Plantype: | provinciale verordening |
Overheid: | provinciale overheid: Overijssel |
Plan: | NL.IMRO.9923.VerordeningOv01-va01 |
De Omgevingsvisie Overijssel schetst onze visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe we – samen met onze partners - vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe wij als provincie ons daar de komende jaren voor inzetten. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn daarbij de leidende principes of ‘rode draden’.
In de Omgevingsvisie zijn de onderwerpen benoemd die de provincie op dit moment tot haar belang rekent en is per thema nader uitgewerkt wat de provinciale ambities zijn. In paragraaf 4.2 van de Omgevingsvisie zijn de provinciale ambities op hoofdlijnen samengevat.
In de Omgevingsvisie is ook het instrumentarium gekozen waarmee aan de ene kant ruimte wordt geboden aan de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijssels landschap wordt versterkt. Een instrumentarium waarmee de provincie haar ambities realiseert en waarmee tegelijk partners ruimte hebben hun doelen te realiseren.
Bestuursfilosofie
De provincie Overijssel streeft ernaar om maatschappelijke resultaten te boeken waar de bewoners van Overijssel belang aan hechten. Daartoe:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Deze instrumenten volgen uit de drie ‘productielijnen’ van de provincie: visie, waarborg en realisatie.1
De productielijn ‘visie’ omvat instrumenten als de Omgevingsvisie Overijssel en het verwerven en delen van kennis. De productielijn ‘realisatie’ omvat instrumenten als (prestatie)afspraken, gebiedsontwikkelings- en uitvoeringsprojecten (inclusief inpassingsplan) en subsidies en fondsen. De verordening is één van de instrumenten uit de productielijn ‘waarborg’. Hieronder vallen ook toezicht en handhaving en instrumenten als zienswijze, bezwaar en aanwijzing.
Bij de inzet van instrumenten streven we naar toepassing van de meest optimale mix zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten bepalen we aan de hand van drie criteria die de hoofdlijnen vormen van onze bestuursfilosofie:
1Voor meer informatie zie: De vitale coalitie van de provincie Overijssel (2008).
We zetten de verordening in voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid.
De drie criteria ‘realisatie door partnerschap’, ‘effectiviteit’ (decentraal wat kan, centraal wat moet en ruimte voor partners) en ‘doelmatigheid’ (deregulering en helderheid) zijn daarbij uitgangspunt. Dit betekent onder andere dat voorschriften zoveel mogelijk partners als gemeenten, waterschappen, ondernemers en bewoners in positie brengen om verantwoordelijkheid te nemen. Ook regelen we niet meer dan strikt noodzakelijk. De inzet van de verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of noodzakelijk is om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Dubbelingen met andere regelgeving vermijden we. Wat elders geregeld is, bijvoorbeeld in sectorale wet- en regelgeving, wordt niet nog eens geregeld in deze verordening om extra regeldruk te voorkomen.
Het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook is zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. In enkele gevallen was het niet goed mogelijk om een bepaling te formuleren als een ‘ja, mits-constructie’ en is een bepaling voor de benodigde juridische helderheid toch geformuleerd als een ‘nee, tenzij-constructie’.
Om te voorkomen dat procedures nodeloos ingewikkeld worden, is afgezien van de mogelijkheid om in het onderdeel dat zich richt op gemeentelijke ruimtelijke plannen (hoofdstuk 2) rechtstreeks werkende bepalingen op te nemen. Artikel 4.1. lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt die mogelijkheid in de vorm van regels die moeten voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening in werking is getreden die is aangepast op de inhoud van deze verordening. Er is dus geen sprake van rechtstreeks werkende bepalingen in dit hoofdstuk waaraan bouwaanvragen getoetst zouden moeten worden zolang bestemmingsplannen niet zijn aangepast.
De Omgevingsverordening richt zich - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem.
De Omgevingsverordening Overijssel 2017 heeft de status van:
Rechtsbescherming
De Omgevingsverordening Overijssel 2017 bevat algemene regels. Tegen het besluit tot vaststelling van algemene regels staan geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden open. Wel kunnen belanghebbenden in procedures tegen bijvoorbeeld bestemmingsplannen, de onverbindendheid van de Omgevingsverordening inroepen.
De Omgevingsverordening voorziet in de mogelijkheid om ontheffingen te verlenen. In hoofdstuk 11 is bepaald aan welke (algemene) voorwaarden een verzoek om ontheffing moet voldoen. Wanneer een ontheffing is verleend of geweigerd, kan hiertegen door belanghebbenden bezwaar en beroep worden ingesteld. De procedure daarvoor is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in andere specifieke wetgeving die aan de Omgevingsverordening ten grondslag ligt. Bewoners van Overijssel worden bij elke wijziging van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening betrokken, in ieder geval volgens de openbare voorbereidingsprocedure.
Hoewel het logisch lijkt om de Omgevingsverordening te rubriceren op thema’s is een dergelijke indeling niet handig gelet op het feit dat de ruimtelijke verordening, de waterverordening en de milieuverordening zich tot verschillende doelgroepen richten. Voor het thema water bijvoorbeeld geldt dat naast de (deels verplichte) regelingen in de waterverordening en de milieuverordening, er aanvullend ook via de ruimtelijke verordening bescherming van bepaalde belangen geregeld worden (onder andere primaire watergebieden, grondwaterbeschermingsgebieden).
De ruimtelijke verordening is gericht op gemeenten, de waterverordening is met name gericht op waterschappen en de milieuverordening richt zich op bewoners, bedrijven en instellingen. Het is ongewenst dat gemeenten of waterschappen de hele verordening door moeten lopen om voorschriften te vinden die zij bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel een waterplan in acht moeten nemen. Het risico is te groot dat daarbij een bepaling over het hoofd wordt gezien.
Dit leidt ertoe dat er een integrale regeling wordt geboden voor de diverse onderwerpen waarvoor de provincie normstellend wil optreden - de Omgevingsverordening feitelijk een kaft vormt met daarbinnen 7 verschillende ‘verordeningen’ gericht op verschillende doelgroepen, die onderling zijn afgestemd om dubbelingen te voorkomen. Het gaat dan om de ruimtelijke verordening (hoofdstuk 2), de milieuverordening (hoofdstuk 3), de waterverordening (hoofdstuk 4), de verkeersverordening (hoofdstuk 5), het luchthavenbesluit Twente Airport (hoofdstuk 6) en de natuurverordening (hoofdstuk 7). De overige hoofdstukken bevatten algemene bepalingen.
De opbouw naar doelgroepen levert de volgende hoofdstukindeling op:
In Hoofdstuk 1 vind je enkele bepalingen die op het totaal van de Omgevingsverordening van toepassing zijn.
In Hoofdstuk 2 is de ruimtelijke verordening te vinden die zich richt tot gemeenteraden en instructies bevat over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wro biedt in artikel 4.1. Hier wordt nog eens expliciet vermeld dat de ruimtelijke verordening geen direct werkende bepalingen bevat. Verder wordt ter voorkoming van misverstanden duidelijk gemaakt dat de instructies in hoofdstuk 2 niet alleen gelden voor bestemmingsplannen, maar bijvoorbeeld ook voor beheersverordeningen, uitvoeringsbesluiten en ‘kruimelgevallen’.
In Hoofdstuk 3 vind je de ‘milieuverordening’ die zich richt op bewoners, bedrijven en instellingen. Met dit onderdeel wordt invulling gegeven aan verplichtingen op grond van de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Hoewel het betreffende onderdeel als ‘milieuverordening’ te boek staat, betreft het de onderwerpen grondwaterbescherming en grondwateronttrekking, bodemsanering en ontgrondingen, dus onderwerpen op het terrein van water en bodem.
