunt. Het tempo en het ambitieniveau zijn ingegeven door wat haalbaar en betaalbaar is.

Het generieke Rijksbeleid wordt ingezet om de belasting met nutriënten (nitraat, fosfaat) of gewasbeschermingsmiddelen te beperken en zo tijdig te voldoen aan de KRW-doelen.

Beleidskader vergunningenbeleid

Maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater worden genomen op basis van twee elkaar aanvullende beleidskaders van het preventieve waterkwaliteitsbeleid:

1. Een algemeen beleidskader dat van toepassing is voor alle wateren en dat uit twee sporen bestaat:

a. het brongerichte spoor; en
b. aanvullend daarop het waterkwaliteitsspoor (ook wel emissie-immissietoets genoemd).

Het waterkwaliteitsspoor richt zich op de volgende doelstellingen (normen) voor het oppervlaktewater:

  • Normen voor prioritaire stoffen en overige relevante stoffen. Deze gelden in alle oppervlaktewateren. De normen worden op Europees of landelijk niveau vastgesteld.
  • Normen voor algemeen fysisch-chemische parameters (ook wel: biologieondersteunende stoffen) en doelen voor flora en fauna (biologische doelen). Deze worden regionaal vastgesteld en vormen samen de ecologische doelen in de KRW-waterlichamen. Voor de overige wateren is afgesproken dat de waterschappen in samenwerking met de provincie de streefbeelden uiterlijk 2018 hebben geformuleerd, waarna ze door de provincie vastgesteld kunnen worden. Bij de streefbeelden wordt rekening gehouden met de functie van het water. Wateren kunnen geclusterd worden en er kan een selectie van de meest relevante biologische parameters worden gemaakt.
  • Deze doelstellingen worden ook gebruikt als vertrekpunt voor de beoordeling van de uitvoering van de taak van de waterbeheerder voor de overige oppervlaktewateren.

Een nadere toelichting op de werking van het algemene beleidskader is gegeven in het Nationaal Waterplan. De ruimtelijke aspecten van het algemene beleidskader zijn nader uitgewerkt in de Bestuurlijke notitie Watertoets.

2. Een aanvullend beleidskader dat zich richt op de waterlichamen met oog op uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Het aanvullende beleidskader beoogt het realiseren van de milieukwaliteitseisen zoals vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW) en het voorkomen van achteruitgang. De KRW biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van deze milieukwaliteitseisen of de daarvan afgeleide doelstellingen.

Gemotiveerde afwijking milieukwaliteitseisen KRW

In Overijssel maken we gebruik van de mogelijkheid om af te wijken van de milieukwaliteitseisen zoals vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring (BKMW). Deze afwijking geldt zowel voor de hoogte van de doelstelling als de termijn waarbinnen deze gerealiseerd dient te worden. De afwijkingen zijn gemotiveerd en de aangepaste doelen vastgelegd (zie omgevingsvisie.nl/krwoppervlaktewaterlichamen). De toestand aan het begin van de tweede planperiode van de KRW is vastgelegd in de factsheets voor oppervlaktewater- en grondwaterlichamen (zie de bijlagen Factsheets KRW waterlichamen).

Beschermde gebieden

De Kaderrichtlijn Water (KRW) vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit de gebieden waar water wordt gewonnen voor menselijke consumptie, de Natura 2000-gebieden en zwemwateren. Voor de Natura 2000-gebieden geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

Overige wateren

Voor de oppervlaktewaterlichamen in de provincie Overijssel waarvoor geen rapportageverplichting aan de Europese Commissie te Brussel geldt ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (circa 75% van het totaal, hieronder vallen ook de waardevolle kleine wateren (zie paragraaf 10.6.1.1.3), zijn geen doelen geformuleerd. Hierdoor ontbreekt een toetsingskader voor vergunningverlening en handhaving door de waterschappen.16 De Overijsselse waterschappen en de provincie gaan hiervoor in de periode 2015-2018 gezamenlijk beleid opstellen. De waterschappen hebben de trekkersrol bij de uitwerking, en werken daarbij samen met de provincie (trekker van het proces). Dit beleid voor de kwaliteit van de overige wateren maakt duidelijk wat we verstaan onder “goede waterkwaliteit”. Bij de vertaling in streefbeelden maken we gebruik van de “Handleiding doelafleiding overige wateren” van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) die is opgesteld in overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). De streefbeelden worden gebruikt als toetsingskader voor vergunningverlening en handhaving en als referentiekader om, waar noodzakelijk, gebiedsgericht te werken aan verbetering van de waterkwaliteit.

Toelichting (waarom?):

Een goede waterkwaliteit is een belangrijke levensvoorwaarde voor mens, dier en plant. Zo is een schone en natuurlijke situatie nodig voor het behoud van natuur- en landschapskwaliteiten als de biodiversiteit en het goed functioneren van het Natuurnetwerk Nederland. En is schoon water noodzakelijk voor drinkwater, de landbouw, visserij of andere economische activiteiten (denk aan de levensmiddelenindustrie en het toerisme) en actieve en passieve recreatie (waaronder zwemmen). De toestand van veel watersystemen is nu lang niet optimaal en behoeft verbetering. Uitvoering van de besluiten en doelen van de tweede tranche van de Kaderrichtlijn Water is bovendien noodzakelijk om tijdig aan de eisen te voldoen die door de Europese Unie worden gesteld.

Met het formuleren van beleid voor de overige wateren kan een integraal streefbeeld voor het gehele watersysteem tot stand komen. Hiermee kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat nadelige effecten optreden bij het realiseren van de KRW-doelen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • regionale vertaling voorschriften Waterwet (titel 4.4)

(Prestatie)afspraken

  • uitvoeringsprogramma’s gebiedsdossiers drinkwaterwinningen
  • met waterschappen via waterbeheerplan: uitvoering KRW oppervlaktewaterlichamen
  • maatregelen voor waardevolle kleine wateren
  • doelen overige wateren vaststellen in 2018
  • met waterschappen via waterbeheerplan: uitwerken doelen overige wateren
  • met waterschappen, gemeenten, Rijk, buurprovincies, Duitsland: samenwerking KRW

Kennis verwerven en delen

  • Digitale wateratlas en Atlas van Overijssel
  • Informatiehuis Water

Om de KRW-doelen te bereiken, voeren met name de waterschappen in Overijssel veel maatregelen uit. Denk aan aanpassing van de hydrologische omstandigheden, de herinrichting van wateren (zoals natuurvriendelijke oevers en hermeandering) en het voor vissen passeerbaar maken van stuwen of andere barrières. Bij de uitvoering van de KRW vindt zo een omvangrijke en noodzakelijke herinrichting van de waterlopen plaats, voor een deel in combinatie met het realiseren van de Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS)). In de KRW-agenda Rijn-Oost (april 2014) wordt geraamd dat 780 km waterloop voor meer dan 75 procent moet worden heringericht. Het Overijsselse aandeel wordt geschat op 170 km. Bij de uitvoering van deze ‘waterwerken’ liggen kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

16 Wel gelden hiervoor de chemische doelen zoals vastgelegd in het BKMW (AMvB: Besluit Kwaliteitseisen Monitoring en Water, 2009).

10.6.1.2.1 KRW-oppervlaktewaterlichamen     

KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn de oppervlaktewaterlichamen in de provincie Overijssel waarvoor specifieke kwaliteitsdoelen zijn geformuleerd en waarvoor een rapportageverplichting geldt aan de Europese Commissie te Brussel, ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel legt – overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water – de indeling van het oppervlaktewater in waterlichamen vast en kent aan elk waterlichaam een watertype toe (natuurlijk, sterk veranderd of kunstmatig). Vervolgens worden per waterlichaam de doelstellingen vastgelegd. Hiervoor gelden deels Europese of nationale normen, deels regionale normen. De provincie stelt de regionale normen vast. Omdat de milieudoelstellingen voor deze oppervlaktewaterlichamen niet bereikt konden worden in de periode 2009-2015, maken we in Overijssel gebruik van de mogelijkheid om – gemotiveerd – af te wijken. Voor de motivering voor fasering van de milieudoelstellingen en de aangepaste doelen, zie de bijlage Kaderrichtlijn Water Overijssel. Hier vind je ook een nadere uitleg/uitwerking van de oppervlaktewaterlichamen en hun status.

Toelichting (waarom?):

Voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water geldt een rapportageverplichting voor oppervlaktewateren met een specifieke omvang. Voor deze wateren is het noodzakelijk vast omschreven kenmerken te rapporteren. Over de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt periodiek gerapporteerd door de waterschappen, volgens de cyclus van de Kaderrichtlijn Water. In Nederland is hiervoor een vast format, namelijk de factsheet oppervlaktewaterlichamen. Het Informatiehuis Water – een samenwerkingsverband tussen het Rijk, de provincies en de waterschappen – beheert de gegevens.

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • doelen, status, type, begrenzing en huidige toestand in factsheets oppervlaktewaterlichamen
  • argumentatie fasering in factsheets oppervlaktewaterlichamen
  • met waterschappen via waterbeheerplan: uitvoering KRW oppervlaktewaterlichamen
  • met waterschappen, gemeenten, Rijk, buurprovincies, Duitsland: samenwerking KRW

Kennis verwerven en delen

  • Digitale wateratlas en Atlas van Overijssel
  • factsheets oppervlaktewaterlichamen
  • Informatiehuis Water
10.6.1.2.2 KRW-grondwaterlichamen     

KRW-grondwaterlichamen zijn de grondwaterlichamen in de provincie Overijssel waarvoor specifieke kwaliteits- en kwantiteitsdoelen zijn geformuleerd en waarvoor een rapportageverplichting geldt aan de Europese Commissie te Brussel, ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel legt – overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water (KRW) – de indeling van het grondwater in grondwaterlichamen vast, beschrijft de huidige toestand van het grondwater en formuleert de maatregelen die nodig zijn om het grondwater in de gewenste toestand te brengen of te houden. De toestand en maatregelen staan beschreven in de factsheets grondwaterlichamen (zie de bijlagen ). Hier vind je ook een nadere uitleg/uitwerking van de grondwaterlichamen, de doelen, normen en verwacht doelbereik. In de bijlage Kaderrichtlijn Water Overijssel is het monitoringssysteem voor de kwantiteit en de kwaliteit van grondwater beschreven.

Toelichting (waarom?):

Voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water geldt een rapportageverplichting voor grondwateren met een specifieke omvang. Voor deze wateren is het noodzakelijk vastomschreven kenmerken te rapporteren. In Nederland is hiervoor een vast format: de factsheet grondwaterlichamen. Het Informatiehuis Water beheert de gegevens. De maatregelen om het grondwater in de gewenste toestand te brengen of te houden, zijn onder andere ter bescherming van het grondwater voor menselijke consumptie en ter voorkoming van achteruitgang van de toestand van Natura 2000-gebieden.

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • doelen, begrenzing en huidige toestand in factsheets grondwaterlichamen
  • argumentatie fasering in factsheets grondwaterlichamen
  • met waterschappen, gemeenten, Rijk, buurprovincies, Duitsland: samenwerking KRW

Kennis verwerven en delen

  • Digitale wateratlas en Atlas van Overijssel
  • factsheets grondwaterlichamen,
  • Informatiehuis Water
10.6.1.2.3 Waardevolle kleine wateren     

Onder waardevolle kleine wateren verstaan we bronnen, bovenlopen en vennen in Overijssel met een hoge biodiversiteit en landschappelijke waarde.

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel is rijk aan waardevolle kleine wateren en kent hieraan een bijzondere betekenis toe. Wij streven met ons beleid voor waardevolle kleine wateren naar:

  1. Systeemherstel van bron tot monding
  2. Een goede ecologische toestand in de waardevolle kleine wateren
  3. Verbetering van overige ecologische waarden in en om het water
  4. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit
  5. Bijdragen aan een beleefbaar watersysteem

Voor normering van de waterkwaliteit van de als zodanig aangegeven ecologisch waardevolle kleine wateren gelden de volgende beleidsregels:

  • De normen voor de prioritaire stoffen (bestrijdingsmiddelen, zware metalen en andere toxische stoffen) en de specifiek verontreinigende stoffen zoals vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW, 2009) en de Ministeriële Regeling Monitoring Kaderrichtlijn Water (MR).
  • Als ecologisch doel geldt de Goede Ecologische Toestand (GET) volgens de KRW (vast te stellen met de KRW-maatlatten). Dit doel is een streefbeeld met een inspanningsverplichting om achteruitgang tegen te gaan en zo mogelijk de aquatisch ecologische kwaliteit te verbeteren.
  • De normen worden gehandhaafd via een systeem van lozingsvergunningen en de Keur, waarvoor de waterschappen verantwoordelijk zijn. Zonder vergunning of ontheffing zijn lozingen op het oppervlaktewater of hydromorfologische ingrepen niet toegestaan.
  • Alle waardevolle kleine wateren dienen beschermd te worden tegen achteruitgang van de (aquatisch) ecologische waarde en waar nodig dienen maatregelen te worden genomen om achteruitgang te voorkomen, tenzij een zwaarder wegend maatschappelijk belang hierdoor gehinderd wordt (zoals Europese verplichtingen en drinkwaterwinning).

Voor het halen van de doelen geldt een inspanningsverplichting: de waterschappen voeren de benodigde maatregelen uit wanneer zich hiervoor kansen aandoen. De kaders en doelen die de provincie vast stelt, worden nader toegelicht in de bijlage Waardevolle kleine wateren; de uitwerking en uitvoering van maatregelen ligt primair bij de waterschappen.

Toelichting (waarom?):

Met de komst van de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) is de nadruk komen te liggen op de grotere wateren (de waterlichamen), waarvoor ecologische en chemische doelen zijn vastgesteld, maatregelen zijn geformuleerd en waarover gerapporteerd wordt aan Brussel. De Kaderrichtlijn Water (KRW) gaat echter uit van een stroomgebiedbenadering en daarbij is het watersysteem niet compleet zonder de kleine wateren: door herstel van de waardevolle kleine wateren worden KRW-waterlichamen gekoppeld aan ecologische gezonde bovenlopen en brongebieden. Daarnaast biedt het herstel en de bescherming van de waardevolle kleine wateren een toegevoegde waarde voor biodiversiteit, landschap, waterkwaliteit, natuur, ruimtelijke kwaliteit en recreatie.

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • wordt onderdeel van uitwerking ‘doelen overige wateren’
  • afstemming met en uitwerking door de Overijsselse waterschappen
10.6.1.2.4 Zwemwater     

Met zwemwateren bedoelen we de als zodanig aangewezen officiële zwemwaterlocaties in oppervlaktewater in de provincie Overijssel.

Strekking van het beleid:

Gedeputeerde Staten wijst jaarlijks, voor aanvang van het zwemseizoen, zwemlocaties aan. De aanwijzing vindt plaats op basis van de Waterwet en Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz), en komt tot stand met burgerparticipatie. Het waterbeheer wordt op deze gebruiksfunctie afgestemd (of, met andere woorden: de zwemfunctie is kaderstellend voor andere ontwikkelingen).

De provincie ziet toe op de veiligheid en hygiëne van de zwemwaterlocaties in Overijssel en geeft voorlichting over de mogelijkheden en risico’s om te zwemmen. Gebruikers worden ter plekke geïnformeerd over mogelijke bedreigingen en hun invloed daarop via publieksinformatieborden. De informatie is afkomstig uit de betreffende zwemwaterprofielen en/of ervaringen van de afgelopen jaren. De controle van de kwaliteit van het water wordt uitgevoerd door de waterschappen.

Voor de kwaliteit van de zwemwaterlocaties is de Zwemwaterrichtlijn (ZWR) van 2006 van kracht. De KRW verplicht de lidstaten tot het opnemen van maatregelenprogramma’s in de Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) voor de uitvoering van de ZWR.

In de regio Rijn-Oost (en dus ook in Overijssel) zijn de provinciale zwemwaterlocaties overwegend “uitstekend“ tot “goed” (jaarlijkse rapportage). Het zijn nagenoeg allemaal geïsoleerde wateren zonder direct aanwijsbare bronnen van verontreiniging. De verwachting is dat deze situatie zo blijft en dat daarmee aan de doelstellingen van de Zwemwaterrichtlijn wordt voldaan.

Beperkt (bij vijf zwemwaterlocaties) doen zich problemen voor met blauwalgen. Aangezien landelijk nog onderzoek wordt gedaan naar mogelijke beheersmaatregelen in verband met blauwalgen, zijn er nog geen beheersmaatregelen geformuleerd voor deze plassen. Tot op heden uitgevoerde pilots in Overijsselse zwemwateren geven onvoldoende resultaat.

Toelichting (waarom?):

In diverse meren en zandwinplassen is waterrecreatie in Overijssel goed mogelijk, maar vervuiling kan het water ongeschikt of zelfs gevaarlijk maken om in te zwemmen. Met de aanwijzing van de zwemwaterlocaties voldoet de provincie Overijssel aan de verplichtingen die de EU Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG) stelt en mogen bewoners en recreanten erop vertrouwen dat ze in de aangewezen zwemwateren veilig kunnen zwemmen.

In Overijssel liggen in totaal 41 oppervlaktewateren met de functie zwemwater.