In Hoofdstuk 4 is de waterverordening opgenomen. Met dit onderdeel wordt voldaan aan de verplichting van de Waterwet. Hoofdstuk 4 is gebaseerd op de IPO-modelverordening en richt zich met name tot waterschappen.
Hoofdstuk 5 heeft betrekking op de aansluiting op en het gebruik van provinciale (vaar)wegen en is gericht op weggebruikers en ‘aanwonenden’.
Hoofdstuk 6 heeft betrekking op het Luchthavenbesluit Twente Airport met alle artikelen die voor de luchthaven en de omgeving van toepassing zijn.
In 7 Natuurverordening vind je de invulling van bevoegdheden die de provincie heeft op het gebied van natuurbescherming.
De hoofdstukken 8 en 9 zijn gereserveerd voor mogelijke toekomstige aanvullingen.
De overige hoofdstukken bevatten procedurele en inwerkingtredingsbepalingen. Hoofdstuk 10 gaat over toezichthouders en strafbepalingen. Hoofdstuk 11 regelt de procedure voor het aanvragen van ontheffingen. Om misverstanden te voorkomen wordt hier nog eens expliciet verklaard dat dit hoofdstuk geen algemene ontheffingsmogelijkheid bevat. Ook regelt dit hoofdstuk niet de rechtsbescherming voor derden. Er bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen het verlenen of weigeren van een ontheffing, maar de procedure daarvan is al geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In Hoofdstuk 12 wordt de inwerkingtreding geregeld. Als datum van inwerkingtreding is 1 mei 2017 opgenomen.
Bij de verordening zijn enkele bijlagen gevoegd, die informatie bevatten waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, maar die zich er niet voor lenen in die voorschriften zelf op te nemen.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro biedt het wettelijke kader en de wettelijke instrumenten voor het (uit)voeren van ruimtelijk beleid. De wet heeft een instrumenteel karakter en doet geen beleidsinhoudelijke uitspraken over wat een goede ruimtelijke ordening is.
De Wro gaat uit van een scheiding van beleid en normstelling. De hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid moet in één of meerdere structuurvisies worden vastgelegd en voorzien worden van een uitvoeringsparagraaf. Voor structuurvisies geldt dat zij bijna geheel vorm- en procedurevrij zijn en alleen de overheidslaag zelf binden. Om de doorwerking van het provinciale beleid veilig te stellen door middel van normering, zal de provincie het juridische instrumentarium moeten inzetten dat in de Wro hiervoor beschikbaar wordt gesteld.
De Wro biedt de provincie diverse instrumenten.
Instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen
In de eerste plaats biedt de Wro de provincie instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen. Het gaat dan om de volgende instrumenten:
Instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf
De provincie beschikt op grond van de Wro over de volgende instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf:
De ruimtelijke verordening is een instructie van Provinciale Staten (PS) gericht aan gemeenteraden om de inhoud van en de toelichting op gemeentelijke bestemmingsplannen binnen een jaar in overeenstemming te brengen met de inhoud van de verordening. Provinciale Staten kunnen bij het vaststellen van de verordening gevallen aanwijzen waarvoor een andere termijn geldt.
De proactieve aanwijzing is een instructie aan één of enkele gemeenten om een gemeentelijk bestemmingsplan met een bepaalde inhoud vast te stellen. Niet juridische instrumenten voor de doorwerking vooraf zijn beleidsregels, bestuursafspraken (prestatieafspraken) en het vooroverleg over gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Instrumenten voor de beleidsdoorwerking achteraf
Voor de beleidsdoorwerking achteraf kunnen de volgende juridische instrumenten worden ingezet:
Het instrument van reactieve aanwijzing kan worden ingezet op onderwerpen waarvoor vooraf kaders zijn gesteld in de provinciale ruimtelijke verordening. Er is alleen uitzondering op deze regel mogelijk voor onderwerpen die niet goed geregeld kunnen worden in de verordening of alleen op een wijze die onevenredig veel bestuurslasten met zich mee zou brengen.
In het document – Sturen en samenwerken onder de nieuwe Wro (2008) is de provinciale bestuursfilosofie op basis van de Wro weergegeven. Voor de provincie Overijssel is uitgangspunt dat gemeenten primair de instantie zijn die in bestemmingsplannen de gewenste goede ruimtelijke ordening juridisch vastleggen. Daarbij gaat de provincie er vanuit dat de gemeenten rekening zullen houden met het provinciale belang. Door middel van voorkantsturing zal de provincie tijdig helder maken op welke wijze volgens haar rekening moet worden gehouden met dat provinciale belang. Als overleg niet leidt tot het veiligstellen van het provinciaal belang, zal de provincie haar juridisch instrumentarium inzetten. Daarbij is op voorhand geen enkel instrument uitgesloten. Dit betekent dat de provincie zienswijzen zal indienen bij de gemeenteraad en beroep op de Afdeling Bestuursrechtspraak zal instellen tegen gemeentelijke (ontwerp)plannen die in strijd zijn met het provinciaal belang, maar zo nodig een reactieve aanwijzing zal geven waarmee het betreffende bestemmingsplan buiten werking wordt gesteld. De provincie zal waar nodig door middel van de provinciale ruimtelijke verordening instructies geven aan gemeenteraden om bestemmingsplannen aan te passen aan de inhoud van de verordening. De provincie zal alleen overgaan tot het vaststellen van inpassingsplannen (= provinciale bestemmingsplannen) als een gemeente niet bereid is of niet (tijdig) in staat blijkt een bestemmingsplan vast te stellen hoewel het provinciaal belang daarom vraagt.
De provincie zet als volgt in op het realiseren van provinciaal belang:
De verordening wordt ingezet als dit selectief en doelmatig is, van belang voor de positie van de bewoners, als het Rijk dit eist of ter verkoming van extra regels in een Algemene Maatregel van Bestuur. Overige instrumenten zoals het inpassingsplan en de proactieve aanwijzing zet de provincie selectief in.
De verordening is dus één van de instrumenten ter realisatie van beleidsambities van provinciaal belang. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de inzet van dit instrument bepaald, maar ook van de andere instrumenten zoals (prestatie-)afspraken, gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten, subsidies en fondsen en kennis verwerven en delen.
Met de provinciale ruimtelijke verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Wro in, dus ook de ruimtelijke verordening. We gaan hier terughoudend mee om en zetten de verordening alleen in als ons belang er om vraagt.
Het Rijk heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgelegd wat de nationale belangen zijn in het domein van de ruimtelijke ordening. Omdat ook voor de SVIR geldt dat dat beleid alleen het Rijk zelf bindt, is er voor gekozen om bepaalde belangen juridisch te borgen door middel van algemene regels. Deze algemene regels zijn gebundeld in twee Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s), het Barro en het Bro.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staan instructieregels die voor het merendeel gericht zijn aan gemeenteraden. Deze inhoudelijke instructieregels verplichten om in bestemmingsplannen op een bepaalde manier rekening te houden met nationale belangen. Voor een beperkt aantal onderwerpen is gekozen voor een getrapte regeling. Daarbij krijgt de provincie de opdracht om een nadere invulling te geven aan een nationale belang en daarvoor in de provinciale verordening instructies over bestemmingsplannen op te nemen voor gemeenteraden. Niet elk nationaal thema waarvoor een getrapte regeling is gekozen, is voor elke provincie relevant. Zo zijn er in Overijssel geen erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde aangewezen. Voor de provincie Overijssel is alleen de opdracht om de EHS (nu Natuurnetwerk Nederland) nader te regelen van toepassing. Met de regeling in titel 2.7 in de Omgevingsverordening wordt voldaan aan de opdracht in titel 2.10 (Ecologische Hoofdstructuur) van het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft een nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening. Het Bro moet ervoor zorgen dat bij de toepassing van de instrumenten van de Wro sprake is van zorgvuldige afwegingen en een heldere besluitvorming. Het Bro regelt vooral proces- en procedureregels, zoals de eisen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen of hoe een ontheffing moet worden aangevraagd. Het Bro bevat ook de meer inhoudelijk werkende Ladder voor Duurzame verstedelijking. Daarin is een rechtstreekswerkende motiveringseis opgenomen die principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik koppelt aan de eis van regionale afstemming. In de Omgevingsverordening wordt een nadere provinciale invulling gegeven aan de nationale Ladder voor Duurzame verstedelijking, waarbij een koppeling wordt gelegd met het principe van concentratie en de wijze waarop in Overijssel invulling wordt gegeven aan de regionale programmering van wonen, bedrijventerrreinen, kantoren en detailhandel.