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • kwaliteitscontrole door de waterschappen: voor de zwemwaterlocaties is een dekkend monitoringprogramma operationeel, dat voldoet aan de Zwemwaterrichtlijn

Kennis verwerven en delen

  • publieksinformatieborden en zwemwaterprofielen
10.6.1.3 Oppervlaktewaterbeheer     

Onder oppervlaktewaterbeheer verstaan we het beheer van het stelsel van rivieren, beken, kanalen en overige waterlopen, dat zorgt voor de waterbeheersing (afvoer, vasthouden, voorraadvorming en aanvoer) in Overijssel. We maken onderscheid tussen het hoofdwatersysteem (de wateren in beheer bij het Rijk) en het regionale watersysteem (de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie). De provincie stelt de kaders voor het beheer van het regionale watersysteem.

Strekking van het beleid:

Het beheer van het regionale watersysteem richt zich op het in stand houden van de wateren en de functie(s) daarvan (drager van natuurkwaliteiten, scheepvaartweg, landschappelijke eenheid). Daarnaast is het waterbeheer in belangrijke mate gericht op het sturen van de grondwaterstand en daarmee de grondwaterhoeveelheid. Maar het waterbeheer richt zich (vanzelfsprekend) ook op het voorkomen van wateroverlast en ongewenste inundatie bij grote hoeveelheden neerslag.

Het waterbeheer stemmen we af op de aanwezige functies in een gebied (veelal het grondgebruik) en op de functie(s) van de wateren zelf. In waterbeheertermen wordt dit functiebediening genoemd. Voor meer informatie hierover, zie paragraaf 10.6.1.

De ecologische en chemische kwaliteit van de watersystemen bevorderen we door uitvoering van de Kaderrichtlijn water (KRW) en het formuleren van doelen voor overige wateren (gelegen buiten de KRW-waterlichamen). Voor meer informatie hierover, zie paragraaf 10.6.1.2.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen wordt rekening gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). Dit betekent onder andere dat we ons inzetten om de voorraad grondwater zo groot mogelijk te maken – en te houden – om in droge tijden te kunnen voorzien in voldoende en schoon (drink)water.

De uitvoering van “waterwerken” biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken, door de (her)inrichting ook als een ontwerpopgave te beschouwen en te investeren in inpassing en vormgeving, en als kansen om waar mogelijk een koppeling te leggen met andere opgaven en ambities.

Toelichting (waarom?):

Met het oppervlaktewaterbeheer zorgen we voor optimale watercondities – zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit – voor landbouw, wonen, natuur, landschap en scheepvaart, binnen de grenzen van een toekomstbestendig beheer van de watersystemen. Dit uit zich in het beschermen tegen overstromingen, wateroverlast, perioden van droogte en waterkwaliteitsmaatregelen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikelen over het regionaal waterplan (titel 4.4)
  • artikelen over het beheerplan (titel 4.4)

(Prestatie)afspraken

  • door voorkantsamenwerking met de waterschappen en gemeenten afspraken maken over de doorwerking van de deltabeslissingen en het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit bij uitvoering van werken in of rond het watersysteem
  • door voorkantsamenwerking met de waterschappen betrokkenheid genereren bij het opstellen van het regionaal waterplan en beheerplan

Kennis verwerven en delen

  • Deltaprogramma 2015
10.6.1.3.1 Primaire watergebieden     

Primaire watergebieden zijn (als zodanig aangewezen) laaggelegen gebieden in de buurt van steden en dorpen die bij hevige neerslag ruimte bieden voor waterberging.

Strekking van het beleid:

In de primaire watergebieden is het belang van het water kaderstellend. Hier is geen ruimte voor initiatieven die de wateropvangfunctie belemmeren. Dit betekent niet dat ontwikkelingen uitgesloten zijn: nieuwe bebouwing bijvoorbeeld is toegestaan, mits het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Nieuwe kapitaalintensieve functies worden zoveel mogelijk geweerd in verband met de kans op schade.

Primaire watergebieden laten zich goed combineren met alle ruimtelijke functies die niet kapitaalintensief zijn: landbouwgronden, groenvoorziening, sport en recreatie, natuur en ecologie.

Toelichting (waarom?):

In het bebouwde gebied (steden en dorpen) is het voorkomen van wateroverlast belangrijk. Zeker gezien de klimaatverandering, waarbij extreme buien alleen maar zullen toenemen, is het belangrijk om de primaire watergebieden via het spoor van de ruimtelijke ordening te vrijwaren van gebruik en functies, die het waterbergend vermogen beperken. Het vollopen van deze gebieden voorkomt dat waterafvoersystemen overbelast raken en wateroverlast optreedt op plaatsen waar dit meer schade veroorzaakt. Het is aan de gemeenten en de waterschappen om hier goed aandacht aan te besteden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikel ten behoeve van behoud van de functie voor wateropvang (artikel 2.14.1)

(Prestatie)afspraken

  • bij voorkantsamenwerking met gemeenten spreken we af dat deze gebieden ruimtelijk beschermd worden en blijven
10.6.1.3.2 Essentiële waterlopen     

Essentiële waterlopen zijn waterlopen, die een afvoerfunctie hebben voor gebieden groter dan circa 5.000 ha.

Strekking van het beleid:

Bij essentiële waterlopen gaat het om behoud en eventueel verruiming van de afvoercapaciteit. Binnen een zone van 100 meter aan weerszijden van deze waterlopen dient bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing rekening te worden gehouden met de huidige en toekomstige afvoerfunctie. Het belang van het water is hier zwaarwegend. Er is geen ruimte voor initiatieven die de afvoercapaciteit van de essentiële waterlopen belemmeren.

Toelichting (waarom?):

Bij grote hoeveelheden neerslag willen we wateroverlast voorkomen. Daarvoor is een robuust waterstelsel nodig (voor berging en afvoer). Essentiële waterlopen vormen hiervan het belangrijkste onderdeel. Zeker gezien de klimaatverandering – waarbij extreme buien alleen maar zullen toenemen – is het essentieel dat deze waterlopen in stand blijven en niet ingesnoerd worden door bebouwing. Het is aan de gemeenten en waterschappen om hier goed aandacht aan te besteden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikel ten behoeve van behoud van de functie en van de ruimte voor toekomstige verruiming (artikel 2.14.5)

(Prestatie)afspraken

  • bij voorkantsamenwerking met gemeenten spreken we af dat deze waterlopen ruimtelijk beschermd worden en blijven
10.6.1.3.3 Veenweidegebieden en beekdalen     

Veenweidegebieden zijn gebieden – vaak in gebruik als grasland – waar ondiep veen in de ondergrond zit. Door oxidatie en inklinking slinkt deze veenlaag en komt het gebied steeds lager te liggen. Beekdalen zijn gebieden – liggend in dekzand – die afhellen en lager gelegen zijn, waar het water van nature naar toestroomt en zich in het verleden beken gevormd hebben. Deze beekvorming heeft geleid tot een kenmerkende bodemopbouw en waterhuishouding, die zich uit in specifieke flora en fauna.

Strekking van het beleid:

Voor de veenweidegebieden en beekdalen is het beleid gericht op het zo min mogelijk aantasten van de specifieke bodem- en watercondities van deze gebieden. We zoeken daarbij een evenwicht tussen goede mogelijkheden voor de landbouw en het behoud van de kwaliteiten van deze karakteristieke gebieden. Bij landbouwkundig gebruik is geen diepere ontwatering toegestaan dan voor gebruik als grasland nodig is.

Met de waterschappen verkennen we of verdergaande dan wel andere maatregelen (in waterbeheer, grondgebruik, ruimtelijke inrichting) nodig zijn om de doorgaande bodemdaling in veenweidegebieden te stoppen om deze gebieden te behouden.

Toelichting (waarom?):

De veenweidegebieden zijn karakteristiek voor de kop van Overijssel. Door ontwatering komt het veen boven de grondwaterspiegel te liggen, oxideert het en verdwijnt. Ook klinkt het veen in. Dit gaat gepaard met bodemdaling en achteruitgang of verdwijnen van karakteristieke natuurlijke vegetaties. De bodemdaling leidt er toe dat steeds weer aanpassing van het waterpeil nodig is. Een eerste stap om dit proces te remmen is om ondiep te ontwateren, niet dieper dan voor gebruik als grasland nodig is.

De beekdalen zijn karakteristiek voor de hoger gelegen dekzandgebieden. Door de bijzondere water- en bodemcondities in en nabij de beek (als gevolg van het toestromende grondwater) zijn specifieke natuurkwaliteiten ontstaan. Door ontwatering worden deze aangetast. Ook hier is het beperken van de ontwatering een belangrijke rem.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • de beperkte ontwatering in veenweidegebieden en beekdalen werkt door in de normering wateroverlast (titel 4.2)

(Prestatie)afspraken

  • door voorkantsamenwerking met de waterschappen en gemeenten afspraken maken over uitvoering van het beleid in veenweidegebieden en beekdalen
  • met de waterschappen verkennen we (omdat de bodem blijft dalen) of een andere aanpak in veenweidegebieden nodig is
10.6.1.3.4 Normering wateroverlast     

De normen voor wateroverlast geven de mate van bescherming van een gebied tegen wateroverlast aan. Dit wordt uitgedrukt in hoe vaak wateroverlast mag voorkomen in het betreffende gebied (bijv. 1x per tien jaar voor grasland). De provincie stelt de normen vast op voorstel van de waterschappen.

Strekking van het beleid:

De inrichting en het beheer van de watersystemen in Overijssel moeten voldoen aan de door de provincie vastgestelde normering wateroverlast. Uitgangspunt voor de normering wateroverlast zijn de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003/2013). De waterschappen kunnen gemotiveerd met voorstellen komen om van deze normen af te wijken. Wij beoordelen de voorgestelde afwijkingen en leggen ze bij instemming in onze verordening vast. De waterschappen nemen de normen op kaart op in hun waterbeheerplannen.

Met de waterschappen onderzoeken we de komende jaren – in het licht van de klimaatverandering – of de huidige normen nog voldoen of (op termijn) aangepast moeten worden.

Toelichting (waarom?):

De normering wateroverlast biedt de bewoners en gebruikers van een gebied duidelijkheid over de mate van bescherming tegen wateroverlast. En daarmee over de bewoonbaarheid en de bewerkbaarheid van het land. In overleg met de waterschappen zijn de werknormen uit het Nationaal bestuursakkoord Water als uitgangspunt gekozen.

De klimaatverandering maakt het noodzakelijk om de bestaande normering tegen het licht te houden. Dit omdat extremere buien vaker tot wateroverlast leiden, terwijl langere perioden van droogte om grotere voorraadvorming in het (grond)watersysteem vragen om te kunnen blijven voorzien in zoetwater. De vraag is of het watersysteem nu daarop aangepast moet worden of de normen (in het kader van acceptatie). Op termijn is een nieuwe balans tussen te nat en te droog nodig.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • normen regionale wateroverlast (titel 4.2)

(Prestatie)afspraken

  • bij de jaarlijkse rapportage van de waterschappen over de uitvoering van het waterbeleid bespreken we in hoeverre de watersystemen voldoen aan de Normering wateroverlast
  • met de waterschappen verkennen we in hoeverre de huidige normen voor wateroverlast in het licht van de klimaatverandering aanpassing behoeven
10.6.1.3.5 Peilbesluiten     

Een peilbesluit is een officieel besluit van het bestuur van een waterschap waarin vastgelegd wordt welke waterstand (of bandbreedte van waterstanden) in een waterloop of gebied (zo veel mogelijk) wordt gehandhaafd.

Strekking van het beleid:

De provincie heeft de bevoegdheid om bij verordening aan te geven waar het waterschap een peilbesluit dient vast te stellen. Het waterschap stelt in het aangegeven gebied – afgestemd op het gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR) – een of meer peilbesluiten vast. Het staat het waterschap vrij om over een ruimer gebied peilbesluiten vast te stellen.

Toelichting (waarom?):

Een peilbesluit is een juridisch instrument om aan inwonenden van een waterschap (‘ingelanden’) zekerheid te bieden over het waterpeil. En daarmee over de bewoonbaarheid en de bewerkbaarheid van het land. Er is door ons maar een beperkt gebied op kaart aangegeven, omdat peilbesluiten alleen zinvol zijn in gebieden waar de waterstand goed kan worden beheerst.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • regels over peilbesluiten (artikel 4.5.2, 4.5.3 en 4.5.5)
10.6.1.3.6 Scheepvaartwegen voor beroeps- en recreatievaart     

Scheepvaartwegen voor beroeps- en recreatievaart zijn wateren (als zodanig aangewezen) waarop beroeps- en/of recreatievaart is toegestaan.

Strekking van het beleid:

Ons beleid is gericht op het in stand houden van een goed ingericht net van scheepvaartwegen, met zo min mogelijk belemmeringen. Het op peil kunnen houden van de vaarwegen in droge tijden is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Dit geldt ook voor de verschillende toeristische vaarwegen in Overijssel die aangesloten zijn op landelijke netwerken (BRTN). We vragen gemeenten in ruimtelijke plannen rekening te houden met deze routestructuren.

Toelichting (waarom?):

Goederenvervoer over water is van onmisbaar belang voor de vitaliteit en economische ontwikkeling van Overijssel. Vervoer over water wordt gestimuleerd omdat het duurzaam is en het gebruik van het wegennet ontlast. Ook de toerisme- en recreatiesector vormt een belangrijke economische factor in Overijssel. Vaarrecreatie maakt daar – zeker in de kop van Overijssel – een belangrijk deel van uit. De toeristische vaarwegen in Overijssel hebben, onder andere vanwege de hoge recreatieve belevingswaarde, een bewezen gunstig effect op de economische omzet van bedrijven langs de routes. Instandhouding van de mogelijkheden voor vaarrecreatie (onder andere voldoende water van goede kwaliteit) is dan ook van groot belang.

Vanuit het waterbeheer zijn er bij lage waterstanden potentiële belemmeringen voor de beroeps- en recreatievaart. Bij een lage waterstand van de IJssel wordt hinder ondervonden bij Eefde. Ook kunnen bij extreme droogte de Twentekanalen met moeite op peil worden gehouden. Met de klimaatverandering worden deze knelpunten alleen maar groter. Het behouden van de bestaande wateraanvoer en waar mogelijk optimaliseren, is van rechtstreeks belang voor de Twentekanalen (zie ook paragraaf 10.6.1.5).

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikelen voor beheer en instandhouding vaarwegen (titel 4.3)
  • gemeenten vragen we in hun ruimtelijke plannen rekening te houden met de recreatieve routestructuren (titel 2.16)

(Prestatie)afspraken

  • door voorkantsamenwerking met de waterschappen afspraken maken over uitvoering bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en werkprogramma Zoetwatervoorziening Hogezandgronden 2016-2021;

Gebiedsontwikkeling/Uitvoeringsprojecten

  • uitvoeren bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en werkprogramma zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021
10.6.1.4 Grondwaterbeheer     

Ambitie:

Een voldoende voorraad grondwater, die goed wordt beschermd en zorgvuldig wordt gebruikt zonder achteruitgang in kwantiteit en kwaliteit

Strekking van het beleid:

Het beleid voor grondwater richt zich op twee aspecten: het beheer van de grondwatervoorraad en de bescherming van grondwater voor menselijke consumptie.

Beheer van de grondwatervoorraad

De provincie heeft een wettelijke verantwoordelijkheid voor het beleid voor het beheer van de grondwatervoorraad, waarbij de waterschappen optreden als beheerder. Onze inzet is om de voorraad grondwater zo groot mogelijk te houden en zo verantwoord mogelijk te gebruiken. Er mag niet meer grondwater worden onttrokken dan wordt aangevuld om een structurele daling van de grondwaterstand te voorkomen.

De stand van het grondwater is van belang voor de verschillende ruimtelijke functies (waaronder natuur en landbouw). Het onttrekken van grondwater aan de bodem gebeurt bij voorkeur voor hoogwaardige doeleinden. Denk hierbij aan de openbare drinkwatervoorziening en industriële processen die op grond van de Warenwet een goede waterkwaliteit nodig hebben. Voor het gebruik van goed grondwater voor laagwaardige industriële toepassingen verlenen wij geen vergunning, tenzij er geen alternatieven zijn of deze alternatieven een groter nadelig effect hebben. Laagwaardig gebruik wordt waar mogelijk verder teruggedrongen. Het economische belang van de industrie wegen we hierbij mee. Bestaande inspanningen om besparingen in het industrieel verbruik te realiseren, worden voortgezet.

Het gebruik van grondwater voor beregening is binnen algemene kaders toegestaan, maar in droge perioden kan een beregeningsverbod gelden.

Bescherming van grondwater voor menselijke consumptie

De provincie is ook verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater dat wordt gebruikt voor menselijke consumptie. Denk hierbij aan drinkwater, maar ook aan grondwater dat wordt gebruikt in industriële processen voor menselijke consumptie. De hoofdlijnen van het beschermingsbeleid lopen via drie paden: het ruimtelijke ordeningsbeleid, het waterbeleid en het milieubeleid. Via de lijn van het waterbeleid willen wij de voorraad op peil houden, de gevolgen van onttrekking verminderen en waar mogelijk de ruimtelijke inpassing verbeteren. Via de ruimtelijke ordenings- en milieulijn willen wij de kwaliteit van het grondwater (‘de grondstof’) voor de openbare drinkwatervoorziening en de levensmiddelenindustrie beschermen en verbeteren. De meest doelmatige bescherming is preventie via de verbodsbepalingen in de verordening en is gericht op ruimtelijke functies die risico hebben voor grondwaterverontreiniging. Het gaat dan om een brongerichte aanpak van bedreigende activiteiten/functies. De verschillende beleidslijnen zijn nader uitgewerkt in de bijlage Grondwaterbeheer en vertaald naar bijbehorende regelgeving (opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel).

Inrichting van drinkwaterwinningen

Drinkwaterwinningen moeten duurzaam worden ingepast en ingericht. Dat betekent dat naast een goede bescherming tegen verontreinigingen van het drinkwater, de inbreuk op het natuurlijke watersysteem en de schade aan functies als landbouw en natuur zoveel mogelijk worden beperkt. Daarnaast zetten wij in op een milieuverantwoorde productiewijze (gebruik afvalstroom, energiegebruik), leveringszekerheid en beperking van kosten. We toetsen de aanpassing van bestaande winningen en de realisatie van nieuwe winningen aan deze aspecten voor duurzame inrichting.

In de ruimtelijke ordening streeft de provincie ook naar functiecombinaties die zich goed tot elkaar verhouden, zogenoemde win-wins. Door aan de voorkant harmonie in de ruimtelijke programmering na te streven, wordt een robuuste bescherming van de drinkwaterbronnen beoogd. De provincie wil de komende jaren passende ruimtelijke ontwikkelingen rondom drinkwaterwinningen aanjagen. De provincie verwacht dat alle betrokken gebiedspartijen de handschoen oppakken en kansen (gaan) benutten.

In Overijssel wordt op 23 plaatsen (oever)grondwater uit de bodem gehaald dat (uiteindelijk) als drinkwater uit de kraan komt. De provincie wijst de locaties aan waar drinkwater wordt gewonnen en verleent daarvoor de Waterwetvergunning. De provincie stelt de grenzen vast voor de gebieden waarbinnen een beschermingsbeleid van toepassing is om te zorgen dat dit water voldoende en schoon blijft. De provincie is ook het bevoegde gezag voor de grondwateronttrekkingen voor de grotere industriële winningen. In Overijssel onttrekken op dit moment drie bedrijven in de levensmiddelen- en voedingsindustrie meer dan 150.000 m3 per jaar aan het grondwater voor menselijke consumptie.

Deze onttrekkingen voor menselijke consumptie zijn opgenomen in het voor de KRW opgezette landelijke register met beschermde gebieden. Grondwater dat wordt gebruikt in industriële processen voor menselijke consumptie, wordt beschermd conform de eisen van de KRW en de Grondwaterrichtlijn.

Toelichting (waarom?):

Grondwater heeft een veelzijdige gebruiksfunctie. Het kan dienen als grondstof voor drinkwater, voor gebruik bij industriële en agrarische productie, als proceswater en als koelmiddel. Maar ook is het grondwater (via het peil en de kwelstromen) belangrijk voor allerlei natuurwaarden. Door de klimaatverandering zullen perioden van droogte vaker voorkomen en ook heftiger zijn. Dit is een belangrijke reden om de voorraad grondwater zo groot mogelijk te houden en zo verantwoord mogelijk te gebruiken. Het werkprogramma Zoetwatervoorziening Oost-Nederland 2016 – 2021 zet in op het vergroten van de voorraad grondwater door het vasthouden van water en optimalisatie van de wateraanvoer (zie paragraaf 10.6.1.5)

Natuur en drinkwaterwinning beïnvloeden elkaar in tweeërlei opzicht. Natuurgebieden bieden bescherming aan winningen door het gunstige grondgebruik (ontbreken van verontreinigingsbronnen) en de winningen bieden op hun beurt ruimtelijk bescherming aan de natuur. Tegelijkertijd kan het winnen van drinkwater bijdragen aan de verdroging van de natuur en daarmee aan een vermindering van de kwaliteit van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden. In de Natura 2000-beheerplannen zal nader worden bepaald in welke mate winningen de instandhoudingsdoelen beïnvloeden en welke maatregelen noodzakelijk en haalbaar zijn om dat te ondervangen. Daarbij is belangrijk dat de Drinkwaterwet drinkwaterwinning beschrijft als een dwingende reden van groot openbaar belang, waarmee sluiting of verplaatsing niet zo maar aan de orde is.

Motivatie voor de bescherming van het grondwater voor menselijke consumptie is vanzelfsprekend de volksgezondheid. Drinkwater is van levensbelang. In de Drinkwaterwet is vastgelegd dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. Er geldt een wettelijke zorgplicht voor drinkwater voor alle bestuursorganen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • bescherming van de drinkwatervoorziening (titel 2.13)
  • vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland Diep (titel 4.6.4)
  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)

We voeren het beleid voor grondwateronttrekking voor de drinkwatervoorziening en de grotere industriële winning en eventueel infiltratie uit via het vergunningsinstrument.

De bescherming van de openbare drinkwatervoorziening moet opgenomen zijn/worden in gemeentelijke omgevingsvisies, bestemmingsplannen, rioleringsplannen, calamiteitenplannen en waterplannen.

Voor elke winning is een gebiedsdossier opgesteld. Gebiedsdossiers spelen een belangrijke rol in het in beeld brengen van de risico’s. Op basis van de gebiedsdossiers bepalen we samen met gebiedspartijen de te nemen maatregelen mede ten behoeve van het realiseren van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De gebiedsdossiers actualiseren we minimaal om de zes jaar.

Op de langere termijn onderzoeken we de continuïteit van de drinkwatervoorziening en de leveringscapaciteit, anticiperend op verwachte langere perioden met droogte door klimaatverandering. We hebben hiervoor samen met partijen op basis van vigerend beleid en regelgeving een Redeneerlijn strategische reservering grondwatervoorraden geformuleerd. De redeneerlijn bevat de uitgangspunten om te bepalen of er sprake is van een opgave om grondwatervoorraden te reserveren voor de drinkwatervoorziening voor toekomstige behoeften.

10.6.1.4.1 Waterwingebieden     

Waterwingebieden zijn de gebieden waar (oever)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken of gebieden die daarvoor gereserveerd zijn.

Strekking van het beleid:

Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van een drinkwaterwinning. Hier liggen de winputten. De waterwingebieden worden dan ook stringent beschermd; het belang van het water is kaderstellend. In een waterwingebied zijn alleen activiteiten toegestaan ten dienste van de openbare drinkwatervoorziening. Andere functies en activiteiten zijn verboden.

Toelichting (waarom?):

Drinkwater is van levensbelang: elk risico van verontreiniging van het grondwater moet absoluut voorkomen worden. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • bescherming van de drinkwatervoorziening (titel 2.13)
  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.2 Grondwaterbeschermingsgebieden     

Grondwaterbeschermingsgebieden zijn de gebieden direct rondom drinkwaterwinningen, aangewezen op grond van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer.

Strekking van het beleid:

In deze gebieden wordt het grondwater beschermd, zowel ruimtelijk als milieutechnisch. Uitgangspunt van het beschermingsbeleid is preventie: het voorkomen van risicovolle activiteiten. Een ander uitgangspunt is het voorzorgsprincipe: nieuwe risicovolle activiteiten worden uit voorzorg verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. Het ruimtelijke beleid richt zich daarom op het weren of regelen (aan voorwaarden verbinden) van strijdige functies en op het bevorderen van harmoniërende functies.

Bij functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning kan gedacht worden aan:

  • extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
  • extensieve recreatie;
  • landschaps-, natuur- en bosbouw;
  • nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

De milieutechnische bescherming richt zich op het voorkomen danwel reguleren van (risicovolle) activiteiten. Risicovolle inrichtingen, zoals bodemenergiesystemen, zijn verboden. Het belang van het water is kaderstellend.

Toelichting (waarom?):

We beschermen de gebieden rondom de drinkwaterwinningen om deze winningen - voor een periode van 25 jaar - zo veel mogelijk veilig te stellen. Drinkwater is van levensbelang; elk risico op verontreiniging moet absoluut voorkomen worden. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • bescherming van de drinkwatervoorziening (titel 2.13)
  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.3 Grondwaterbeschermingsgebieden met stedelijke functies     

Grondwaterbeschermingsgebieden zijn de gebieden direct rondom drinkwaterwinningen. Er zijn grondwaterbeschermingsgebieden waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn. In Overijssel zijn dit de gebieden van de winningen Goor, Hasselo en Enschede-Losser en Enschede-Weerseloseweg.

Strekking van het beleid:

In deze gebieden wordt het grondwater beschermd, maar is het beschermingsbeleid minder strikt dan bij de andere grondwaterbeschermingsgebieden (zie paragraaf 10.6.1.4.2). Als een ingreep uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig wordt geacht en de nieuwe functie, in relatie tot de al aanwezige risicofactoren in het gebied, geen extra risico’s met zich meebrengt, kan realisatie van de ingreep worden toegestaan. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan.

Toelichting (waarom?):

In de grondwaterbeschermingsgebieden waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn, achten wij de voorwaarden van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven onevenredig zwaar. Bescherming van het grondwater is, vanwege de ligging rondom drinkwaterwinningen, wel aan de orde. We willen voorkomen dat de kwaliteit verslechtert (stand-still). De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • bescherming van de drinkwatervoorziening (titel 2.13)
  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.4 Intrekgebieden     

Een waterwinning trekt grondwater aan uit een gebied dat groter is dan het grondwaterbeschermingsgebied. De intrekgebieden “leveren” feitelijk het grondwater voor de drinkwatervoorziening. De omvang van de intrekgebieden is bepaald op basis van de tijd (100 jaar) die een waterdruppel er over doet vanaf de rand van het gebied tot aan het punt van onttrekking (de winput).

Strekking van het beleid:

Het hele intrekgebied van de drinkwaterwinning wordt beschermd; het belang van het water is kaderstellend.

We streven naar duurzame functieverweving van de waterwinning met harmoniërende functies als:

  • extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
  • extensieve recreatie;
  • landschaps-, natuur- en bosbouw;
  • nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

In intrekgebieden zijn functies met risico op grondwaterverontreiniging niet toegestaan, tenzij de beschermingssituatie verbetert. We noemen dit het stap-vooruit-principe. Een stap-vooruit wordt gezet als de nieuwe bestemming/functie minder risico’s oplevert voor de kwaliteit van het grondwater dan de bestaande bestemming/functie. Om een stap-vooruit te bereiken, kunnen effectreducerende (mitigerende) maatregelen noodzakelijk zijn, bij voorkeur ter plaatse, of anders in de nabije omgeving.

Bij grote en grootschalige ruimtelijke ingrepen is een verslechtering op plaatselijk niveau toegestaan, mits op gebiedsniveau verbetering plaats vindt (door uitruil van functies via de saldobenadering). In dat geval moet de stap-vooruit worden aangetoond in een gebiedsvisie.

Toelichting (waarom?):

Bescherming van de kwaliteit van het grondwater in de intrekgebieden is van groot belang voor een duurzame inpassing van de drinkwaterwinning. Drinkwater is van levensbelang. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Uitvoering/instrumenten:

Instrumenten voor het beoordelen van initiatieven binnen intrekgebieden zijn de Watertoets en Methodiek Gebiedsgerichte grondwaterbescherming.

Regels in de verordening

  • bescherming van de drinkwatervoorziening (titel 2.13)
  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.5 Intrekgebieden met stedelijke functies     

Er zijn intrekgebieden – gebieden die feitelijk het grondwater voor de drinkwatervoorziening leveren – waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn. Het gaat om de gebieden van de winningen Goor, Hasselo, Wierden en Enschede-Losser en Enschede-Weerseloseweg.

Strekking van het beleid:

In deze gebieden wordt het grondwater beschermd, maar is het beschermingsbeleid minder strikt dan bij de andere intrekgebieden (zie paragraaf 10.6.1.3.4 ). Als een ingreep uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig wordt geacht en de nieuwe functie, in relatie tot de al aanwezige risicofactoren in het gebied, geen extra risico’s met zich meebrengt, kan realisatie van de ingreep worden toegestaan.

Toelichting (waarom?):

In de intrekgebieden waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn, achten wij de voorwaarden van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven onevenredig zwaar. Bescherming van het grondwater is wel aan de orde, want we willen voorkomen dat de kwaliteit verslechtert (stand-still). De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • bescherming van de drinkwatervoorziening (titel 2.13)
  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.6 Innamezone waterwinning     

In de ‘innamezones waterwinning’ infiltreert oppervlaktewater in de grond om uiteindelijk (elders) onttrokken te worden voor drinkwaterwinning.

Strekking van het beleid:

Een goede waterkwaliteit is kaderstellend voor verdere ontwikkeling ter plaatse van innamezones voor de drinkwaterwinning. De kwaliteit van het aangevoerde rivierwater dient te voldoen aan de algemene eisen van oppervlaktewaterkwaliteit (AMvB Milieudoelstellingen). Er wordt geen beschermingszone voor het oppervlaktewater aangegeven, aangezien er geen objectieve gronden beschikbaar zijn om een dergelijke aanduiding stroomopwaarts te begrenzen.

Toelichting (waarom?):

Drinkwater is van levensbelang. In de Drinkwaterwet is vastgelegd dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is.

Uitvoering/instrumenten:

  • Besluit kwaliteit en monitoring water
10.6.1.4.7 Boringsvrije zone drinkwatervoorziening     

In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Strekking van het beleid:

In de boringsvrije zones is het beleid gericht op het behoud van de beschermende bodemlagen. Doorboren van deze bodemlagen is niet toegestaan. Ook geldt een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en een verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren. Het belang van het water is kaderstellend.

Toelichting (waarom?):

Met het behoud van de beschermende bodemlagen en het verbod om schadelijke stoffen te lozen, wordt verontreiniging van de diepe grondwaterlagen voorkomen. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan vanwege de (mogelijke) risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Met deze maatregelen willen we de kwaliteit van het grondwater dat voor de drinkwatervoorziening wordt gebruikt, veilig stellen. Drinkwater is van levensbelang. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Uitvoering/instrumenten

Regels in de verordening

  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.8 Boringsvrije zone industrie (menselijke consumptie)     

In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Strekking van het beleid:

In de boringsvrije zones is het beleid gericht op het behoud van de beschermende bodemlagen. Doorboren van deze bodemlagen is niet toegestaan. Ook geldt een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en een verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren. Het belang van het water is kaderstellend.

Toelichting (waarom?):

Met het behoud van de beschermende bodemlagen en het verbod om schadelijke stoffen te lozen, wordt verontreiniging van de diepe grondwaterlagen voorkomen. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan vanwege de (mogelijke) risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Met deze maatregelen willen we de kwaliteit van de industriële grondwaterwinning voor menselijke consumptie veilig stellen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
10.6.1.4.9 Boringsvrije zone Salland Diep     

In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Strekking van het beleid:

Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat we onttrekkingen alleen toestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend.

Toelichting (waarom?):

Het diepe pakket van Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Als we teveel water aan dit pakket onttrekken, gaat de zoet-zoutgrens in de ondergrond omhoog. Met het behoud van de beschermende bodemlagen en het verbod om schadelijke stoffen te lozen, wordt verontreiniging van de diepe grondwaterlagen voorkomen. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan vanwege de (mogelijke) risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Met deze maatregelen willen we de kwaliteit van het grondwater van het diepe pakket van Salland veilig stellen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (in hoofdstuk 3)
  • vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland Diep (artikel 4.6.4)
10.6.1.5 Zoetwatervoorziening     

Door de klimaatverandering zullen warme zomers vaker voorkomen en droge perioden heviger zijn. Dit leidt tot een grotere watervraag. Op basis van het Deltaprogramma 2015 werken we aan het klimaatbestendig maken van de zoetwatervoorziening. Dit doen we in de regio Oost-Nederland binnen het verband van deelstroomgebied Rijn-Oost.

Strekking van het beleid:

Voor de regio Oost-Nederland is een strategie ontwikkeld die samen te vatten is in de trits ‘sparen - aanvoeren - accepteren/adapteren’. De trits kent geen strikte volgtijdelijkheid. Startpunt is wel het ‘sparen’ in de dubbele betekenis van het woord. ‘Besparen’ door zo zuinig mogelijk gebruik te maken van het beschikbare water en ‘opsparen en bewaren’ door het zoveel mogelijk vasthouden van het beschikbare water (voorraadvorming in het grond- en oppervlaktewatersysteem). Daarnaast dienen de huidige wateraanvoermogelijkheden te worden behouden en waar mogelijk geoptimaliseerd (tot een maximale capaciteitsuitbreiding van 10%). Er is geen garantie dat water voor landbouw, recreatie, scheepvaart en natuur altijd in voldoende mate beschikbaar is; soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd dan wel zal aanpassing (adaptatie) van bedrijfsvoering of doelen nodig zijn.

De strategie ‘sparen - aanvoeren - accepteren/adapteren’ is de grondslag voor het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 en de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Oost-Nederland. Voor realisatie zijn zowel de waterbeheerders, de regionale overheden, maatschappelijke organisaties en watergebruikers nodig; elk vanuit zijn of haar verantwoordelijkheid. Wij zetten ons de komende jaren in om ons deel uit het werkprogramma uit te voeren en de gezamenlijke uitvoering onder coördinatie van het Regionaal bestuurlijk Overleg Rijn-Oost mee vorm te geven. Met de waterbeheerders verkennen we wat dat betekent voor het operationele waterbeheer (gewenst grond- en oppervlaktewater regime (GGOR), normering wateroverlast, waterbeschikbaarheid).