Het Rijk werkt aan een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. Het omgevingsrecht moet inzichtelijker en voorspelbaarder worden en het gebruiksgemak van iedereen vergroten. Ook moet er meer ruimte komen voor initiatieven van onderop. De Omgevingswet, die naar verwachting in 2019 in werking treedt, integreert zo’n 26 wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hieronder vallen onderwerpen als: bouwen, milieu, waterbeheer, ruimtelijke ordening, monumentenzorg en natuur. Met de Omgevingswet wil het Rijk het wettelijk systeem ‘eenvoudig beter’ maken.
De Omgevingsvisie van Overijssel biedt in de geest van de Omgevingswet al een integraal beleidskader voor alle aspecten van het fysieke domein die van provinciaal belang zijn. Omdat de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsbesluit vooralsnog niet in werking treden, is deze Omgevingsverordening nog gebaseerd op de nu geldende wet- en regelgeving. Wel wordt rekening gehouden met de experimenten die met het oog op de nieuwe Omgevingswet worden gedaan met onder andere omgevingsplannen. Wanneer de Omgevingswet en bijbehorende uitvoeringsbesluiten in werking treden, zal deze Omgevingsverordening daarop worden aangepast.
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is het opstellen van een milieuverordening verplicht.
Deze milieuverordening omvat in ieder geval:
Voor (potentiële) stiltegebieden geldt dat we er vanuit gaan dat deze voldoende bescherming krijgen door de ligging binnen het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur).
Op grond van de Waterwet zijn de volgende onderdelen in de waterverordening verplicht:
In IPO-verband zijn afspraken gemaakt over de inhoudelijke afstemming van de waterverordeningen van provincies die te maken hebben met provinciegrensoverschrijdende waterschappen. Om te voorkomen dat een waterschap te maken krijgt met verschillende waterverordeningen, is afgesproken dat de provincie waarin het kleinste deel van het grondgebied van het waterschap valt, de waterverordening ‘overneemt’ van de provincie waarin het grootste deel valt. Dit vergt niet alleen afstemming over de inhoud van de waterverordening met buurprovincies, maar ook een afstemming van het moment dat overgegaan wordt tot vaststelling/inwerkingtreding.
Hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening richt zich op het regionale waterbeheer en de taakuitoefening van de waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen voor zover gelegen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel. Voor de waterschappen Rijn en IJssel, Zuiderzeeland en Vallei en Veluwe geldt dat zij een klein deel van hun werkgebied in Overijssel hebben liggen. Op grond van de afspraken in IPO-verband zal voor het waterschap Zuiderzeeland de waterverordening van Flevoland van toepassing worden verklaard. Voor de waterschappen Rijn en IJssel en Vallei en Veluwe zijn de waterverordeningen die de betrokken provincies voor elk waterschap afzonderlijk heeft gemaakt van toepassing.
Hoofdstuk 5 heeft betrekking op de aansluiting op en het gebruik van provinciale (vaar)wegen en is gericht op weggebruikers en ‘aanwonenden’.
De Commissie Wientjes heeft in oktober 2014 aanbevolen om een regiobreed advies op te laten stellen voor het versterken van de economie en de werkgelegenheid in het gebied te stimuleren door aansluiting te zoeken bij het nationale topsectorenbeleid op het gebeid van Advanced Materials and Manufacturing (AMM) binnen de topsector High Tech Systems and Materials (HTSM) (ref. 1). De commissie adviseert om van Twente Airport een iconische, internationale ontwikkel-, demonstratie- en productiezone te maken. De naam die de commissie aan deze ontwikkeling heeft gegeven is Technology Base Twente (TecBT). Daarbij adviseert zij om de bestaande start- en landingsbaan te
behouden als uniek bezit voor de Technology Base Twente, waarbij naast de HTSM/AMM bedrijven ook ruimte ontstaat voor luchthavengerelateerde bedrijvigheid en voor General en Business Aviation. Het gebruik van de baan moet op een logische manier inhaken bij de gebiedsontwikkeling en een toegevoegde waarde leveren als vestigingsfactor voor Twente. Om de vliegfunctie te behouden is op
grond van de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit nodig. In het luchthavenbesluit worden de milieugebruiksruimte en het ruimtebeslag van de luchthaven c.q. de zones met bouwbeperkingen bepaald. Het aanvragen van een luchthavenbesluit gebeurt door Area Development Twente (ADT), die optreedt als exploitant van de luchthaven.
ADT heeft die aanvraag voor het door Provinciale Staten van Overijssel te nemen luchthavenbesluit op 17 maart 2016 ingediend. Gevraagd wordt om –vooruitlopend op de instelling van een luchthavenexploitatiemaatschappij- het volgende gebruik van de luchthaven mogelijk te maken.
Provinciale Staten van Overijssel hebben mede op basis van de aanvraag een luchthavenbesluit opgesteld.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet is een samenvoeging van de Boswet, Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet.
De Wet natuurbescherming regelt de wijze waarop de bescherming van de natuur vorm krijgt en geeft invulling aan de afspraken tussen Rijk en provincies uit het Bestuursakkoord Natuur. De provincie heeft hierbij nieuwe bevoegdheden gekregen. De invulling van deze bevoegdheden is geregeld in hoofdstuk 7. Ook wordt een aantal bestaande bevoegdheden (bijvoorbeeld beheer en schadebestrijding) opnieuw geregeld in de wet. De regeling uit de Verordening Beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel is opgenomen in hoofdstuk 7.
In hoofdstuk 7 zijn voor de onderdelen gebiedsbescherming, houtopstanden, soortenbescherming, bestrijding faunaschade, tegemoetkoming faunaschade, faunabeheerplan, faunabeheereenheid en wildbeheereenheden regels opgenomen.
Dit hoofdstuk is nodig om de rol van de provincie als toezichthouder uit te kunnen oefenen door de aanwijzing van toezichthouders en de mogelijkheid van strafbaarstelling te regelen.
Op een aantal punten in de verordening is voorzien in ontheffingsmogelijkheden voor Gedeputeerde Staten om te zorgen voor de nodige flexibiliteit. Benadrukt wordt dat de ontheffingen gekoppeld zijn aan de aard van het betreffende hoofdstuk. Dit betekent dat de ontheffing in hoofdstuk 2 een vrijstelling inhoudt voor een gemeenteraad van de opdracht die in de verordening in algemene zin aan gemeenteraden wordt gegeven om hun bestemmingsplannen in overeenstemming te brengen met de inhoud van de verordening. De ontheffingen in hoofdstuk 3 maken onder voorwaarden specifieke activiteiten mogelijk binnen gebieden waarvoor een algemeen geformuleerd verbod geldt (bijvoorbeeld activiteiten waardoor schadelijke stoffen in het grondwater terecht zouden kunnen komen). De ontheffingen in hoofdstuk 4 richten zich niet alleen op waterschappen, maar op een ieder die veranderingen wil aanbrengen aan scheepvaartwegen en/of werken wil uitvoeren in de oevers van scheepvaartwegen. In hoofdstuk 11 zijn de procedurebepalingen ten aanzien van ontheffingsaanvragen opgenomen.