Een belangrijk onderdeel van het werkprogramma is het opstellen van de zogenaamde waterbeschikbaarheid. Met deze term wordt aangegeven wat de overheid kan doen aan de zoetwatervoorziening, maar ook waar de grenzen en risico's liggen en waar private partijen zelf kunnen handelen. Omdat de waterbeschikbaarheid zowel van belang is voor de "te droge" als de "te natte" omstandigheden, is besloten om beide aspecten mee te nemen. Het opstellen van de waterbeschikbaarheid vindt plaats onder coördinatie van het RBO Rijn-Oost. Wij participeren actief in dit traject omdat het formuleren van de waterbeschikbaarheid direct raakt aan economische, ecologische en ruimtelijke belangen.

Toelichting (waarom?):

In droge tijden hebben we in Overijssel vooral op de hoge zandgronden last van watertekorten. Dit leidt tot droogval van beken en verboden om te beregenen uit grond- en oppervlaktewater, met als uiteindelijk gevolg: landbouwschade, achteruitgang van natuur, verlies aan landschappelijke kwaliteit. Door de klimaatverandering neemt de droogte en daarmee de watervraag alleen maar toe. Met het zuinig gebruik en het ‘vasthouden’ van water willen we hier watertekorten beperken en droogteproblemen het hoofd bieden. Als het water vanuit het gebied zelf opraakt (met name in droge zomers), is aanvoer van water nodig om landbouwschade te voorkomen, om de infrastructuur op peil te houden (onder andere voor de scheepvaart en de instandhouding van beschoeiingen) en in bepaalde gevallen ook om de kwaliteit van het water te verbeteren. Dit vraagt om het behouden en waar mogelijk optimaliseren van de huidige wateraanvoermogelijkheden. Slechts 1/3 van Overijssel beschikt over dergelijke mogelijkheden. Er zijn grenzen aan de mogelijkheden van wateraanvoer en watergebruik. Daarom zijn er onder andere afspraken gemaakt over de volgorde waarin ‘watervragers’ water krijgen.

Met de uitvoering van het werkprogramma Zoetwatervoorziening Oost-Nederland wordt een belangrijke stap gezet naar een klimaatrobuust waterbeheer in Oost-Nederland en in Overijssel.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikel over Regionale verdringingsreeks onttrekking IJsselmeergebied en over Regionale verdringingsreeks onttrekking Twente kanalen/Overijsselse Vecht (titel 4.2)

(Prestatie)afspraken

  • waterakkoord Twentekanalen/Overijsselse Vecht
  • door voorkantsamenwerking met de waterschappen maken we afspraken over uitvoering van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021
  • met de waterbeheerders zullen wij overleggen wat dat betekent voor het operationele waterbeheer (GGOR, normering wateroverlast, waterbeschikbaarheid)
  • door voorkantsamenwerking met gemeenten maken we afspraken over het klimaatbestendiger maken van het bestaande bebouwd gebied
  • Gebiedsontwikkeling/Uitvoeringsprojecten
  • uitvoeren Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 - 2021

Subsidies en fondsen

  • uitvoeren subsidieregeling zoetwatervoorziening
  • inzet provinciale gelden die gekoppeld zijn aan Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

Kennis verwerven en delen

  • samenwerking in het verband van het Regionaal bestuurlijk Overleg (RBO) Rijn-Oost

10.6.1.5.1 Wateraanvoergebied IJsselmeer     

Het wateraanvoergebied IJsselmeer betreft het gebied dat (via een structuur van inlaatwerken, gemalen en waterlopen) in droge tijden van water kan worden voorzien uit het IJsselmeer. Het beleid is er allereerst op gericht om het beschikbare water zo zuinig mogelijk te gebruiken en om de neerslag zo veel mogelijk in het gebied vast te houden. Dit vermindert de aanvoer van water, wat energie spaart en de waterkwaliteit bevordert.

Als er een watertekort is, moet het beschikbare water worden verdeeld. In de ‘verdringingsreeks IJsselmeergebied’ is vastgelegd in welke volgorde ‘watervragers’ water krijgen, of met andere woorden: in welke volgorde gebruiksfuncties worden beperkt.

10.6.1.5.2 Wateraanvoergebied Twentekanalen/Overijsselse Vecht     

Het wateraanvoergebied Twentekanalen/Overijsselse Vecht betreft het gebied dat (via een structuur van inlaatwerken, gemalen en waterlopen) in droge tijden van water kan worden voorzien uit de IJssel en de Vecht. Het beleid is er allereerst op gericht om het beschikbare water zo zuinig mogelijk te gebruiken en om de neerslag zo veel mogelijk in het gebied vast te houden. Dit vermindert de aanvoer van water, wat energie spaart en de waterkwaliteit bevordert. Als er een watertekort is, moet het beschikbare water worden verdeeld. In de ‘verdringingsreeks Twentekanalen/Overijsselse Vecht’ is vastgelegd in welke volgorde ‘watervragers’ water krijgen, of met andere woorden: in welke volgorde gebruiksfuncties worden beperkt.

10.6.2 Bestuurlijke organisatie waterbeheer     

De waterschappen voeren het operationele waterbeheer uit. Op het grondgebied van de provincie Overijssel zijn vijf waterschappen actief: Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Rijn & IJssel, Vallei & Veluwe en ten slotte Zuiderzeeland. De twee laatstgenoemden spelen nauwelijks een rol bij de uitvoering van ons waterbeleid: hun beheergebied ligt slechts voor een zeer klein gedeelte in Overijssel. De onderlinge relatie en rolverdeling tussen provincie en waterschappen is vastgelegd in de Waterwet en het Bestuursakkoord Water (2011).

Strekking van het beleid:

De provincie stelt kaders en strategische doelen vast voor het regionale waterbeheer. De waterschappen vertalen de kaders en doelen naar maatregelen en voeren die uit. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht. Aan deze toezichtrelatie geven wij als provincie proactief vorm. Dat wil zeggen: wij formuleren vooraf in het beleid wat kan (regionaal waterplan/Omgevingsvisie) en leggen in een verordening vast wat móet. De waterschappen kunnen hierbij agenderend zijn.

Van de waterbeheerders wordt verwacht dat zij het te voeren waterbeheer vastleggen in een beheerplan. Het waterbeheer wordt daarin onder andere beschreven aan de hand van het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterbeheer (GGOR), peilbesluiten en de normering wateroverlast. Verder wordt van de waterbeheerder verwacht dat hij de ligging, vorm, afmetingen en constructie van waterschapswerken vast legt in een legger (cf. de Waterwet). Bij verordening heeft de provincie aangegeven welke zaken zij aanvullend of in afwijking van de wet in de legger opgenomen wil zien.

De waterschappen rapporteren jaarlijks aan de provincie (in aansluiting op hun beleidscyclus) over de voortgang van de uitvoering van het beleid in relatie tot de te behalen strategische doelen. De prestatie-indicatoren uit de Waterbeheerplannen bieden hiervoor de aanknopingspunten.

Bij de samenwerking met de waterschappen ligt de nadruk op sturing aan de voorkant, te weten: in samenwerking doelen realiseren met een eigen beleidsruimte voor de waterschappen. Vanuit deze filosofie worden in goed overleg met de waterschappen afspraken gemaakt over de doorwerking van het beleid (regeling via beleid). Bij strijdigheid met het provinciaal beleid zal gebruik worden gemaakt van de (wettelijke) instrumenten, afkeuring c.q. aanwijzing, die de provincie ten dienste staan.

Binnen het deelstroomgebied Rijn-Oost werken de waterschappen onderling nauw samen. Daarnaast is er samenwerking met andere overheden in het verband van het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Oost (RBO) te weten: provincies, waterschappen, gemeenten, het Rijk en de drinkwatersector. Het RBO bespreekt de wateropgaven die alleen via regionale samenwerking opgepakt kunnen worden. De komende jaren betreft dat met name de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en het Deltaprogramma, onderdeel Zoetwater. Het RBO is agenderend en kan afspraken maken, maar is niet besluitvormend. Als besluitvorming nodig is, wordt het te nemen besluit voorgelegd aan de afzonderlijke colleges van bestuur.

Toelichting (waarom?):

De waterschappen zijn functionele (uitvoerende) democratieën. Gezien het grote belang van veiligheid en gezondheid is door het Rijk de organisatie en het toezicht op de waterschappen bij de provincie – als algemene democratie – neergelegd. Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • artikelen over beheerplan en voortgangsrapportage (titel 4.4)
  • artikelen over peilbesluit (artikelen 4.5.2 t/m 4.5.5)
  • artikel over de legger (artikel 4.5.1)

(Prestatie)afspraken

  • afspraken met de waterschappen over samenwerking bij opstellen regionaal waterplan/Omgevingsvisie en beheerplannen
  • samenwerkingsverband van het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Oost (RBO)
  • jaarlijks voortgangsrapportage van de waterschappen en bestuurlijk overleg

Subsidies en fondsen

  • Overijsselse bijdragen aan kosten RBO

10.7 Veiligheid en gezondheid     

Ambitie:

Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen

Een veilige, gezonde en schone leefomgeving is essentieel voor de leefbaarheid en het vestigingsklimaat. De inwoners van Overijssel mogen er op vertrouwen dat de basiskwaliteiten zoals schoon water, droge voeten, een gezonde bodem en frisse lucht zijn gegarandeerd. Hetzelfde geldt voor verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid.

Wij bevorderen een veilige en gezonde leefomgeving door haar zoveel mogelijk te vrijwaren van veiligheidsrisico’s en milieubelasting en door hinder terug te dringen. Wij volgen hierbij het generieke (rijks)beleid.

We zetten in op een integrale aanpak bij de verbetering van de leefomgeving. Knelpunten op het vlak van veiligheid en milieu pakken we zoveel mogelijk samen aan met overige vraagstukken zoals stedelijke inrichting, waterhuishouding, energievoorziening en innovatie, want dat verbetert de effectiviteit van maatregelen.

Vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn belangrijke instrumenten om een goede milieu- en veiligheidssituatie in stand te houden. Wij gaan uit van de nationale wet- en regelgeving en de toepassing van de best beschikbare techniek om de innovaties breed te laten landen en een gelijk speelveld te handhaven. Wij bevorderen de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving (slimmer organiseren van controles, meer transparantie naar ondernemers, inzet technologie, programmatische aanpak en samenwerking), de kwaliteitscriteria VTH nemen wij op in de provinciale verordening. Onze wettelijke taak voor interbestuurlijk toezicht op gemeenten voeren wij uit op basis van duidelijke kaders die bij de gemeenten bekend zijn. De uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de zogenaamde basistaken gebeurt door Omgevingsdiensten.

10.7.1 Veiligheid     

Ambitie:

Zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid

Veiligheid is een van de basiskwaliteiten van onze leefomgeving. Onze inzet richt zich op de risico’s die samengaan met de waterhuishouding (waterveiligheid), het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen (externe veiligheid) en verkeer (verkeersveiligheid).

10.7.1.1 Waterveiligheid     

De provincie zet zich samen met het Rijk, de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s in om Overijssel nu en in de toekomst te beschermen tegen overstromingen en wateroverlast. Dit is essentieel voor de veiligheid van de bewoners en voor de bescherming van economische waarden. Meer informatie over waterveiligheid vind je in paragraaf 10.6.1.1.

10.7.1.2 Externe veiligheid gevaarlijke stoffen     

Onder externe veiligheid verstaan we het beheersen van nadelige effecten voor mens en samenleving als gevolg van risico’s bij gebruik, opslag, productie, en vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ambitie:

De externe veiligheidsrisico’s voor mens en samenleving zoveel mogelijk beperken.

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel houdt toezicht op het naleven van de wettelijke eisen voor externe veiligheid. Nieuwe saneringssituaties door gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen worden voorkomen. We reguleren externe veiligheidsrisico’s van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg met een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit provinciale routenetwerk voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg stemmen we af op het landelijke ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’.

We zorgen voor bescherming van vitale functies en voorzieningen. Dit zijn bijvoorbeeld rampencoördinatiecentra, zorgcentra, energiecentrales en specifieke infrastructuur. We streven ernaar dat dergelijke vitale functies gescheiden zijn van transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

We stimuleren een efficiënt en effectief samenspel tussen alle regionale veiligheidspartners. We stimuleren dat bij initiatieven externe veiligheid een aspect van afweging wordt.

Toelichting (waarom?):

De provincie houdt voor de meest risicovolle bedrijven toezicht op de productie en de opslag van gevaarlijke stoffen. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen voert deze taak voor de provincie uit. Met ons beleid zorgen we ervoor dat we voldoen aan de wettelijke eisen voor externe veiligheidsrisico’s.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • essentiële/vitale functies en voorzieningen (titel 2.18)

(Prestatie)afspraken

  • regionale veiligheidspartners vragen we om bij initiatieven de afweging van plaatsgebonden en groepsrisico’s expliciet in beeld te brengen
  • met gemeenten spreken we af dat in gemeentelijke structuurvisies en plannen externe veiligheidsrisico’s systematisch en vroegtijdig meegewogen worden bij ruimtelijke planvorming; dit is actueel door de toenemende inzet van brandstoffen als lpg, aardgas, groengas en waterstof

Kennis verwerven en delen

  • Meerjarenprogramma Externe Veiligheid Overijssel (ondersteuning van de professionalisering en permanente veiligheidsverbetering
10.7.1.3 Verkeersveiligheid     

Ambitie:

Bevorderen van de verkeersveiligheid in Overijssel: we willen in 2020 ten opzichte van 2002 het aantal verkeersdoden met 53% en het aantal ernstig gewonden met 45% verlagen.

Strekking van het beleid:

Ons verkeersveiligheidsbeleid bestaat uit een integrale en gebiedsgerichte aanpak met inzet op voorlichting, educatie, maatregelen in infrastructuur en handhaving conform Duurzaam Veilig. Duurzaam Veilig (Verkeer) is een initiatief van de verschillende Nederlandse overheden om de verkeersveiligheid van het wegverkeer te vergroten.

Hierbij hebben we speciale aandacht voor de veranderende mobiliteit en de nieuwe verkeersproblematiek die dit met zich mee brengt. Denk bijvoorbeeld aan de toenemende snelheidsverschillen tussen de ‘gewone’ fiets en de elektrische, of aan het niet horen aankomen van (te) stille elektrische voertuigen.

Toelichting (waarom?):

Om de opwaartse trend in het aantal verkeersslachtoffers (ernstige verkeersgewonden en doden) te keren is een brede – eigentijdse – aanpak en een extra impuls noodzakelijk. We sluiten met onze doelstelling op het gebied van verkeersveiligheid aan bij de afspraken van provincies en het Rijk.

Uitvoering/instrumenten:

We stellen – samen met bestaande en nieuwe verkeersveiligheidspartners, waaronder bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties – regionale meerjarige verkeersveiligheidsprogramma’s op. In het koersdocument verkeersveiligheid zijn de uitgangpunten genoemd voor het opstellen van de programma’s.

Het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Oost-Nederland – dat we hebben opgericht in samenwerking met de provincie Gelderland – pakt de ontwikkeling en gedeeltelijke uitvoering van het onderdeel educatie op.

10.7.2 Gezondheid     

Ambitie:

Zorgen voor een gezond leefmilieu (luchtkwaliteit, asbest, schone bodem)

Een goede gezondheid is een groot goed. Een goede gezondheid wordt bevorderd door een gezonde leefwijze, maar is ook afhankelijk van externe (milieu)factoren, zoals de kwaliteit van lucht, water en bodem.

In de afgelopen jaren is de kwaliteit van lucht, water en bodem in Overijssel verbeterd. Er worden geen wettelijke normen meer overschreden. Toch ervaren bewoners nog regelmatig hinder door luchtverontreiniging, maar ook door bijvoorbeeld geluidsoverlast, stank en licht. Dit heeft een negatieve invloed op de gezondheid.

Bijzondere aandacht vraagt de klimaatverandering. Extreem warm weer bijvoorbeeld brengt – zeker in gebieden met veel steen en weinig groen en water (zogenoemde ‘hitte-eilanden’) – extra gezondheidsrisico’s met zich mee.

10.7.2.1 Geluidshinder     

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel ziet erop toe dat de landelijke regelgeving op het gebied van geluid wordt nageleefd op provinciale wegen én door bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, zoals Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) en Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO). Daarnaast nemen wij bij reconstructie of groot onderhoud van provinciale wegen maatregelen om de geluidshinder te beperken, bijvoorbeeld door het aanbrengen van geluidsarm asfalt of het aanbrengen van geluidsschermen.

Toelichting (waarom?):

Ondanks het feit dat in Overijssel geen wettelijke geluidsnormen meer overschreden worden, ondervinden mensen nog wel hinder door geluid. Aandacht en acties blijven dan ook nodig om de kwaliteit van onze leefomgeving – en daarmee de volksgezondheid – te verbeteren.

Uitvoering/instrumenten:

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • bij het vaststellen van luchthavenregelingen en -besluiten waarborgen we de veiligheid en beperken we de geluidsoverlast voor omwonenden door toepassing van de (inter)nationale regels hiervoor
  • geluidsreducerende maatregelen bij reconstructie of groot onderhoud aan provinciale wegen

Kennis verwerven en delen

  • monitoring aantallen goederentreinen, geluid en trillingen langs het spoor (provincies en gemeenten)
10.7.2.2 Luchtkwaliteit     

Strekking van het beleid:

Onze prioriteit ligt bij de belangrijkste veroorzaker van luchtverontreiniging: het verkeer. De provincie Overijssel zet in op een samenhangende aanpak voor de verduurzaming van mobiliteit. Deze bestaat uit drie speerpunten: het verminderen, veranderen en schoner maken van mobiliteit. Voor meer informatie zie paragraaf 10.5

Naast onze inzet op het gebied van verkeer, hebben we aandacht voor de landbouw. Bij uitbreiding van landbouwbedrijven stellen we aanvullende kwaliteitsvoorwaarden om risico’s voor milieu en volksgezondheid te beperken. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het beperken van lokale hinder (denk aan de uitstoot van fijnstof en geurverspreiding). We stimuleren technische innovatie en de dialoog tussen agrarische bedrijven en hun omgeving over aspecten die de kwaliteit van de directe leefomgeving negatief beïnvloeden (zie ook paragraaf 10.2.3.1). Voor bedrijven geldt een norm voor geuremissie.

Verder zet de provincie Overijssel in op energiebesparing en de transitie naar schone, hernieuwbare energiebronnen. Voor meer informatie hierover zie paragraaf 10.8

Toelichting (waarom?):

De luchtkwaliteit in Overijssel is in de afgelopen jaren verbeterd: er worden geen grenswaarden voor stikstofoxiden en fijnstof meer overschreden. Tegelijkertijd ondervinden bewoners nog wel regelmatig hinder van een slechte luchtkwaliteit. Aandacht en acties blijven dan ook nodig om de kwaliteit van onze leefomgeving – en daarmee de volksgezondheid – te verbeteren.

Onderzoek toont aan dat het verkeer (met name door de uitstoot van roetdeeltjes) een relatief grote bijdrage levert aan de negatieve effecten op gezondheid. Daarnaast wordt de kwaliteit van de lucht ongunstig beïnvloed door emissies en geurverspreiding van de veehouderij. De focus op duurzame mobiliteit draagt bovendien bij aan de noodzakelijke energietransitie, die op zichzelf eveneens bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • Kwaliteitsimpuls agro en food bij uitbreiding van landbouwbedrijven (titel 2.1)
  • Toetsingskader vergunningverlening Wet milieubeheer (hoofdstuk 3)

Subsidies en fondsen

  • Programma Nieuwe Energie Overijssel (stimulans energiebesparing en opwekking van hernieuwbare energie)
10.7.2.3 Lichthinder     

Overijssel kent gebieden (in Noord- en Midden-Overijssel en in Noord-Twente) waar het ’s nachts nog echt donker is. Deze donkerte is een te koesteren kwaliteit. Lichthinder verstoort namelijk het dag- en nachtritme en daarmee het welzijn van mens en dier. De Twentse stedenband en de regio Zwolle springen er qua lichtbelasting ongunstig boven uit.

Strekking van het beleid:

Bij de toepassing van verlichting – in de Stedelijke én in de Groene Omgeving – zetten we in op beperking van de lichthinder. Bij initiatieven van derden vragen in het bijzonder aandacht voor het verantwoord en zuinig verlichten van wegen, fietspaden, bedrijventerreinen, sportterreinen, stallen, kassen, monumenten en reclame of reclameverlichting. De sociale veiligheid dient daarbij vanzelfsprekend gewaarborgd te blijven.

Toelichting (waarom?):

Beperking of afscherming van verlichting zorgt ervoor dat gebiedskenmerken als donkerte bewaard blijven en lichthinder beperkt wordt. Dit komt het welzijn van mens en dier ten goede en draagt bij aan vermindering van het energieverbruik.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening:

  • Catalogus Gebiedskenmerken en artikel 2.1.5

(Prestatie)afspraken

  • samenwerking met Regio Twente en Regio Zwolle om overbodige verlichting in de openbare ruimte terug te brengen

Gebiedsontwikkeling en uitvoeringsprojecten

  • als wegbeheerder beperken we de (hinder van) (onnodige) verlichting langs provinciale wegen
10.7.2.4 Afval     

Strekking van het beleid:

In Overijssel streven we naar het beperken en duurzaam omgaan met afval. Dit betekent in eerste instantie inzet op preventie, vervolgens het bevorderen van hergebruik en ten slotte het verbranden – met energieterugwinning – en storten van het niet-brandbare deel. Bij alle stortplaatsen wordt het winbare methaangas afgevangen en aangewend voor energieopwekking.

Als stip op de horizon hebben we de ambitie om toe te groeien naar een circulaire economie: een economie die spaarzaam omgaat met grondstoffen en waarin reststoffen maximaal worden hergebruikt. Het sluiten van kringlopen staat hierbij centraal.

Bij de vergunningverlening aan afvalgerelateerde inrichtingen leven we Europese en landelijke regelgeving na. Opslag van (hoog)radioactief afval, zowel bovengronds als in de diepe ondergrond, staan we niet toe.

Toelichting (waarom?):

Een groot deel van de producten die we maken en kopen, verandert in afval, restproducten zonder (hergebruiks)waarde. Met vervuiling, uitputting van natuurlijke grondstoffen en ecologische schade tot gevolg. In Overijssel willen we verantwoord omgaan met grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen en zetten we dan ook, als stip op de horizon, in op het toegroeien naar een circulaire economie. Met het opvangen van het vrijkomende methaangas – bij zowel de afvalstortplaatsen die nog in gebruik zijn als de voormalige stortplaatsen – beperken we op dit moment al een belangrijk deel van de uitstoot van methaangas en daarmee het broeikaseffect.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • geen opslag van (hoog)radioactief afval (titel 2.5)

(Prestatie)afspraken

  • deelname aan de Green Deal Duurzaam Stortbeheer gericht op het (deels) saneren van de verontreiniging van nog in gebruik zijnde stortplaatsen (waardoor er minder risico’s overblijven bij de nazorg)

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten

  • ondersteunen van initiatieven voor herontwikkeling van voormalige stortplaatsen
  • uitvoeren nazorgplannen

Kennis verwerven en delen

  • delen van kennis en inzichten over herontwikkeling van voormalige stortplaatsen met aansprekende voorbeelden
10.7.2.4.1 Bestaande afvalstortplaatsen     

In Overijssel zijn drie stortplaatsen in gebruik die een nationale functie hebben op basis van het Landelijke Afvalbeheerplan (LAP):

  • Bovenveld in de gemeente Hardenberg;
  • Elhorst-Vloedbelt in de gemeente Borne; en
  • Boeldershoek in de gemeenten Hengelo/Enschede.

Nieuwe stortplaatsen zijn in Overijssel niet voorzien.

10.7.2.4.2 Voormalige afvalstortplaatsen     

We stimuleren de herontwikkeling en herinrichting van voormalige stortplaatsen én bevorderen hergebruik van lichtverontreinigde grond en bouw- en sloopafval.

Voor de stortplaatsen die na 1 september 1996 zijn gesloten is een wettelijke nazorgregeling ingevoerd. De verantwoordelijkheid voor de nazorg van deze stortplaatsen is na overdracht van de exploitanten bij de provincies gelegd. Bij stortplaatsen die vóór 1996 zijn gesloten heeft het storten veelal aan of onder maaiveld plaatsgevonden zonder onder- of bovenafdichting of andere milieubeschermende middelen. De verantwoordelijkheid voor de nazorg van deze voormalige stortplaatsen is niet geregeld.

De afgelopen jaren heeft de provincie Overijssel de herontwikkeling van voormalige stortplaatsen gestimuleerd door het inventariseren van inrichtingswensen en ondersteunen van plannen. Ook de komende jaren zullen wij initiatieven van derden voor herontwikkeling waar mogelijk ondersteunen.

10.7.2.5 Spoedlocaties bodemsanering     

Onder spoedlocaties voor bodemsanering verstaan we alle gevallen van ernstige bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. De afspraken over de aanpak van deze ‘werkvoorraad spoedlocaties’ zijn opgenomen in het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020.

Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020

Het Rijk heeft met provincies, gemeenten en waterschappen het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020 getekend. Hierin zijn voor de komende jaren afspraken gemaakt over duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de ondergrond en het afronden van de aanpak van de spoedlocaties bodemsanering. Daarnaast zijn met het Rijk aanvullende afspraken gemaakt over de aanpak van de resterende saneringsopgave voor asbestbodemverontreinigingen. Overijssel heeft een relatief grote opgave voor de sanering van asbestverontreiniging in de bodem, mede vanwege de voormalige Eternietfabriek in Goor.

Strekking van het beleid:

De aanwezige werkvoorraad spoedlocaties bodemsanering wordt de komende jaren – door de provincie of door andere partijen – aangepakt. De provincie voert regie over de aanpak en werkt toe naar een overgang van ‘saneren naar beheren’ (de bodem wordt niet volledig schoon).17

De provincie Overijssel geeft ook actief uitvoering aan de asbestbodemsaneringsopgave. De sanering van verontreinigde asbestbodems pakken we integraal en met een omgevingsgerichte aanpak programmatisch aan, waarbij niet alleen op initiatief van de overheden maatregelen worden getroffen maar ook op initiatief van bedrijven of particulieren.

Voor nieuwe verontreinigingen geldt dat ze zo veel mogelijke ongedaan moeten worden gemaakt door de veroorzaker en/of eigenaar (zorgplicht). Verbetering van de bodemkwaliteit op niet-spoedlocaties wordt door initiatiefnemers als onderdeel van (gebieds)ontwikkelingen opgepakt.

Toelichting (waarom?):

De aanpak van de spoedlocaties bodemsanering en de asbestbodemverontreinigingen draagt bij aan verbetering van de leefomgevingskwaliteit – en daarmee de volksgezondheid – in Overijssel.

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • uitvoering Meerjarenprogramma Bodemsanering 2016-2022

17 Binnen de provincie Overijssel zijn vijf gemeenten (Zwolle, Deventer, Hengelo, Enschede, Almelo) rechtstreeks bevoegd gezag Wet bodembescherming en vanuit die rol verantwoordelijk voor de aanpak van de werkvoorraad spoedlocaties binnen hun grondgebied.

10.7.2.6 Asbestdaken     

Strekking van het beleid:

We stimuleren eigenaren van panden met asbestdaken – zowel ondernemers/bedrijven als bewoners – deze daken voor 2024 te vervangen. Waar mogelijk wordt de sanering gecombineerd met andere provinciale doelen. Een voorbeeld is de koppeling van de verwijdering van asbestdaken van (agrarische) bedrijven aan stimuleringsmaatregelen voor hernieuwbare energie, verbetering van het binnenklimaat, ruimtelijke kwaliteit en innovatie.

Voor meer informatie over asbestbodemverontreinigingen, zie paragraaf 10.7.2.5

Toelichting (waarom?):

Conform het rijksbeleid moeten alle asbestdaken in 2024 verwijderd zijn. Eigenaren (bewoners en ondernemers/bedrijven) zijn hiervoor zelf verantwoordelijk, maar vanwege de gezondheidsrisico’s zien wij voor onszelf een actieve rol. Branden bijvoorbeeld waarbij asbest vrij komt, vormen een groot risico voor de volksgezondheid en brengen hoge maatschappelijke kosten met zich mee. Overijssel loopt voorop in het stimuleren van de sanering van asbest van bedrijfsdaken. Door het koppelen van maatregelen kan de meerwaarde van sanering voor bedrijven vergroot worden.

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • voortbouwend op de Overijsselse Intentieovereenkomst ‘Asbest van het bedrijfsdak’ (procesaanpak) willen we gezamenlijk met overheden, bedrijfsleven en onderwijs tot afspraken komen om verwijdering van asbestdaken te stimuleren

Subsidies en fondsen

Momenteel wordt samen met maatschappelijke partners gewerkt aan een Plan van Aanpak voor de Overijsselse brede Asbestaanpak. In dit kader worden ook nieuwe stimuleringsvormen ontwikkeld voor verwijdering van asbestdaken en asbestbodemverontreinigingen, aansluitend bij landelijke regelingen.

10.7.2.7 Hittestress     

In de steden ligt de temperatuur bij extreem warm weer duidelijk hoger dan in het landelijk gebied. Doordat gebouwen en straten ’s nachts nauwelijks afkoelen, blijft de warmte ook langer hangen. Zeker in gebieden met veel steen en weinig groen en water (‘hitte-eilanden’). Dit gaat ten koste van nachtrust en arbeidsproductiviteit en brengt – vooral voor kwetsbare ouderen – extra gezondheidsrisico’s met zich mee. We noemen dit hittestress. Naast deze hittestress neemt in extreme droge perioden ook de problematiek van luchtverontreiniging/fijnstof toe.

Strekking van het beleid:

Wij stimuleren en faciliteren gemeenten en andere initiatiefnemers om te anticiperen op extremer weer als gevolg van het veranderend klimaat. Vooral in bestaand bebouwd gebied, waar bijvoorbeeld herstructurering en transformatie kansen bieden om ruimte te maken voor groen en water(opvang). We willen er voor zorgen dat initiatiefnemers het veranderende klimaat als vanzelfsprekend onderdeel gaan zien van de ontwerpopgaven in de Overijsselse steden.

Als stimuleren en faciliteren onvoldoende doorwerking hebben, dan kan op termijn gedacht worden aan aangepaste regelgeving in aanvulling op de watertoets en overstromingsrisicoparagraaf.

Toelichting (waarom?):

We willen er voor zorgen dat het bestaand bebouwd gebied in Overijssel zelfs bij extreem heet weer een fijne en gezonde plek blijft om te wonen. Groen en (ruimte voor) water(opvang) dragen hier bij aan het beperken van de temperatuurstijging en daarmee van de hittestress. Daarnaast dragen groen en ruimte voor water(opvang) ook bij aan het beperken van wateroverlast bij hevige regenbuien, aan de kwaliteit van de leefomgeving en de biodiversiteit (ruimte voor natuur in de stad).

Uitvoering/instrumenten:

(Prestatie)afspraken

  • door voorkantsamenwerking gemeenten en waterschappen stimuleren en faciliteren om klimaatbestendigheid op te nemen bij het ontwerp van herinrichting en nieuwbouw

Kennis verwerven en delen

  • pilots klimaatbestendigheid en groen in de stad
  • Living Lab Overijssel (onderzoeksomgeving waar publieke en private partijen samenwerken aan projecten - van idee tot ontwerp, van plan tot uitvoering – op het gebied van klimaatbestendig bouwen en beheren)
  • de risico’s van klimaatverandering voor de gezondheid worden in landelijk verband onderzocht

10.8 Energie     

Ambitie:

Een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen

Mede door de klimaatverandering dringt het besef door dat verduurzaming noodzakelijk is. Efficiënter en zorgvuldiger omgaan met energie, grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen staat hierbij centraal. Dit vraagt om een forse transitie: Nederland – en ook Overijssel – is voor de energievoorziening nog grotendeels afhankelijk van fossiele brandstoffen en het ‘kringloopdenken’ (circulaire economie) is nog geen gemeengoed.

De provincie Overijssel wil een wezenlijke bijdrage leveren aan deze transitie. Dit doen we onder andere door ondernemers, bewoners en organisaties uit te nodigen én te stimuleren om te investeren in het efficiënter gebruik van energie (of, met andere woorden: in energiebesparing), opwekking van hernieuwbare energie en het aanpassen van de energie-infrastructuur.

10.8.1 Energiebesparing     

Met energiebesparing bedoelen we het terugdringen van het energieverbruik én het efficiënter gebruik van energie, bijvoorbeeld door hergebruik van restenergie of het optimaal benutten van de energetische waarde van de energiebron. Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (duurzaam opgewekt uit zon, wind, biomassa en ondergrond) – noodzakelijk om het fossiel energiegebruik wezenlijk terug te dringen – komt aan de orde in paragraaf 10.8.2 .

Ambitie:

Bevorderen van energie-efficiency

Strekking van het beleid:

We stimuleren bewoners en ondernemers in Overijssel om:

  • de energie-efficiëntie in de gebouwde omgeving te verbeteren, onder andere door de verduurzaming van bestaande gebouwen
  • de energie-efficiëntie in (bedrijfs)processen te verbeteren
  • lokale initiatieven te starten om samen te werken aan verduurzaming en energie-efficiëntie
  • te innoveren op het gebied van energie-efficiëntie

Daarnaast zetten we in op een energie-efficiënte ruimtelijke ordening. Dit betekent onder andere dat we de mogelijkheid voor energie-efficiëntie mee willen laten wegen bij de locatiekeuze van bedrijven, woningen en maatschappelijke functies.

Energie-efficiënte ruimtelijke ordening

Bij een energie-efficiënte ruimtelijke ordening kun je denken aan:

  • het afstemmen van ruimtelijk economische ontwikkelingen op mobiliteitsnetwerken en -knooppunten (bijvoorbeeld concentratie van scholen en publieke gebouwen bij openbaar vervoer (ov)-knooppunten)
  • het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van (rest)energie, bijvoorbeeld door locaties voor opwekking van hernieuwbare energie zo te kiezen dat er optimaal gebruik van gemaakt kan worden, en andersom, door locaties van bedrijven, woningen en maatschappelijke functies zo te kiezen dat er optimaal gebruik gemaakt kan worden van aanwezige (rest)energie(bronnen)
  • op lokale schaal gaat energie-efficiënte ruimtelijke ordening ook over het ruimtelijk ordenen van warme en koude bronnen van bodemenergiesystemen

Voor het benutten van (rest)warmte en bodemwarmte moeten vraag en aanbod dicht bij elkaar zijn, anders is het warmteverlies te groot. Rond Twence in Twente is een overschot aan warmte aanwezig dat benut kan worden door warmtevragers.