In hoofdstuk 12 van deze Omgevingsverordening worden in het algemeen overgangsbepalingen geformuleerd die moeten voorkomen dat geldende besluiten opnieuw ter discussie komen en dat aanvragers lopende een procedure geconfronteerd worden met nieuw recht. De bepalingen van de ruimtelijke verordening richten zich in hoofdzaak op nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent dat de verordening pas op dat moment doorwerkt in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) geldt een specifieke overgangsbepaling, waarbij de wettelijke termijn tot aanpassing van 1 jaar is verruimd.
De Verordening zal digitaal worden vastgesteld, maar ook analoog beschikbaar komen. Vooral voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit is een digitale en interactieve wijze van benaderen voor de praktijk handig: het digitale systeem met kaartlagen maakt het mogelijk om verschillende gegevens eenvoudig te combineren en af te wegen.
Aan de verordening hebben we een eigen set kaarten toegevoegd die met name voor het helder definiëren van het toepassingsbereik van bepalingen onmisbaar zijn. De kaarten zijn gemaakt op een schaal van 1:100.000. De kaarten zijn online te raadplegen op de website http://www.omgevingsvisie.nl/.
Uitgave
Omgevingsverordening Overijssel, 12 april 2017
Eindredactie
Trijnie Drint
Kaarten
Beleidsinformatie provincie Overijssel
beleidsinformatie@overijssel.nl
Inlichtingen bij
Willemijne Moes en Janneke Wessels
Programmaleiders Revisie Omgevingsvisie
omgevingsvisie@overijssel.nl
omgevingsvisie.nl
Adresgegevens
Provincie Overijssel
Luttenbergstraat 2
Postbus 10078
8000 GB Zwolle
Telefoon 038 499 88 99
Disclaimer
Deze versie van de Omgevingsverordening Overijssel bieden wij conform het Besluit ruimtelijke ordening elektronisch (digitaal) aan op www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast wordt de Omgevingsverordening ook in een viewer getoond die u kunt benaderen via onze provinciale website www.omgevingsvisie.nl. Tevens stellen wij analoge versies beschikbaar. Bij verschillen tussen de analoge en digitale versie geldt de digitale versie op www.ruimtelijkeplannen.nl
In deze verordening wordt verstaan onder:
Waar in deze verordening instructies worden gegeven ten aanzien van de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, moeten deze instructies ook geacht worden gericht te zijn op:
zie toelichting titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen om te voldoen aan een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.
In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen van de streekcentra voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van voorzieningen ter voldoening van een regionale behoefte voor zover dit past binnen de regionale programmering van de betreffende regio.
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
Van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 6 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:
Zie toelichting artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Lid 1 is niet van toepassing op de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en op zelfstandige opstelling van zonnepanelen.
In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
Zie toelichting artikel 2.1.7 Kwaliteitsimpuls agro en food
Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven mag uitsluitend worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen.
In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf in een bestemmingsplan een nieuw agrarisch bouwperceel worden opgenomen als:
a. een ondernemer zijn agrarisch bedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen; of
b. een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn.
Een nieuw agrarisch bouwperceel als bedoeld in lid 2 mag uitsluitend in een bestemmingsplan worden opgenomen als:
a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel te benutten voor de hervestiging van het agrarisch bedrijf;
b. een evenredige omvang aan bestaande of voormalige agrarische bebouwing in Overijssel wordt gesloopt en wegbestemd;
c. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van in ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
d. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.
In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate worden aangepast en/of uitgebreid als:
In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel grootschalig worden aangepast en/of uitgebreid als:
a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken;
b. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
c. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.
In aanvulling op het gestelde onder 3 en 5 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
Zie toelichting artikel 2.1.8 Kwaliteitsimpuls zonnevelden
In deze titel wordt verstaan onder:
In de Groene Omgeving mogen zelfstandige opstellingen van zonnepanelen uitsluitend worden toegestaan als tijdelijk (mede)gebruik van de gronden.
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de opstelling van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen in de Groene Omgeving als de maatschappelijke meerwaarde is aangetoond én is aangetoond dat het verlies van ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
De maatschappelijke meerwaarde als bedoeld in lid 2 dient te worden onderbouwd vanuit de volgende criteria:
a. de mate waarin sprake is van meervoudig ruimtegebruik;
b. maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken en/of te compenseren;
c. de mate waarin wordt aangesloten op de karakteristieken van het gebied;
d. de bijdrage die geleverd wordt aan maatschappelijke doelen.
In aanvulling op het gestelde onder 2 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
zie toelichting titel 2.2 Woningbouw
In deze titel wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
Het actueel onderzoek woningbouw zoals bedoeld in artikel 2.2.1 wordt eens in de 2 jaar geactualiseerd.
Gedeputeerde Staten stellen de nadere eisen vast waaraan actueel onderzoek woningbouw als bedoeld in artikel 2.2.1 moet voldoen.
Wanneer een gemeente nalaat om het onderzoek woningbouw als bedoeld in artikel 2.2.1 onder b tijdig te actualiseren, dan kunnen Gedeputeerde Staten een actueel onderzoek woningbouw voor de betreffende gemeente vaststellen die in de plaats komt van het eerdere onderzoek naar de behoefte woningbouw van de gemeente.
In het geval gemeenten in de regio weigeren in te stemmen met het actueel onderzoek woningbouw, treedt de instemming van Gedeputeerde Staten daarvoor in de plaats.
Gedeputeerde Staten weigeren de vervangende instemming in elk geval als de te bouwen woningen niet passen binnen de regionale behoefte woningbouw als bedoeld in artikel 2.2.1 sub c.
Bestemde, maar nog niet gerealiseerde woningbouwmogelijkheden in geldende bestemmingsplannen waarvan met actueel onderzoek woningbouw niet kan worden aangetoond dat daaraan de komende 10 jaar behoefte is, moeten worden geschrapt.
De eis in lid 1 om capaciteit te schrappen geldt niet voor bestemde, maar nog niet gerealiseerde woningbouwmogelijkheden die passen binnen de geldende woonafspraken, zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Binnen 6 maanden na de vaststelling van actueel onderzoek woningbouw stelt de raad vast welke woningbouwmogelijkheden moeten worden geschrapt om te voldoen aan de opdracht in lid 1
In deze titel wordt verstaan onder:
zie toelichting artikel 2.3.2 Bedrijventerreinen
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten.
zie toelichting bij artikel 2.3.3 Kantoren
Bestemmingsplannen voorzien niet in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantorenlocaties.
In afwijking van het eerste lid kan met een bestemmingsplan medewerking worden verleend aan de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren als in een ruimtelijk-economische onderbouwing is aangetoond dat:
In het geval dat schriftelijk is onderbouwd dat in redelijkheid geen overeenstemming kon worden bereikt met een buurgemeente, treedt de overeenstemming met Gedeputeerde Staten in de plaats van de verplichte overeenstemming met buurgemeenten zoals bepaald in artikel 2.3.2 en artikel 2.3.3.
zie toelichting titel 2.4 Detailhandel
In deze titel wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.