De inzet op een energie-efficiënte ruimtelijke ordening zie je terug in onze samenhangende aanpak voor de verduurzaming van mobiliteit. Een van de speerpunten daarbij is het verminderen van mobiliteit, onder andere door het afstemmen van ruimtelijk-economische ontwikkelingen op mobiliteitsnetwerken en -knooppunten. De samenhangende aanpak voor de verduurzaming van het mobiliteitsbeleid zet ook in op het veranderen van mobiliteit (bijvoorbeeld door het stimuleren van het fietsgebruik) en het schoner maken van mobiliteit (bijvoorbeeld door het stimuleren van de transitie naar elektrisch rijden). Voor meer informatie zie paragraaf 10.5 .

Toelichting (waarom?):

Energiebesparing en het bevorderen van energie-efficiëntie dragen bij aan het beperken van het gebruik van fossiele energiebronnen (en daarmee aan het beperken van de CO2-uitstoot en de klimaatverandering). En draagt zo bij aan een schoner leefmilieu en aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik: elke megawatt die we besparen, hoeven we niet op te wekken. Dit betekent dat er minder ruimte nodig is voor windturbines, zonnevelden, biovergisters etcetera. Energie-efficiënte ruimtelijke ordening draagt ook bij aan een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners.

Landelijk worden de energie-eisen aan gebouwen verscherpt. Het streven is dat vanaf 31 december 2018 alle overheidsgebouwen nagenoeg energieneutraal zijn. Voor alle andere gebouwen is de ingangsdatum 31 december 2020. Er is ook (Europese en nationale) regelgeving voor het energiegebruik door bedrijven. Bedrijven zijn onder andere verplicht te investeren in energiebesparende maatregelen die zichzelf binnen vijf jaar terugverdienen.

Uitvoering/instrumenten:

Uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie

Subsidie en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel (onder andere ‘Overijsselse aanpak’ voor energiebesparing in bestaande woningen en specifieke regelingen voor stichtingen, verenigingen, bedrijven en particuliere woningeigenaren)
  • Energie Fonds Overijssel (voor participaties en leningen voor energieprojecten vanaf € 100.000)

Kennis verwerven en delen

  • programma Duurzaamheid 2016 – 2020
  • ontwerpateliers ‘energie-efficiënte ruimtelijke ordening’ met gemeenten

10.8.2 Energieopwekking     

Ambitie:

20% hernieuwbare energie in 2023 en 30% in 2030

Strekking van het beleid:

We stimuleren bewoners en ondernemers in Overijssel om:

  • hernieuwbare energie toe te passen en de opwekking hiervan op eigen terrein of in grootschaliger projecten mogelijk te maken
  • lokale initiatieven te starten om samen te werken aan de opwekking van hernieuwbare energie
  • te innoveren op het gebied van energieopwekking

We verlenen geen medewerking aan de opsporing en winning van schaliegas.

Toelichting (waarom?):

Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (energie uit bronnen als de zon, wind, biomassa en de ondergrond) is noodzakelijk om het gebruik van fossiele energie terug te dringen (en de CO2-uitstoot die hiermee samenhangt). We vinden het belangrijk dat iedereen hieraan een bijdrage levert. De winning van schaliegas zien wij als een niet duurzame vorm van energiewinning die het overgaan naar een volledig duurzame energievoorziening vertraagt.

Opwekken van hernieuwbare elektriciteit gebeurt voornamelijk uit zonne- en windenergie. In ons beleid hebben we geen vaste energiemix (hoeveelheid zonne- en windenergie) bepaald waarmee we in 2023 20% hernieuwbare energie kunnen opwekken. Om toch een beeld te krijgen van het ruimtebeslag schetsen we hieronder twee willekeurige voorbeelden. Daarbij houden we rekening met het feit dat we verwachten dat in Overijssel – met extra stimulering – maximaal 350 hectare dakoppervlak zal worden benut.

Voorbeeld 1

20% hernieuwbare elektriciteit kun je opwekken met:

350 hectare zonnepanelen op daken

+ 450 hectare zonnepanelen in veldopstelling

+ 30 tot 35 windturbines van elk 3 MW

(dit laatste komt overeen met de huidige taakstelling van 85,5 MW voor wind vanuit het Rijk)

Voorbeeld 2

20% hernieuwbare elektriciteit kun je ook opwekken met:

350 hectare zonnepanelen op daken

+ 150 hectare zonnepanelen in veldopstelling

+ 60 tot 70 windturbines van elk 3 MW

(dit laatste komt overeen met de huidige taakstelling van 85,5 MW voor wind vanuit het Rijk)

Ter vergelijking: het bruto oppervlak van bedrijventerreinen in Overijssel bedraagt op dit moment circa 8000 ha.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • geen medewerking verlenen aan opsporing en winning van onconventioneel gas (schaliegas en steenkoolgas) (titel 2.22)

Uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie

(Prestatie)afspraken

  • monitoren voortgang behalen doelstelling; als voortgang achterblijft, kunnen we aanvullend instrumentarium inzetten

Subsidies en fondsen

  • Programma Nieuwe Energie Overijssel
10.8.2.1 Windenergie     

Windenergie is elektrische energie opgewekt met windturbines.

In 2013 heeft het Rijk bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies over het realiseren van windenergie op land. Dit heeft geleid tot een taakstelling per provincie; in Overijssel moet in 2020 85,5 MW opgesteld vermogen gerealiseerd zijn.

Strekking van het beleid:

De verantwoordelijkheid om planologisch ruimte te maken voor windturbines ligt bij gemeenten. De provincie stelt het kader voor locatiekeuze en ontwerp. Voor alle initiatieven voor windenergie geldt dat locatiekeuze en ontwerp passend moeten zijn bij de gebiedskenmerken. We geven vanuit ons provinciale belang invulling aan het organiseren van draagvlak voor de energietransitie. Werken aan inzicht in nut en noodzaak van de energietransitie en ruimtelijke effecten daarvan, zien wij als eerste stap. Wij werken dit in onze programma’s uit, met behulp van de participatieladder. De gemeente is het bevoegde gezag voor de planologische afweging op basis van concrete projecten. Op verzoek kan de provincie om advies worden gevraagd. Bij provinciale inpassingsplannen hebben we een verantwoordelijkheid in het betrekken van bewoners en gebruikers bij de ontwikkeling van de plannen (zie hoofdstuk 4 Omgevingsvisie, paragraaf 4.1.3 over sociale kwaliteit).

Toelichting (waarom?):

Windenergie is momenteel de meest kosten effectieve vorm van hernieuwbare energie en het ruimte bieden aan windturbines draagt bij aan de reductie van het gebruik van fossiele energiebronnen en de CO2-uitstoot die daarmee samenhangt. Vanwege de impact op de omgeving moet de plaatsing van windturbines op lokaal niveau afgewogen worden. Om de gemaakte afspraken met het Rijk te halen, heeft de provincie de verplichting op zich genomen om een provinciaal inpassingsplan op te stellen als gemeenten in de kansrijke zoekgebieden niet mee willen werken aan een dergelijk initiatief. In deze kansrijke zoekgebieden zijn de condities qua windsnelheden en structuur van het landschap het meest geschikt voor grootschalige opwekking van windenergie. In laagvliegroutes en funnels zijn obstakels zoals nieuwe windturbines niet toegestaan; in de overige uitsluitingsgebieden zijn nieuwe windturbines niet toegestaan vanwege de hoge cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden (en daarmee samenhangende recreatieve en toeristische waarde) van deze gebieden.

Uitvoering/instrumenten;

Uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie

Regels in de verordening

  • kansrijke zoekgebieden, uitsluitingsgebieden en gebieden met ruimte voor windenergie onder voorwaarden (titel 2.15)
  • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6)

(Prestatie)afspraken

  • met de gemeenten in de kansrijke zoekgebieden voor windenergie

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel

Kennis verwerven en delen

  • Atlas van Overijssel (potentiekaart wind)
  • onderzoek mogelijkheden voor alternatieve vormen van windenergie
  • verkenning van de mogelijkheden en onmogelijkheden van windturbines in de Nationale Landschappen en in het Natuurnetwerk Nederland (NNN)
  • voorbeeldenboek Energielandschappen Overijssel (ELO)
  • aanvulling voorbeeldenboek KGO met inspirerende voorbeelden voor toepassing windenergie
10.8.2.1.1 Kansrijke zoekgebieden windenergie     

In de kansrijke zoekgebieden voor windenergie (ten noorden van de Vecht, tussen Staphorst-Zwolle en Hardenberg (zie de kaart Windenergie voor de begrenzing van deze gebieden)), is ruimte voor (boven)lokale ontwikkeling van windenergie. Als gemeenten in deze kansrijke zoekgebieden niet mee willen werken aan initiatieven voor de plaatsing van windturbines, dan zetten we de instrumenten die ons ter beschikking staan maximaal in. Provinciale inpassingsplannen voor windturbines worden ingezet tot de taakstelling van 85,5 MW is gehaald.

10.8.2.1.2 Gebieden met ruimte voor windenergie onder voorwaarden     

In deze gebieden zijn initiatieven voor windenergie mogelijk als er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van de aanwezige gebiedskenmerken.

10.8.2.1.3 Uitsluitingsgebieden windenergie     

In de uitsluitingsgebieden windenergie is geen ruimte voor nieuwe windturbines. Het gaat hier om:

  • het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) (zie paragraaf 10.3.1 );
  • de Nationale Landschappen (zie paragraaf 10.4.1.1); en
  • de laagvliegroutes en funnels18.

18Obstakelvrije zones rond de in- en uitvliegroutes van luchthavens.

10.8.2.2 Zonne-energie     

Zonne-energie is elektrische energie opgewekt met zonnepanelen (zon PV) en energie in de vorm van warmte opgewekt met zonnecollectoren.

Strekking van het beleid:

Installaties voor de opwekking van zonne-energie zijn onmisbaar voor de provinciale doelstelling voor de toepassing van hernieuwbare energie. Uit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik willen wij zonnepanelen en andere vormen van opwekking van zonne-energie zoveel mogelijk combineren met andere functies, bij voorkeur bebouwing. Daarom is de eerste trede van onze zonneladder dat zonnepanelen in principe geplaatst worden op gronden die bebouwd zijn (dus op daken) of bebouwd kunnen worden (zoals braakliggende bedrijventerreinen).

In Overijssel zien we de volgende mogelijkheden voor zonne-energie:

In bestaand bebouwd gebied op daken, dan wel;
In bestaand bebouwd gebied op bedrijven­terreinen en braakliggende gronden, dan wel;
In de groene omgeving op bestaande bouw­vlakken.

Nu is al te voorzien dat daarmee op korte termijn – gelet op technische en fiscale beperkingen – slechts in een deel van de opgave voor zonne-energie kan worden voorzien. Daarom bieden wij de mogelijkheid om in de Groene Omgeving tijdelijke zelfstandige opstellingen van zonnepanelen te realiseren. Het gaat daarbij om opstellingen van zonnepanelen voor een periode van circa 25 jaar op een wijze die omkeerbaar is en waarbij de oorspronkelijke bestemming gehandhaafd blijft.

Gelet op de impact die (ook tijdelijke) veldopstellingen van zonnepanelen kunnen hebben op hun omgeving, zal niet alleen de maatschappelijke meerwaarde van het initiatief moeten worden aangetoond, maar zal er doorgaans ook compensatie moeten plaatsvinden door extra te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het aantonen van de maatschappelijke meerwaarde van een initiatief voor zonnevelden in de Groene Omgeving kan door:

a. de mate waarin sprake is van meervoudig ruimtegebruik

b. maatregelen die getroffen worden om de impact te beperken en/of te compenseren (bijvoorbeeld verlaagd aanleggen of met een houtwal of wal eromheen)

c. de mate waarin wordt aangesloten op de karakteristieken van het gebied

d. bijdrage aan maatschappelijke doelen (in ieder geval aan de provinciale doelen ten aanzien van duurzaamheid, maar ook aan andere maatschappelijke opgaven)

De provincie monitort jaarlijks of deze aanpak werkt. Als voortgang achterblijft, kunnen we aanvullend instrumentarium inzetten.

Toelichting (waarom?):

Zonne-energie is een belangrijke vorm van energieopwekking voor Overijssel. In het kader van het zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik stimuleren we toepassing van zonnepanelen op/aan gebouwen, in bestaand bebouwd gebied en op bestaande bouwvlakken (trede 1), bij voorkeur door dubbel ruimtegebruik. Om de doelstellingen ten aanzien van hernieuwbare energie te halen, wordt voorzien dat het vooralsnog ook noodzakelijk is om veldopstellingen van zonnepanelen in de Groene Omgeving te realiseren. Hieraan stellen we de eis van tijdelijkheid, omdat op termijn de voortgang van de techniek en aanpassingen van het belastingstelsel ertoe zullen leiden dat veldopstellingen niet meer nodig zijn om de doelstellingen voor hernieuwbare energie te halen. Door de eis van tijdelijkheid zal er geen permanente onttrekking van het areaal landbouwgebied plaatsvinden.

Uitvoering/instrumenten:

Uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie

Regels in de verordening

  • specifieke regels voor zonnevelden inclusief eis van tijdelijkheid en aanvullende kwaliteitsvoorwaarden (Kwaliteitsimpuls zonnevelden) (titel 2.1)

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel
  • Energiefonds Overijssel (investeringen in zonne-energie projecten en mogelijkheden om ‘crowd-funding’ projecten voor te financieren)

Kennis verwerven en delen

  • Atlas van Overijssel (zonneatlas)
  • handreiking Kwaliteitsimpuls zonnevelden
  • voorbeeldenboek Energielandschappen Overijssel (ELO)
  • aanvulling voorbeeldenboek KGO met inspirerende voorbeelden voor toepassing zonnepanelen
Bij de huidige groei van het aantal zonnepanelen op daken zal naar verwachting in 2023 11% van het bruikbare dakoppervlak gebruikt zijn voor zonnepanelen. Een groot deel van het dakoppervlak is dus nog onbenut.

10.8.2.3 Bio-energie     

Bio-energie is energie in de vorm van elektriciteit, warmte, gas of (transport)brandstoffen die gewonnen wordt uit organisch materiaal (biomassa) zoals hout, groente-, fruit- en tuinafval, rioolslib en mest.

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel stimuleert de opwekking van bio-energie. Daarbij volgen we twee sporen:

  1. het verbeteren van de condities voor de bio-energieproductie (denk aan randvoorwaarden zoals vergunningen, lobby en subsidies voor bedrijven die bio-energie produceren)
  2. het stimuleren van ontwikkeling en op de markt brengen van nieuwe technologieën en kennisverspreiding (de innovatieroute)

De verantwoordelijkheid om planologisch ruimte te maken voor biomassa-installaties ligt bij gemeenten. De provincie stelt het kader voor locatiekeuze en ontwerp. Voor alle initiatieven voor bio-energie geldt dat locatiekeuze en ontwerp passend moeten zijn bij de gebiedskenmerken. De voorkeur gaat uit naar verwerking van biomassa dicht bij de bron.

Met betrekking tot het gebruik van biomassa stimuleren we de benutting van biomassa als voedsel/voedermiddel en – in dezelfde keten – reststromen hiervan als biobrandstof. Dit noemen we cascadering.

Duurzame biomassa

Voor projecten die de provincie ondersteunt, gelden duurzaamheidseisen. Biomassa moet voldoen aan de landelijke criteria (NTA 80 80). Dit betekent dat het in hoofdzaak gaat om biomassa van de tweede en derde generatie, om mest en reststromen waarvan de herkomst bekend is en waarvoor geen andere toepassing meer mogelijk is. Tevens geldt dat minimaal 50% van de biomassa afkomstig moet zijn uit de regio (afstand maximaal 150 km). Het aandeel primaire landbouwgewassen mag maximaal 20% bedragen en moet van regionale oorsprong zijn. Houtachtige biomassa moet afkomstig zijn uit EU landen, waar de legaliteit en duurzaamheid van bosbeheer beoordeeld kan worden. Geïmporteerd hout moet legaal geproduceerd zijn (zie EU Houtverordening).

Toelichting (waarom?):

Bio-energie is een belangrijk onderdeel van de hernieuwbare ‘energiemix’ voor Overijssel: Overijssel heeft in potentie biomassa beschikbaar voor de opwekking van 9 PJ aan bio-energie. Dit kan groeien naar 15-20 PJ in 205019, onder andere door innovatie in de conversietechnologieën. Op dit moment ligt onze focus op mestvergisting omdat het mestoverschot de grootste onbenutte biomassastroom is. Verwerking daarvan dicht bij de bron beperkt vervoersbewegingen. De zogenaamde cascadering past in een circulaire economie. Voor grootschalige benutting van houtachtige biomassa is import nodig: houtachtige biomassa is schaars in Nederland.

Uitvoering/instrumenten:

Uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel
  • Energiefonds Overijssel

Kennis verwerven en delen

  • verkennen groeimogelijkheden bestaande biovergisters
  • ondersteuning Bio-energie cluster Oost Nederland
  • voorbeeldenboek Energielandschappen Overijssel (ELO)
  • energieatlas (kansenkaart bio-energie)

19 Dit komt overeen met circa 15-20% van de doelstelling van 2023.

10.8.2.3.1 Kleinschalige mestvergisting     

In de Groene Omgeving is kleinschalige mestvergisting mogelijk op het eigen erf, dicht bij de bron. Vergisting op regionale schaal kan onder voorwaarden in de Groene Omgeving. Een goede ontsluiting en uitvoering volgens de gebiedskenmerken is hier onderdeel van.

10.8.2.3.2 Grootschalige industriële bio-energie-installaties     

Grootschalige industriële bio-energie-installaties dienen zich primair te vestigen in bestaand bebouwd gebied op bedrijventerreinen vanaf categorie 3 of op locaties gekoppeld aan grootschalige afvalverwerking en rioolwaterzuiveringen.

10.8.2.4 Bodemenergie     

Bodemenergie is energie in de vorm van warmte of koude. We maken daarbij onderscheid tussen warmte koude Opslag (WKO) en geothermie.

De temperatuur in de aardbodem is over het jaar heen vrij constant en op geringe diepte al 10 à 12°C. Hoe dieper je gaat, hoe hoger de temperatuur is. Op circa 1500 tot 2000 meter diepte is de temperatuur circa 70 tot 90 graden.

10.8.2.4.1 Warmte en koude opslag (WKO)     

Bij WKO-systemen gaat het om het gebruik van de ondergrond voor het opslaan van warmte en koude, waarin periodes waarbij warmte wordt onttrokken (en koude opgeslagen) worden afgewisseld met periodes waarin koude wordt onttrokken (en warmte opgeslagen). Dit kan met een open of een gesloten systeem.

Bij een open systeem wordt het grondwater onttrokken en na afgifte van de warmte (of koude) weer in de bodem geïnfiltreerd. Bij een gesloten systeem wordt een circulatievloeistof gebruikt die de warmte (of koude) uit de bodem opneemt. Voor het toepassen van een open WKO-systeem is een vergunning van de provincie nodig op grond van de Waterwet. Om de vijf jaar vindt een evaluatie plaats. Deze evaluatie gaat in op het in balans zijn van het systeem. In balans zijn houdt in dat er buiten de toegestane zone geen beïnvloeding van het grondwater plaats vindt. Voor een gesloten systeem is een vergunning van de gemeente nodig.

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel stimuleert het benutten van de ondergrond voor WKO-systemen, daar waar dat mogelijk is. WKO kan niet overal zonder meer worden toegepast (denk aan dijklichamen, buis- of transportleidingen of andere zwaarwegende publieke belangen).20

Toelichting (waarom?):

Bijna driekwart van het oppervlak van Overijssel is geschikt voor warmte-koude Opslag (WKO). Het benutten van de ondergrond voor WKO draagt bij aan de reductie van het gebruik van fossiele energiebronnen en de CO2-uitstoot die daarmee samenhangt. In waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en (vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond) de boringsvrije zones zijn WKO-systemen niet toegestaan om het grondwater te beschermen tegen mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • verbod WKO-systemen (zowel open als gesloten) in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden; in de boringsvrije zones vanaf de aangegeven dieptes (diverse artikelen in hoofdstuk 3)

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel

Kennis verwerven en delen

  • Atlas van Overijssel (WKO-kansenkaart)
  • voor gemeenten: handelingsperspectief ruimtelijke ontwikkeling WKO-systemen

20 Rijksbeleid is niet opgenomen in onze Omgevingsvisie; tenzij dit op provinciaal niveau nog nadere invulling moet krijgen.

10.8.2.4.1.1 Gebieden met beperkingen voor WKO     

In deze gebieden mogen WKO-systemen worden aangelegd tot een bepaalde diepte in de ondergrond. De betreffende dieptes zijn vermeld in onze verordening. Het gaat hier om de zogenaamde boringsvrije zones (voor meer informatie zie paragraaf 10.6.1.4.6 , 10.6.1.4.8 en 10.6.1.4.9).

10.8.2.4.1.2 Uitsluitingsgebieden WKO     

WKO (zowel open als gesloten) is niet toegestaan in de volgende gebieden:

10.8.2.4.2 Geothermie     

Geothermie is het gebruik van aardwarmte uit de diepe ondergrond. In juridische zin, volgens de Mijnbouwwet, gaat het daarbij om dieptes vanaf 500 meter. In de praktijk gaat het vrijwel altijd om warmte die wordt onttrokken aan grondwater uit bodemlagen vanaf circa 1500 meter diep. Dit grondwater wordt na onttrekking van warmte vervolgens weer teruggepompt.

De geothermiebron in de Koekoekspolder (gemeente Kampen) is met medewerking van de provincie gerealiseerd. De bron levert hier duurzame warmte aan de glastuinbouwbedrijven.

Strekking van het beleid:

De provincie Overijssel stimuleert het benutten van geothermie voor de warmtevoorziening van gebouwen, industriële processen en bijvoorbeeld de glastuinbouw. Geothermie kan niet overal zonder meer worden toegepast (denk aan dijklichamen, buis- of transportleidingen of andere zwaarwegende publieke belangen).21 Het Rijk is op grond van de Mijnbouwwet bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor geothermie.

Toelichting (waarom?):

Delen van Overijssel – West Overijssel en de omgeving Lattrop (Noordoost-Twente) – zijn geschikt voor toepassing van geothermie. Het benutten van geothermie draagt bij aan de reductie van het gebruik van fossiele energiebronnen en de CO2-uitstoot die daarmee samenhangt. In waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones zijn bodemenergiesystemen (waaronder geothermie) niet toegestaan om het grondwater te beschermen tegen mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • verbod geothermie in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones (diverse artikelen in hoofdstuk 3)

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel

Kennis verwerven en delen

  • verkenning mogelijkheden geothermie in (delen van) de boringsvrije zone Salland Diep

21 Rijksbeleid is niet opgenomen in onze omgevingsvisie, tenzij dit op provinciaal niveau nog nadere invulling moet krijgen.

10.8.2.4.2.1 Uitsluitingsgebieden geothermie     

Geothermie is niet toegestaan in de volgende gebieden:

10.8.3 Energie-infrastructuur     

De huidige energie-infrastructuur in Overijssel bestaat voor een belangrijk deel uit energienetwerken van elektriciteit en gas, aangeleverd vanuit enkele grote energiecentrales zoals Twence in Hengelo. Met de energietransitie zullen meer decentrale, kleine netwerken ontstaan, geënt op andere energiebronnen. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan (hoge en lage temperatuur) warmte, biogas en hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Dit betekent dat aanpassing dan wel uitbreiding van de ondergrondse energie-infrastructuur noodzakelijk is.

Op het A1-bedrijvenpark in Deventer worden kantoren, bedrijven, koelvrieshuizen en elektrische auto’s op intelligente netwerken aangesloten. We noemen dit ‘smart grids’. Deze smart grids stemmen energievraag en -aanbod op elkaar af en zorgen zo dat energiesystemen beter worden benut. Alle energie wordt straks lokaal opgewerkt via windturbines, zonnepanelen, biomassaketels en warmte-koudeopslag.

Ambitie:

Toepassen van nieuwe energie-infrastructuur

Strekking van het beleid:

We stimuleren bewoners en ondernemers in Overijssel om:

  • tot uitwisseling van energie te komen, bijvoorbeeld door te participeren in warmtenetten
  • te innoveren op het gebied van energie-infrastructuur

Samen met gemeenten en andere partners stellen we gebiedsgerichte visies op voor de toekomstige energievoorziening en de daarvoor benodigde energie-infrastructuur. In eerste instantie richten we ons daarbij op de warmtevoorziening. In de zogenaamde ‘warmteplannen’ stippelen we samen met de gemeenten een strategie uit om de warmtevraag te beperken en onderzoeken we waar hernieuwbare warmte of (industriële) restwarmte gebruikt kan worden.

Toelichting (waarom?):

Circa 60% van de energievraag in bestaand bebouwd gebied bestaat uit een warmtevraag. Vanuit diverse industriële processen vindt lozing van warmte plaats naar water (rivier, kanaal of riool) of lucht. Het gebruik van deze warmte door andere partijen draagt bij aan een effectief gebruik van (fossiele) energie. Met het opstellen van de warmteplannen anticiperen we op een toekomst zonder aardgas.

Uitvoering/instrumenten:

Subsidies en fondsen

  • programma Nieuwe Energie Overijssel

Kennis verwerven en delen

  • warmteplannen

10.9 Ondergrond     

Onder de ondergrond verstaan we alles vanaf maaiveld tot in de diepe ondergrond. De ondergrond kan grofweg worden ingedeeld in drie lagen met verschillende functies en met verschillende wettelijke kaders.

De veelheid aan mogelijke functies kan er toe leiden dat er op bepaalde plekken sprake is van conflicterende belangen. Daarom is het noodzakelijk om een kader te bieden voor het maken van afwegingen, prioritering en het verbinden van voorwaarden aan het gebruik van de ondergrond.

De ondergrond is ontstaan door complexe interacties tussen klimaat, geologie, vegetatie en biologische activiteiten. Verschillende lagen liggen op elkaar, ieder met zijn eigen, soms zeer verschillende eigenschappen. De ondergrond is een levende entiteit met een rijke biodiversiteit, die bijdraagt aan de structuur en de bodemvruchtbaarheid.

Ambitie:

Balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond

Strekking van het beleid:

Ondergrondse ruimteclaims worden afgewogen in samenhang met bovengrondse functies en oplossingsmogelijkheden. De mogelijkheden hiervoor worden in eerste instantie bepaald door de natuurlijke eigenschappen en processen in de ondergrond en de interacties tussen functies in de ondergrond.

Afwegingen over het gebruik van de ondergrond moeten integraal, transparant en gebiedsspecifiek worden gemaakt. Het gebruik van de ondergrond moet duurzaam, veilig en efficiënt zijn. Allereerst zullen nut en noodzaak van gebruik van de ondergrond aangetoond moeten worden. Vervolgens gelden de volgende uitgangspunten:

  • Activiteiten in de diepe ondergrond brengen potentiële risico’s met zich mee. Afgewogen moet worden of de effecten voor mens en milieu aanvaardbaar zijn. Bij twijfel geldt het voorzorgprincipe.
  • De kans op het optreden van risico’s van een activiteit met effecten voor mens en milieu wordt geminimaliseerd met beheersmaatregelen. Via adequate monitoring wordt tijdig het optreden van een risico gesignaleerd.
  • Opslag van omgevingsvreemde stoffen is alleen toegestaan bij aanvaardbare en beheersbare risico’s/gevolgen voor mens en milieu. Opslag van (hoog)radioactief afval in de diepe ondergrond staan we niet toe. Ook werken wij niet mee aan de winning van schaliegas en steenkoolgas in de provincie Overijssel.
  • Wij hanteren bij afwegingen ten aanzien van het gebruik van de ondergrond de volgende basis-prioriteitstelling:

- Drinkwaterwinning

- Hernieuwbare energie

- Tijdelijk gebruik

- Permanent gebruik

- Aangeven van activiteiten die niet worden toegestaan (onder andere opslag radioactief afval, schaliegaswinning).

Daarbij tekenen wij aan dat lokale/gebiedsspecifieke omstandigheden in de afweging van het gebruik van de ruimte zullen leiden tot maatwerk in de prioriteitstelling.

  • Bij activiteiten in de diepe ondergrond stellen wij de voorwaarde dat direct betrokkenen onder wie omwonenden en grondeigenaren actief geïnformeerd en geconsulteerd worden.

Toelichting (waarom?):

De ondergrond vervult voor onze maatschappij diverse functies. De ondergrond is leverancier van grondstoffen, basis voor de voedselproductie, leverancier en buffer voor (grond)water en energie, locatie voor ondergronds ruimtegebruik, bron van aardkundige en archeologische waarden.

Verschillende vormen van gebruik van de ondergrond kunnen elkaar beïnvloeden of uitsluiten. Sommige functies zoals de winning van grondstoffen, zijn eenmalig en onomkeerbaar. Andere functies van de ondergrond, zoals de basis zijn voor voedselproductie of drinkwatervoorziening, zijn – mits duurzaam benut – permanent. Het gebruik van de ondergrond kan nadelige effecten hebben en deze effecten kunnen soms pas decennia later zichtbaar worden omdat veranderingen in de ondergrond zich langzaam voltrekken. Er is sprake van een samenspel van de karakteristieke eigenschappen van de ondergrond, het gebruik van de ondergrond en de effecten hiervan. De afweging van de maatschappelijke opgave die een claim legt op de ondergrond, vraagt dan ook om een zorgvuldige integrale afweging en gebiedsspecifiek maatwerk.

Uitgangspunt is dat het gebruik van de ruimte – waar de ondergrond een deel van is – moet worden bezien vanuit maatschappelijke opgaven. Deze integrale benadering, waarbij de tweedimensionale benadering van de bovengrond verbonden wordt met de derde dimensie van de ondergrond, noemen we de 3D-benadering van de ruimte. Tijd is een belangrijke factor in de te maken afwegingen over gebruik van de ondergrond. Kenmerkend voor de ondergrond zijn de trage processen, de complexiteit van de effectvoorspelling en de onomkeerbaarheid. Dit maakt het nog belangrijker dat gebruik van de ondergrond zorgvuldig wordt afgewogen tegen alternatieven op de bovengrond.

Wij passen de integrale 3D-benadering van de ruimte niet alleen toe op provinciale opgaven, maar ook op adviezen die wij aan het Rijk geven over het gebruik van de diepe ondergrond. Het Rijk is immers op grond van de Mijnbouwwet het bevoegd gezag als het gaat om activiteiten in de diepe ondergrond.

Uitvoering/instrumenten:

Kennis verwerven en delen

  • we verzamelen samen met onze partners informatie, ontwikkelen kennis en stimulerende doorwerking van de 3D-benadering bij de aanpak van maatschappelijke opgaven

Aanvullen en versterken van de afwegingssystematiek

  • wij werken de afwegingssystematiek voor activiteiten in de ondergrond nader uit door:

- de prioritering voor gebruik van de ondergrond op basis van het gedachtegoed van een afwegingsladder verder uit te werken; Informatie over de effecten, risico’s, werkelijke kosten en baten van activiteiten en mogelijkheden voor monitoring overzichtelijk in beeld te brengen met de methodiek van fingerprints.

- de informatiebasis (kaarten en informatieve factsheets) actueel te houden en aan te vullen met relevante locatiespecifieke informatie van de ondergrond;

- een heldere doorwerking te realiseren van de aangegeven principes van veilig, duurzaam en efficiënt in meetbare/kwantificeerbare criteria;

Deze versterkte afwegingssystematiek biedt ondersteuning bij het maken van integrale, transparante en gebiedsspecifieke afwegingen voor het gebruik van de (diepe) ondergrond. Hierbij worden de principes van duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van de ruimte toegepast.

10.9.1 Aardkundige waarden     

Onder aardkundige waarden verstaan we de natuurlijke variatie in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen.

Ambitie:

Beschermen van aardkundige waarden

Strekking van het beleid:

Bij gebiedsontwikkelingen wordt in de planvorming ingezet op behoud/bescherming van aardkundige waarden. Doorsnijding en versnippering zullen zoveel mogelijk worden tegengegaan. Via het bestemmingsplan moeten gemeenten de bescherming van aardkundige waarden regelen.

Toelichting (waarom?):

Aardkundige waarden versterken de identiteit, verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel en dragen daardoor bij aan een aantrekkelijk woonklimaat. Aardkundige waarden vertellen samen met archeologische waarden en gebouwde elementen (cultureel erfgoed) het verhaal van het landschap en de cultuurhistorie van Overijssel en vormen een aanknopingspunt voor een betekenisvolle inrichting en ontwikkeling van identiteit voor gebieden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

In de Catalogus Gebiedskenmerken zijn in de natuurlijke laag normerende en richtinggevende uitspraken gedaan over aardkundige waarden waarmee gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden (artikel 2.1.5).

10.9.2 Archeologische waarden     

Onder archeologische waarden worden de overblijfselen (in het landschap) verstaan van menselijke activiteiten uit het verleden.

Ambitie

Beschermen van archeologische waarden

Strekking van het beleid:

Bij gebiedsontwikkelingen wordt in de planvorming ingezet op behoud/bescherming van archeologische waarden en, als behoud in situ niet mogelijk is, op het zoveel mogelijk beleefbaar en/of zichtbaar maken van archeologische waarden.

De provincie heeft als wettelijke taak om alle archeologische vondsten en bijbehorende documentatie op te slaan in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Deventer (tenzij de gemeente een eigen depot heeft). Onder de wettelijke taak valt ook het beschikbaar stellen van de vondsten voor bruikleen en onderzoek. De gemeente bepaalt welk archeologisch onderzoek plaatsvindt. Bij grensoverschrijdende onderzoeken kan de provincie een regisserende rol spelen. Op basis van landelijke richtlijnen voor archeologisch onderzoek (KNA) moet het provinciaal archeologisch depot benaderd worden als vondsten niet geselecteerd worden voor aanlevering aan het depot of wanneer er onvoorziene vondsten worden gedaan (in hoeveelheid en type van de vondsten). In die gevallen pleegt de opdrachtgever van het onderzoek, de gemeente en het uitvoerende bedrijf overleg met het provinciaal depot over hoe om te gaan met deze vondsten. Het gaat daarbij om conservering, selectie en aanlevering van de vondsten.