Zie toelichting artikel 2.4.2
Zie toelichting artikel 2.4.3
Bestemmingsplannen voorzien niet in nieuwe mogelijkheden om detailhandel uit te oefenen op bedrijventerreinen.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan in bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen de mogelijkheid worden geboden voor de vestiging van volumineuze detailhandel voor de lokale behoefte waarvoor in kernwinkelcentra geen ruimte gevonden kan worden.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan in bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen in streekcentra en stedelijke centra de mogelijkheid geboden worden voor de vestiging van volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling. Voorwaarde daarbij is dat met een ruimtelijke onderbouwing:
Zie toelichting artikel 2.4.4
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe grootschalige detailhandelsvestigingen op locaties in of aansluitend op bestaande kernwinkelgebieden.
Grootschalige detailhandelsvestigingen met een regionale uitstraling mogen uitsluitend worden toegelaten in de bestaande kernwinkelgebieden van de stedelijke centra, nadat met een ruimtelijke onderbouwing:
In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan op bedrijventerreinen binnen de stedelijke centra met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel op bedrijventerreinen binnen de stedelijke centra waarvoor in de bestaande kernwinkelgebieden geen ruimte gevonden kan worden. De aanvraag omgevingsvergunning moet voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing die voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 2 onder a, b en c.
In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel op locaties elders binnen de stedelijke centra in geval de grootschalige detailhandel thematisch aan deze perifere locatie is gebonden en op basis van een ruimtelijke onderbouwing die voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 2 onder a, b en c.
Bestemmingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid tot vestiging van nieuwe weidewinkels.
Zie toelichting artikel 2.4.5
zie toelichting titel 2.5 Radioactief afval
zie toelichting titel 2.6 Nationale Landschappen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Als Nationaal Landschap IJsseldelta is nader begrensd het gebied dat op de kaart Nationale Landschappen in Overijssel is aangegeven.
Als Nationaal Landschap Noordoost-Twente is nader begrensd het gebied dat op kaart Nationale Landschappen in Overijssel is aangegeven.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om de begrenzing van Nationaal Landschap aan te passen als dit nodig is voor ontwikkelingen met een groot openbaar belang mits aannemelijk gemaakt is dat daardoor de kernkwaliteiten die aanleiding zijn geweest voor de aanwijzing tot Nationaal Landschap niet onevenredig worden aangetast.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn:
Deze kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt in tabel bijlage 7a in bijlage 7 van deze verordening.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:
Deze kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt in bijlage 7b in bijlage 7 van deze verordening.
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van deze verordening.
zie toelichting titel 2.7 Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
In deze verordening wordt verstaan onder:
zie toelichting artikel 2.7.1 Begripsbepalingen
Het werkingsgebied van titel 2.7 wordt begrensd door de geometrische plaatsbepaling van het NNN (voorheen EHS) op de digitale kaart ‘NNN (voorheen EHS)' horende bij deze verordening.
Gedeputeerde Staten passen de begrenzing van het NNN (voorheen EHS) aan op ontwikkelingen waarvoor op grond van artikel 2.7.4 is afgeweken van het beschermingsregime van artikel 2.7.3.
Gedeputeerde Staten passen tevens de begrenzing van het NNN (voorheen EHS) op ondergeschikte punten aan, indien dit nodig is op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten die gericht zijn op de uitvoering van de NNN (voorheen EHS), mits de wezenlijke kenmerken en waarden worden behouden.
zie toelichting artikel 2.7.3 Beschermingsregime
Het beschermingsregime voor gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 Werkingsgebied zijn aangeduid als gebiedscategorie ‘Bestaand' wordt vastgelegd in een bestemmingsplan of in beheersverordening. Voor de overige gebieden binnen het NNN (voorheen EHS) geldt dat het beschermingsregime uitsluitend vastgelegd kan worden in een bestemmingsplan.
Gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als ‘Bestaand' moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.
Gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als ‘Te realiseren':
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als NNN (voorheen EHS) wijzen geen bestemmingen aan of stellen geen regels die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.
De verplichtingen die voortvloeien uit lid 2 tot en met 4 houden in ieder geval in: behoud van areaal, kwaliteit en samenhang van de betrokken gebieden.
Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aan de toelichting c.q onderbouwing van bestemmingsplannen en beheersverordeningen die betrekking hebben op gronden die vallen binnen het NNN (voorheen EHS) en waaruit moet blijken op basis van welke gegevens, waarderingen en afwegingen tot vaststelling is besloten.
Daar waar op het moment van het van kracht worden van deze titel bestemmingen gelden die rechten en ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor bestaande functies binnen gebieden die aangeduid zijn als ‘Te realiseren', verplicht deze titel niet om deze bestaande rechten en ontwikkelingsmogelijkheden in te perken zolang de gronden niet zijn aangekocht of functiewijziging nog niet heeft plaatsgevonden.
De verplichting op grond van lid 2 en 3 van dit artikel om een passende bestemming toe te kennen geldt niet voor bestaande functies waarvoor het bestemmingsplan dat geldt op het moment van inwerkingtreding van dit artikel, ontwikkelingsmogelijkheden toekent voor wat betreft bouwen en het aanbrengen van terreinverhardingen.
Zie toelichting artikel 2.7.4 Afwijkingsmogelijkheden
De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een relatief grootschalige ingreep of een combinatie van ingrepen binnen het NNN (voorheenEHS) af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat:
Voor de onderbouwing van het bepaalde in lid 1 sub c en d wordt een compensatieplan vastgesteld.
De gemeenteraad is bevoegd om bij vaststelling van een bestemmingsplan voor een combinatie van ruimtelijke ontwikkelingen binnen de NNN (voorheen EHS) door toepassing van de saldobenadering af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3.
De toelichting op het bestemmingsplan, als bedoeld in het derde lid, bevat een (samenhangende) gebiedsvisie waarop de saldobenadering toegepast wordt en beschrijft in ieder geval:
De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen het NNN (voorheen EHS) af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3. mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:
Zie toelichting artikel 2.7.5 Compensatieplan
Uit het compensatieplan, zoals bedoeld in artikel 2.7.4, lid 2 blijkt in ieder geval dat:
Indien het compensatieplan betrekking heeft op de uitvoering van een combinatie van ingrepen bevat het plan in aanvulling op lid 1 in ieder geval:
Indien de compensatie bedoeld in het eerste en tweede lid voorziet in ingrepen die gerealiseerd worden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een publiekrechtelijke rechtspersoon, dan dient het compensatieplan specifieke waarborgen te bevatten dat de vereiste compensatie daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Deze waarborg dient tenminste te omvatten:
Zie toelichting titel 2.8 Bos en natuurgebieden buiten het NNN (voorheen EHS)
In deze titel wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande natuur voorzien in een specifieke, daarop toegesneden bestemming die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
Bestemmingsplannen als bedoeld in lid 1 voorzien niet in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.
In afwijking van het gestelde onder 2 kunnen ontwikkelingen die uit een oogpunt van zwaarwegende maatschappelijke belangen noodzakelijk zijn worden toegestaan als:
In afwijking van het gestelde onder 2 kunnen kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan als:
Zie toelichting titel 2.10 Glastuinbouwlocaties
Zie toelichting titel 2.11 Cultuureel erfgoed
In deze titel wordt verstaan onder:
Zie toelichting titel 2.12 Verblijfsrecreatie
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:
De regels van bestemmingsplannen sluiten permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uit.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht persoonsgebonden overgangsrecht, een persoonsgebonden gedoogbeschikking of een persoonsgebonden ontheffing, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht objectgebonden overgangsrecht, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet, voor zover op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in een geldende bestemmingsplan voorzien was in een dergelijk objectgebonden overgangsrecht.
Bestemmingsplannen voorzien niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op dat moment als zodanig is bestemd, een woonbestemming wordt toegekend.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan aan een recreatiewoning een woonbestemming worden toegekend, indien wordt voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
en indien wordt voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Zie toelichting titel 2.13 Drinkwatervoorziening
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen voorzien in een specifieke aanduiding voor waterwingebieden waarbij alleen functies zijn toegestaan die ten dienste staan aan de drinkwaterwinning.
Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 kunnen in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in artikel 2.13.4 en artikel 2.13.5, kunnen nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden en nieuwe grootschalige risicovolle functies in intrekgebieden alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap vooruit-principe.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in de artikelen 2.13.4 en 2.13.6 kunnen binnen grondwaterbeschermingsgebieden met stedelijke functies nieuwe grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functies voldoen aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stap vooruit-principe.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in de artikelen 2.13.5 en 2.13.6 kunnen binnen intrekgebieden met stedelijke functies nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand still-principe.
Indien bij enig bestemmingsplan ingevolge dit hoofdstuk dient te zijn voldaan aan het stand still-principe of aan het stap vooruit-principe, wordt dat in de toelichting bij dat plan verantwoord op basis van toepassing van de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming.
Zie toelichting titel 2.14 Watergebiedsreserveringen
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op primaire watergebieden zoals op kaart Watergebiedsreserveringen aangegeven, voorzien niet in ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe kapitaalintensieve functies die de rol van deze gebieden voor wateropvang belemmeren.
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op waterbergingsgebieden die als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, regelen de instandhouding van de waterhuishoudkundige werken en voorzien niet in ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe kapitaalintensieve functies die de rol van deze gebieden voor wateropvang belemmeren.
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op overstromingsrisicogebied (vrijwaringsgebieden in verband met het overstromingsrisico) die als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien niet in ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe kapitaalintensieve functies in verband met het overstromingsrisico.
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op essentiële waterlopen die op de kaart Watergebiedsreserveringen als zodanig zijn aangegeven, voorzien binnen stroken van 100 meter aan weerzijden van deze essentiële waterlopen niet in nieuwe ontwikkelingen die:
Zie toelichting titel 2.15 Windturbines
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bestemmingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid van het oprichten van nieuwe windturbines binnen gebieden die:
Zie toelichting titel 2.16 Basisrecreatietoervaartnet
Zie toelichting titel 2.17 Fiets- en wandelroutestructuren
In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren zoals aangegeven op kaart Recreatie.
Zie toelichting titel 2.18 Externe Veiligheid
In deze verordening wordt verstaan onder:
Zie toelichting artikel 2.18.4 Nieuwe ontwikkelingen nabij provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen
In de toelichting op bestemmingsplannen die geheel of gedeeltelijk in het invloedsgebied liggen van een of meerdere wegen die onderdeel uitmaken van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met het uitgangspunt dat de provinciale samenhang en de continuïteit van dit routenetwerk wordt geborgd.
In de Omgevingsvisie wordt er vanuit gegaan dat het vervoer van gevaarlijke stoffen alleen over wegen gaan (en dus niet over vaarwegen).
Bestemmingsplannen als bedoeld in lid 1 voorzien alleen in de aanleg, bouw of vestiging van kwetsbare en of beperkt kwetsbare objecten in het invloedsgebied van een weg nadat is aangetoond dat dit geen beperkingen zal opleveren voor de functie van de weg als onderdeel van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
In de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in lid 1wordt in elk geval ingegaan op:
Indien een bestemmingsplan als bedoeld in lid 1 betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen, wordt in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk tevens ingegaan op:
Lid 4 kan buiten toepassing blijven indien bij de vaststelling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond dat:
Indien toepassing wordt gegeven aan lid 5, bevat de toelichting bij het besluit de onderbouwing daarvan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan als bedoeld in lid 1, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de veiligheidsregio waarbinnen het betreffende bestemmingsplangebied ligt, in de gelegenheid advies uit te brengen over de in lid 3 en, voor zover van toepassing, lid 4 genoemde onderwerpen.
Onverminderd de leden 7 en 8 worden in de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in lid 1, de redenen vermeld die het rechtvaardigen om in het plasbrandaandachtsgebied nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te laten,
Bestemmingsplannen voorzien niet in de aanleg, bouw of vestiging van nieuwe essentiële functies en gebouwen binnen het invloedsgebied van inrichtingen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals die luidde op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en/of binnen het invloedsgebied van een als zodanig aangewezen route gevaarlijke stoffen, tenzij aangetoond is dat zodanige maatregelen getroffen zijn dat het essentiële gebouw of de essentiële functie naar zijn aard kan blijven functioneren in geval van een calamiteit.
Bestemmingsplannen voorzien niet in de aanleg, bouw of vestiging van nieuwe inrichtingen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals die luidde op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en van een als zodanig aangewezen route gevaarlijke stoffen als zich binnen het invloedsgebied essentiële functies en gebouwen bevinden, tenzij aangetoond is dat zodanige maatregelen getroffen zijn dat het essentiële gebouw of de essentiële functie naar zijn aard kan blijven functioneren in geval van een calamiteit.
Zie toelichting titel 2.19 Mobiliteit
In deze verordening wordt verstaan onder:
In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe grootschalige ontwikkelingen die bovenlokale verkeersbewegingen met zich meebrengen of effecten hebben op de verkeersafwikkeling op de hoofdinfrastructuur, wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het uitgangspunt dat ontwikkelingen die mobiliteit oproepen worden geprojecteerd nabij aansluitingen op hoofdinfrastructuur, hoofdfietsverbindingen en multimodale knooppunten.
Zie toelichting titel 2.20 Winlocaties grondstoffen
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe, multifunctionele winlocaties, indien deze passen binnen het bestaande netwerk van zandwinningen en bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.
Een bestemmingsplan als bedoeld in lid 1 regelt, voor zover mogelijk, dat de winlocatie zodanig wordt geprojecteerd en ingericht dat tijdens de zandwinning de invloed op de omgevingskwaliteiten beperkt blijft en de locatie na het (gefaseerd) beëindigen van de zandwinning eenvoudig geschikt te maken is voor de beoogde nieuwe bestemming.
In deze titel wordt verstaan onder:
zie toelichting paragraaf 3.1.1 Begripsbepalingen en zorgplicht (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones)
In dit hoofdstuk en in de bijlagen bij dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Ieder die in een milieubeschermingsgebied met de functie waterwinning buiten een inrichting gedragingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat daardoor het belang van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning kan worden geschaad, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die schade te voorkomen. Indien die schade niet kan worden voorkomen moet hij deze zoveel mogelijk beperken en ongedaan maken.
zie toelichting paragraaf 3.1.2 Gebiedsaanwijzing (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones)
Gedeputeerde Staten kunnen de grenzen van de gebieden, als bedoeld in artikel 3.1.2.1, wijzigen als er sprake is van:
In aanvulling op artikel 1.4 van de wet worden eigenaren en gebruikers van de betreffende gronden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen over een grenswijziging als bedoeld in het eerste lid.
In aanvulling op het tweede lid wordt de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over een grenswijziging als bedoeld in het eerste lid.
Gedeputeerde Staten duiden de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, als bedoeld in artikel 3.1.2.1, tweede lid, onder a en b, op afdoende wijze aan door middel van borden.
zie toelichting paragraaf 3.2.1 Waterwingebieden
zie toelichting artikelen 3.2.1.1 t/m 3.2.1.3 Activiteiten binnen inrichtingen
Het is verboden in een waterwingebied een inrichting, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, op te richten.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de betrokken grondwateronttrekker, voor zover de inrichting noodzakelijk is voor de waterwinning.
zie toelichting artikelen 3.2.1.1 t/m 3.2.1.3 Activiteiten binnen inrichtingen
Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting in een waterwingebied in ieder geval de voorschriften die zijn aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorschriften als bedoeld in het eerste lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones..
zie toelichting artikelen 3.2.1.1 t/m 3.2.1.3 Activiteiten binnen inrichtingen
De in artikel 3.2.1.1 gestelde bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op een inrichting in een waterwingebied, waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
Het is verboden in een waterwingebied een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, in werking te hebben, te veranderen of de werking te veranderen.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones en geen nadelige gevolgen voor de waterwinning optreden.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de voorschriften als bedoeld in het derde lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
zie toelichting artikelen 3.2.1.4 t/m 3.2.1.6 Activiteiten buiten inrichtingen
Het is in een waterwingebied verboden om buiten inrichtingen:
Onder de in het eerste lid, onder a, bedoelde schadelijke stoffen worden in ieder geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, gewasbeschermingsmiddelen en biociden, meststoffen, IBC-bouwstoffen, grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondenwaarden overschrijdt, koelwater, afvalwater en overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen.