Toelichting (waarom?):

Behoud en waar mogelijk beleefbaar en/of zichtbaar maken van deze archeologische waarden draagt bij aan een aantrekkelijk woonklimaat.

Archeologische waarden vertellen samen met aardkundige waarden en gebouwde elementen (cultureel erfgoed) het verhaal van het landschap en de cultuurhistorie van Overijssel en vormen een aanknopingspunt voor een betekenisvolle inrichting en ontwikkeling van identiteit voor gebieden. De bescherming of het behoud van archeologische waarden is daardoor van betekenis voor de sturing op ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

  • De provincie is bevoegd gezag voor het verlenen van vergunning van ontgrondingen met een bepaalde omvang. In de Omgevingsverordening is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen toetsen op archeologische aspecten (titel 3.3.2).

Gebiedsontwikkeling/ Uitvoeringsprojecten

  • De Archeologische Verwachtingskaart en de Archeologische Gebiedenkaart worden gebruikt bij het ontwikkelen van een visie op ruimtelijke plannen van regionale of provinciale aard.

Subsidies en fondsen

  • Verhaal van Overijssel (bevordering zichtbaarheid en beleefbaarheid archeologie)

10.9.3 Zandwinning/bouwgrondstoffen     

Ambitie:

Zorgvuldig gebruik van de ondergrond voor zandwinning

Strekking van het beleid:

  • Zandwinningen hebben na het uitvoeren van de ontgronding door de wijze van inrichting een toegevoegde waarde voor de omgeving (multifunctionele ontgrondingen);
  • Er wordt zorgvuldig omgegaan met eindige grondstoffen. Daarom stimuleren wij het toepassen van secundaire en vernieuwbare grondstoffen.
  • Warme en met name koude waterlagen in diepe zandwinplassen worden benut voor de energieopgave van gebouwen in de nabije omgeving (zie ook paragraaf 10.8.2.4).

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het verlenen van een ontgrondingsvergunning voor zandwinningen.

De ondergrond van Overijssel biedt mogelijkheden voor de winning van zand. Onderscheid wordt gemaakt tussen multifunctionele zandwinningen en functionele ontgrondingen.

Bij multifunctionele winningen is het hoofddoel winning van zand, maar heeft de winningslocatie tijdens en vooral na gebruik ook andere functies (natuur, recreatie, waterberging, energiewinning). De locatie heeft hierdoor toegevoegde waarde voor de omgeving. Aan nieuwe zandwinlocaties stellen wij de eis dat deze multifunctioneel moeten zijn, moeten passen binnen het bestaande netwerk van zandwinningen en bijdragen aan behoud en versterking van de gebiedskenmerken. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als onderbouwd is dat uitbreiding van bestaande locaties geen redelijk alternatief is.

Een functionele ontgronding is gekoppeld aan de realisatie van een maatschappelijk gewenste functie. Het ontgronden is daarbij geen doel op zich, maar essentieel onderdeel van het uit te voeren werk. Het beleid voor functionele ontgrondingen is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen (vanuit behoud van ruimtelijke kwaliteit) van aantasting van natuur en landschap en op bevordering van zuinig ruimtegebruik.

Ten aanzien van het voorkomen van de toepassing van eindige grondstoffen zullen wij met het oog op duurzaam gebruik van grondstoffen in onze eigen werken zoveel mogelijk secundaire en vernieuwbare grondstoffen toepassen.

Toelichting (waarom?):

Bij de vergunningverlening voor een multifunctionele ontgronding worden alle betrokken belangen afgewogen. De provincie wil al in de fase van planvorming bij initiatieven voor multifunctionele ontgrondingen betrokken zijn, dus voorafgaand aan het formele vergunningtraject. De focus ligt daarbij op de ruimtelijke inpassing. Na afronding van de ontgronding kan het gebied gebruikt worden voor andere functies zoals natuurontwikkeling, recreatie, waterberging of energievoorziening. Voor natuurontwikkeling kan het verondiepen van voormalige zandwinputten een middel zijn. De waterschappen zijn hiervoor bevoegd gezag. Vanuit het Rijk is hiervoor een handreiking opgesteld. Zandwinplassen kunnen een bijdrage leveren aan een duurzame energievoorziening. De warmte en koude van de waterlagen in zandwinplassen kunnen, mits voldoende diep, worden gebruikt voor de verwarming en/of koeling van gebouwen in de nabije omgeving.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

Voor multifunctionele winningen, met als hoofddoel zandwinning, is een ontgrondingsvergunning noodzakelijk. In de Omgevingsverordening is aangegeven voor welke werken (functionele winningen) een vrijstelling van de vergunningplicht mogelijk is (titel 3.3.2).

10.9.3.1 Bestaande zandwinlocatie     

Voor zandwinning op bestaande locaties gelden de voorwaarden die gesteld zijn in de ontgrondingsvergunning die daarvoor is afgegeven.

10.9.3.2 Zandwinzone     

Om te voorzien in een toekomstige behoefte aan zand, moeten eerst de mogelijkheden van uitbreiding van bestaande ontgrondingen zijn benut voordat meegewerkt wordt aan een nieuwe locatie. Ook voor de uitbreiding van bestaande zandwinning gelden de eisen van multifunctionaliteit en inpassing conform de gebiedskenmerken.

10.9.3.3 Mogelijk zoekgebied zandwinning     

Als er binnen de bestaande zandwinzones geen uitbreidingsmogelijkheden meer zijn, dan zijn er voor nieuwe zandwinzones mogelijkheden in de gebieden Zuidoost-Twente en Zwolle-Oost.

10.9.4 Zoutwinning     

Ambitie:

Zorgvuldig gebruik van de ondergrond voor zoutwinning

Strekking van het beleid:

Het Rijk is op grond van de Mijnbouwwet bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor zoutwinningen. De provincie heeft daarbij een adviesfunctie. In onze adviezen over nieuwe zoutwinlocaties zullen wij conform de 3D-benadering in ieder geval aandacht vragen voor de inpassing in de structuur van landbouw, natuur en landschap conform de gebiedskenmerken. Ook zullen wij waar nodig aandacht vragen voor het aspect veiligheid gelet op het risico van verzakkingen wanneer een zoutcaverne (zoutholte) instabiel zou worden.

Toelichting (waarom?):

In Twente bevindt zich op een diepte van 350 tot 500 meter een laag steenzout. Sinds 1933 wordt in de omgeving van Hengelo en Enschede zout gewonnen door AkzoNobel. Schoon water wordt naar beneden gepompt, waarna pekel omhoog wordt gepompt (oplosmijnbouw). Onze advisering over vergunningen van het Rijk voor zoutwinningen zijn erop gericht om de zoutwinningen zo weinig mogelijk impact te laten hebben op de structuur van landbouw, natuur en landschap. Niet uitgesloten is dat in de toekomst nieuwe winlocaties nodig zijn. Gelet op de natuurlijke condities in de ondergrond ligt het zoekgebied voor toekomstige winlocaties in een straal van 25 km van het huidige zoutwingebied.

Door zoutwinning zijn in Overijssel in de laag steenzout circa 270 holle ruimten ontstaan (cavernes). In het verleden zijn deze cavernes vaak te groot of te hoog óf te dicht bij elkaar gemaakt. Bij de winningsputten van voor 1975 is een aantal van deze cavernes te groot of te dicht bij elkaar gemaakt. Daarbij bestaat het risico dat de bovengrond verzakt of – in het ergste geval – instort. In Overijssel zijn er 41 zoutcavernes potentieel instabiel en niet inherent veilig. Dat wil zeggen dat ze in de toekomst mogelijk gaan migreren en bij volledige migratie schade aan het maaiveld kunnen veroorzaken. Bij 17 daarvan worden maatregelen genomen om het risico voor hun omgeving te beperken. AkzoNobel gebruikt momenteel zogenaamde kalkslurry (een mengsel van kalk, gips en pekel) om de cavernes op te vullen en daarmee te laten stabiliseren. De bovenliggende gesteentelagen kunnen dan niet meer instorten. De kalkslurry bestaat uit materiaal dat oorspronkelijk uit de ondergrond afkomstig is. De snelheid van opvullen is afhankelijk van de snelheid van zoutproductie. Om het stabiliseren eventueel te versnellen, wordt door AkzoNobel onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieve vulstoffen. Dit onderzoek is als proefproject opgenomen in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Vanaf 1975 wordt volgens een andere methodiek zout gewonnen; de cavernes die sinds die tijd zijn aangelegd, zijn stabiel.

Uitvoering/instrumenten:

Op grond van de Mijnbouwwet zal eventuele schade als gevolg van de winning, bijvoorbeeld door bodemdaling en bodemtrillingen, gecompenseerd moeten worden. In onze advisering aan het Rijk over compensatiemaatregelen sturen wij aan op oplossingen die duurzaam, veilig en efficiënt zijn.

10.9.4.1 Mogelijk zoekgebied zoutwinning     

Het zoekgebied voor toekomstige winlocaties ligt in een straal van 25 km van het huidige zoutwingebied.

10.9.4.2 Potentieel instabiele zoutcavernes     

Potentieel instabiele cavernes worden door de eigenaar gemonitord op eventuele caverne-migratie. Waar risico’s bestaan op caverne-migratie moeten maatregelen genomen worden om te zorgen dat het huidige bovengrondse gebruik kan worden voortgezet. Waar compensatiemaatregelen niet meer haalbaar en/of afdoende zijn, is een functiewijziging bovengronds onvermijdelijk.

11 Totstandkoming     

Overijssel is nooit af en de Overijsselse Omgevingsvisie ook niet. Het is een levend document. Elk jaar passen we onze omgevingsvisie aan aan de consequenties van vastgesteld ingezet beleid. Op deze manier blijven we met – hopelijk – jou voortdurend in gesprek over onze omgevingsvisie. We bieden maatwerk door te sturen op kwaliteit, geven duidelijk aan waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn (en waar niet) en beschermen tegelijkertijd kwetsbare waarden.

Integrale Omgevingsvisie in 2009

In 2009 heeft de provincie Overijssel het streekplan, verkeers- en vervoerplan, waterplan, milieubeleidsplan en de bodemvisie samengevoegd tot één omgevingsvisie. Daarmee is deze visie hét centrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel anticipeert hiermee op de Omgevingswet, die volgens de huidige planning eind 2018 van kracht zal zijn.

De afgelopen jaren is onze omgevingsvisie op verschillende onderdelen geactualiseerd. De meest recente actualisatie in 2015 betrof de aanpassing aan de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR).

De opdracht voor Revisie van de Omgevingsvisie (2009)

Uit de ‘Midterm Review Omgevingsvisie’ en ‘Verkenning herziening Omgevingsvisie’ (2013/2014) is gebleken dat onze omgevingsvisie toekomstbestendig is. Het raamwerk van de Omgevingsvisie Overijssel uit 2009 is dan ook overeind gebleven. Dit raamwerk bestaat grofweg uit de rode draden ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit, de negen centrale beleidsambities, de dienstbaarheid aan de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel en het uitvoeringsmodel waarmee gemotiveerd wordt of, waar en hoe een initiatief op de beste plek terecht komt. Ook is geconcludeerd dat de Omgevingsvisie op de vier thema’s logistiek, bestaand bebouwd gebied, agro en food en energietransitie aanscherping nodig heeft.

In mei 2014 is op basis van de Midterm Review en de Verkenning door Gedeputeerde Staten (GS) en Provinciale Staten (PS) opdracht gegeven om te werken aan een samenhangende en uitnodigende visie voor de fysieke leefomgeving, door:

1. Het aanpassen van de omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?

2. Het cyclisch up to date brengen (in een jaarlijkse APK-ronde) door genomen (PS) besluiten te verwerken.

3. Het verzoek om deze opdracht uit te voeren in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

4. Een verdieping op vier thema’s: logistiek, bestaand bebouwd gebied, agro en food en energietransitie.

We hebben de periode na de verkiezingen van 2015 benut om het nieuwe bestuur mee te nemen met de revisie van de omgevingsvisie. Dit heeft op onderdelen onze opdracht aangevuld en verdiept en daarmee de Omgevingsvisie Overijssel verrijkt.

Monitoring en evaluatie

De mate waarin ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie worden gerealiseerd, wordt jaarlijks gemonitord via de planning- en controlcyclus van de provincie. In het jaarverslag verantwoorden wij ons over de behaalde resultaten. Het monitoringinstrument is in de loop der jaren verder vervolmaakt. Ook na revisie van de Omgevingsvisie blijven we de uitvoering van de Omgevingsvisie jaarlijks monitoren om zicht te houden op voortgang van realisatie van onze doelstellingen. Deels zullen dit bestaande doelstellingen en indicatoren zijn die ook nu al in onze planning- en control cyclus zijn opgenomen, deels zullen we doelstellingen en indicatoren toevoegen of vernieuwen. Dat gebeurt onder meer op basis van recent onderzoek of uitwerking van provinciaal beleid. Het gaat dan bijvoorbeeld om het monitoren van nieuwe woonafspraken met gemeenten of de ontwikkeling van een monitor voor de logistieke sector. Mede op basis van deze indicatoren kunnen wij besluiten over bijsturing of aanvulling van beleid.

Vernieuwing inhoud: integraliteit en verdieping

De revisie op de vier thema’s logistiek, bestaand bebouwd gebied, agro en food en energietransitie werkt door in verschillende onderdelen van de omgevingsvisie. Denk aan:

  • de centrale beleidsambities; deze zijn op onderdelen aangevuld en aangescherpt
  • hoofdstuk 10; de nadere uitwerking van deze centrale beleidsambities
  • verschillende andere onderdelen van de omgevingsvisie; zo zijn bijvoorbeeld de teksten over de ontwikkelingsperspectieven en de teksten over actuele ontwikkelingen, opgaven en kansen op de vier thema’s aangevuld en aangepast

Naast de revisie wat betreft de vier thema’s is onze omgevingsvisie integraal geactualiseerd op diverse APK-thema’s. Denk daarbij aan: de ondergrond, drinkwater, natuur, waterbeleid, landgoederen en mobiliteit.

Met het ‘samen optrekken’ van de revisie van de omgevingsvisie en de leefomgevingskwaliteit-effectrapportage (LOK-ER, een zogenoemde brede MER) organiseerden we de kennisinbreng al tijdens het beleidsproces. Dit hielp ons om onze centrale beleidsambities scherper te krijgen: op basis van de LOK-ER maakten we een zorgvuldige en transparante afweging van sociaal-culturele, economische en ecologische belangen. Op deze manier gaven we de belangen van milieu, omgevingskwaliteit én duurzame ruimtelijke ontwikkeling een volwaardige rol in onze besluitvorming.

Vernieuwing proces: uitnodiging aan jou

Om tot een samenhangende actualisatie van onze omgevingsvisie te komen is een vernieuwend en participatief traject gevolgd waarbij iedereen (partners, ondernemers, boegbeelden en inwoners) de mogelijkheid heeft gekregen mee te doen en kleur te bekennen. Hierdoor heeft iedereen invloed kunnen hebben op het resultaat (zowel in vorm als inhoud).

Meer dan 1000 Overijsselaars hebben die kans gepakt door mee te doen aan rondetafel- en/of huiskamergesprekken, regio- en spiegelbijeenkomsten, bekenkleursessies en een bekenkleurfestival. Er zijn grote en kleine gesprekken gevoerd. Ook zijn er essays geschreven over de vier thema’s, een fotowedstrijd op basisscholen georganiseerd en adviezen aan de subcommissie wettelijke adviestaken fysiek domein en de Commissie voor de milieueffectrapportage gevraagd.

Met de Omgevingsvisie willen wij een uitnodiging doen aan jou om bij te dragen aan de omgevingskwaliteit in Overijssel. Om de visie en de dialoog daarover levend te houden, passen we de visie eens per jaar aan. Deze cyclische aanpassing of ‘APK’ betreft het verwerken van eerder door GS en PS vastgesteld beleid dat nog geen plek heeft gekregen in onze Omgevingsvisie.

Vernieuwing product: aanpassing in terminologie, beeld en (verschijnings)vorm

Het ‘product’ Omgevingsvisie is in terminologie, beeld en (verschijnings)vorm aangepast aan deze tijd. De Omgevingsvisie Overijssel is ook digitaal leesbaar en toegankelijk gemaakt. In de online Omgevingsvisie kun je met één klik op de kaart het geldende beleid voor die plek vinden.

Colofon     

Uitgave
Omgevingsvisie Overijssel, 12 april 2017

Eindredactie
Trudy van Es

Kaarten
Beleidsinformatie provincie Overijssel
beleidsinformatie@overijssel.nl

Inlichtingen bij
Willemijne Moes en Janneke Wessels
Programmaleiders Revisie Omgevingsvisie
omgevingsvisie@overijssel.nl
omgevingsvisie.nl

Adresgegevens
Provincie Overijssel
Luttenbergstraat 2
Postbus 10078
8000 GB Zwolle
Telefoon 038 499 88 99

Disclaimer
Deze versie van de Omgevingsvisie Overijssel bieden wij conform het Besluit ruimtelijke ordening elektronisch (digitaal) aan op www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast wordt de Omgevingsvisie ook in een viewer getoond die u kunt benaderen via onze provinciale website www.omgevingsvisie.nl. Tevens stellen wij analoge versies beschikbaar. Bij verschillen tussen de analoge en digitale versie geldt de digitale versie op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Bijlagen     

Waterbijlagen     

Factsheets KRW waterlichamen