Onder de in het eerste lid, onder b, bedoelde constructies of werken worden in ieder geval begrepen leidingen, installaties, opslagreservoirs, mechanische ingrepen, begraafplaatsen en terreinen voor het verstrooien van as, wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, spoorwegen en waterwegen, recreatieve voorzieningen, gebouwen en bodemenergiesystemen.
zie toelichting artikelen 3.2.1.4 t/m 3.2.1.6 Activiteiten buiten inrichtingen
De in artikel 3.2.1.4, eerste lid, onder a en b, gestelde verboden gelden niet voor:
Het in artikel 3.2.1.4, eerste lid, onder a, gestelde verbod geldt niet voor:
Het in artikel 3.2.1.4, eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet voor:
zie toelichting artikelen 3.2.1.4 t/m 3.2.1.6 Activiteiten buiten inrichtingen
Gedeputeerde Staten kunnen, voor zover de risico's op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning niet toenemen, ontheffing verlenen van de in de artikelen 3.2.1.4 gestelde verboden voor:
Ten aanzien van de ontheffing is artikel 3.2.4.1 van toepassing.
zie toelichting paragraaf 3.2.2 Grondwaterbeschermingsgebieden
zie toelichting artikelen 3.2.2.1 t/m 3.2.2.3 Activiteiten binnen inrichtingen
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 2b Lijst met verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de betrokken grondwateronttrekker, voor zover de inrichting noodzakelijk is voor de waterwinning.
zie toelichting artikelen 3.2.2.1 t/m 3.2.2.3 Activiteiten binnen inrichtingen
Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied in ieder geval de voorschriften die zijn aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorschriften als bedoeld in het eerste lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
zie toelichting artikelen 3.2.2.1 t/m 3.2.2.3 Activiteiten binnen inrichtingen
De bepalingen in artikel 3.2.2.1 zijn van overeenkomstige toepassing op een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied, waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, in werking te hebben, te veranderen of de werking te veranderen.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones en geen nadelige gevolgen voor de waterwinning optreden.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de voorschriften als bedoeld in het derde lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
zie toelichting artikelen 3.2.2.4 en 3.2.4.1 Activiteiten buiten inrichtingen. Grote en grootschalige projecten
Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om buiten inrichtingen grote en grootschalige projecten tot stand te brengen, te wijzigen of uit te breiden, voor zover de risico's op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning toenemen.
Onder projecten, als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval verstaan grote en grootschalige:
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde verboden. Ten aanzien van de ontheffing is artikel 3.2.4.1 van toepassing.
zie toelichting artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
zie toelichting artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om buiten inrichtingen IBC-bouwstoffen op of in de bodem te brengen.
Het is in grondwaterbeschermingsgebieden verboden om buiten inrichtingen grond of baggerspecie op of in de bodem toe te passen.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor de toepassing van grond of baggerspecie:
De eisen als bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, paragraaf 1 en 2 van het Besluit bodemkwaliteit zijn van toepassing op het derde lid, onder c.
Degene die voornemens is een activiteit genoemd in het derde lid, onder c, uit te voeren doet een melding. Bij de melding wordt een rapport van locatiespecifiek onderzoek gevoegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de risico's op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning niet toenemen. Ten aanzien van de melding is artikel 3.2.5.1 van toepassing.
zie toelichting artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om buiten inrichtingen een lozing uit te voeren.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het lozen:
Degene die voornemens is een activiteit genoemd in het tweede lid, onder b uit te voeren doet een melding. Ten aanzien van de melding is artikel 3.2.5.1 van toepassing.
zie toelichting artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om buiten inrichtingen constructies voor het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen op of in de bodem te hebben of tot stand te brengen, waaronder begrepen leidingen, installaties en opslagreservoirs.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor constructies:
Degene die voornemens is een activiteit genoemd in het tweede lid, onder c, uit te voeren doet een melding. Ten aanzien van de melding is artikel 3.2.5.1 van toepassing.
zie toelichting artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om buiten inrichtingen mechanische ingrepen op of in de bodem uit te voeren dieper dan twee meter onder het maaiveld.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor mechanische ingrepen:
Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden om buiten inrichtingen een bodemenergiesysteem te installeren.
zie toelichting artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
zie toelichting paragraaf 3.2.3 Boringsvrije zones
zie toelichting artikelen 3.2.3.1 t/m 3.2.3.3 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten binnen inrichtingen
Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:
Het in het eerste lid onder d. genoemde verbod geldt niet voor het installeren van een bodemenergiesysteem en het uitvoeren van een lozing die daarmee verband houdt, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.
zie toelichting artikelen 3.2.3.1 t/m 3.2.3.3 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten binnen inrichtingen
Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting in een boringsvrije zone in ieder geval de voorschriften die zijn aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorschriften als bedoeld in het eerste lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
zie toelichting artikelen 3.2.3.1 t/m 3.2.3.3 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten binnen inrichtingen
De verboden in artikel 3.2.3.1, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een inrichting in een boringsvrije zone, waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, een mechanische ingreep uit te voeren, op de wijze als bedoeld in artikel 3.2.3.1, eerste lid, onder a, b, c en d.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones en geen nadelige gevolgen voor de waterwinning optreden.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de voorschriften als bedoeld in het derde lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste lid, voor het installeren van een bodemenergiesysteem en voor het uitvoeren van een lozing die daarmee verband houdt, dieper dan vijftig meter in de boringsvrije zone Salland Diep. Ontheffing kan worden verleend indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld. De ontheffing wordt verleend voor de activiteit tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Ten aanzien van de ontheffing is artikel 3.2.4.1 van toepassing.
zie toelichting artikelen 3.2.3.4 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten buiten inrichtingen
Het is in een boringsvrije zone verboden om buiten inrichtingen een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:
Het is in een boringsvrije zone verboden om buiten inrichtingen een mechanische ingreep uit te voeren, op de wijze als bedoeld in artikel 3.2.3.4, eerste lid, onder a, b, c, en d.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor mechanische ingrepen:
Degene die voornemens is een mechanische ingreep als bedoeld in het derde lid, onder c, uit te voeren doet een melding. Ten aanzien van de melding is artikel 3.2.5.1 van toepassing.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid, ten behoeve van het installeren van een bodemenergiesysteem, dieper dan vijftig meter in de boringsvrije zone Salland Diep. Ontheffing kan worden verleend indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld. De ontheffing wordt verleend voor de activiteit tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Ten aanzien van de ontheffing is artikel 3.2.4.1 van toepassing.
zie toelichting paragraaf 3.2.4 Ontheffingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones
zie toelichting waterwingebieden artikelen 3.2.1.4 t/m 3.2.1.6 Activiteiten buiten inrichtingen
zie toelichting grondwaterbeschermingsgebieden artikelen 3.2.2.4 en 3.2.4.1 Activiteiten buiten inrichtingen. Grote en grootschalige projecten
zie toelichting boringsvrije zones artikelen 3.2.3.1 t/m 3.2.3.3 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten binnen inrichtingen
zie toelichting artikelen 3.2.3.4 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten buiten inrichtingen
Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing indien de activiteit in strijd is met een geldend en onherroepelijk bestemmingsplan of met bij dat plan gestelde eisen, dan wel in strijd is met de Omgevingsvisie Overijssel.
Gedeputeerde Staten stellen, in afwijking van artikel 11.1.9, de volgende personen en instanties in de gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot de ontwerp-beschikking:
zie toelichting paragraaf 3.2.5 Meldingen in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones
zie toelichting grondwaterbeschermingsgebieden artikelen 3.2.2.5 t/m 3.2.2.10 en 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Overige risicoactiviteiten
zie toelichting boringsvrije zones artikelen 3.2.3.4 en 3.2.4.1, 3.2.5.1 en 3.2.5.2 Activiteiten buiten inrichtingen
Een melding als bedoeld in de artikelen 3.2.2.6, vijfde lid, 3.2.2.7, derde lid, 3.2.2.8, derde lid en 3.2.2.9, derde lid en 3.2.3.4, vierde lid, wordt gedaan ten minste vier weken voor aanvang van de activiteit waarop de melding betrekking heeft aan Gedeputeerde Staten.
Gedeputeerde Staten kunnen in het belang van de waterwinning nadere eisen stellen met betrekking tot de voorschriften als bedoeld in de artikelen 3.2.2.6, vijfde lid, 3.2.2.7, derde lid, 3.2.2.8, derde lid en 3.2.2.9, derde lid en 3.2.3.4, vierde lid.
zie toelichting paragraaf 3.2.6 Vergoeding van kosten en schade in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones
Deze subparagraaf is van toepassing op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 4.3 juncto 4.2 van de Wabo met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade door het van toepassing worden van bepalingen van hoofdstuk 3, titel 3.2. paragrafen 3.2.1 tot en met 3.2.5 van deze verordening.
Het verzoek om vergoeding van kosten of schade bevat tenminste de volgende gegevens:
Gedeputeerde Staten kunnen deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het geven van een beschikking, als bedoeld in artikel 3.2.6.1.
Gedeputeerde Staten kunnen van de aangewezen deskundigen, als bedoeld in het eerste lid, het advies inwinnen omtrent een verzoek om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging. Indien Gedeputeerde Staten advies inwinnen zijn de bepalingen in het derde tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing.
De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld aan de deskundigen zijn verzoek om vergoeding toe te lichten. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn tot toekenning van een vergoeding uit eigen beweging, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.
De betrokken grondwateronttrekker wordt in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over het verzoek of het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.
De deskundigen brengen advies uit inzake:
De deskundigen brengen hun advies zo spoedig mogelijk uit aan Gedeputeerde Staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht en aan de betrokken grondwateronttrekker. Gedeputeerde Staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies kenbaar kunnen maken.
Indien Gedeputeerde Staten geen advies inwinnen van deskundigen, stellen zij de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze over het verzoek of het voornemen naar voren te brengen voordat zij een besluit nemen met betrekking tot het toekennen van een vergoeding.
Indien een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid van de Wabo Gedeputeerde Staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten of schade door het aan de vergunning verbinden van voorschriften op basis van de artikelen 3.2.1.2, 3.2.2.2 en 3.2.3.2 en bijlage 3 Voorschriften en instructies voor inrichtingen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones, dient dat verzoek ten minste vergezeld te gaan van:
zie toelichting titel 3.3 Bodem
Gedeputeerde Staten stellen een formulier vast voor een melding als bedoeld in artikel 28, lid 1 van de Wet bodembescherming
zie toelichting artikel 3.3.1.2 Melding van voorgenomen bodemsanering
In het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, lid 2 van de Wet bodembescherming dienen in aanvulling op de eisen uit deze wet de gegevens te worden opgenomen zoals aangegeven in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens.
zie toelichting artikel 3.3.1.3 Inhoud saneringsplan
In het evaluatieverslag als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming dienen in aanvulling op de eisen uit deze wet de gegevens te worden opgenomen zoals aangegeven in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens.
zie toelichting artikel 3.3.1.4 Inhoud evaluatieverslag
In een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming dienen in aanvulling op de eisen uit deze wet de gegevens te worden opgenomen zoals aangegeven in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens
zie toelichting artikel 3.3.1.5 Inhoud nazorgplan
De waterkwaliteitsbeheerder verschaft de informatie omtrent de resultaten van door hem uitgevoerde saneringen en de besteding van de daarvoor aan hem toegekende gelden, overeenkomstig de voorschriften die Gedeputeerde Staten stellen bij het verlenen van een bijdrage.
zie toelichting artikel 3.3.1.6 Waterkwaliteitsbeheerder
zie toelichting paragraaf 3.3.2 Ontgrondingen
zie toelichting artikel 3.3.2.1 Vrijstelling vergunningplicht
Geen vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet is vereist voor ontgrondingen voor de navolgende werken of werkzaamheden:
Indien bij een ontgronding als bedoeld in artikel 3.3.2.1, lid 1, de te ontgraven hoeveelheid 10.000 m³ vaste stoffen of meer bedraagt, meldt de opdrachtgever van de ontgronding of de zakelijk of persoonlijk gerechtigde als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Ontgrondingenwet de voorgenomen ontgronding uiterlijk twee weken voor aanvang daarvan aan Gedeputeerde Staten.
Op de voorbereiding van een beschikking als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Ontgrondingenwet voor ontgrondingen van eenvoudige aard is artikel 10, eerste tot en met derde lid van de Ontgrondingenwet niet van toepassing, indien daarbij andere belangen dan die van de aanvrager niet of nauwelijks zijn betrokken.
Ontgrondingen van eenvoudige aard zijn:
De verkorte procedure, als bedoeld in het eerste lid, is bij wijziging van een vergunning eveneens van toepassing op:
zie toelichting titel 4.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
zie toelichting titel 4.2 Normen regionale keringen en wateroverlast, verdringingsreeks
Als regionale waterkeringen gelden de waterkeringen die zijn aangegeven op de kaart Waterkeringen en peilbesluiten
zie toelichting artikel 4.2.2 Veiligheidsnorm regionale waterkeringen
Op kaart Waterkeringen en peilbesluiten is voor elke regionale waterkering of voor elk deel daarvan de veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de hoogste hoogwaterstand waarop de regionale waterkering moet zijn berekend, mede gelet op overige factoren die het waterkerende vermogen bepalen.
In overeenstemming met en ter vervanging van de overschrijdingskans in de zin van het eerste lid, wordt voor elke regionale waterkering de veiligheidsnorm nader aangegeven als de gemiddelde kans per jaar op een overstroming van het beschermde gebied door het bezwijken van een regionale waterkering.
Gedeputeerde Staten stellen voor de beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen de maatgevende waterstanden vast.
zie toelichting artikel 4.2.3 Regionale verdringingsreeks onttrekking uit IJsselmeer en Twentekanalen / Overijsselse Vecht
In geval van een watertekort of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 2.1 lid 1 onder 3° van het Waterbesluit bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In geval van een watertekort of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 2.1 onder 4° van het Waterbesluit bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
zie toelichting artikel 4.2.3 Regionale verdringingsreeks onttrekking uit IJsselmeer en Twentekanalen / Overijsselse Vecht
In geval van een watertekort of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 2.1 onder 3° van het Waterbesluit bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In geval van een watertekort of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 2.1 onder 4°van het Waterbesluit bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
zie toelichting artikel 4.2.4 Normen wateroverlast
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, een gemiddelde overstromingskans van eens in de 100 jaar en voor het overige gebied een gemiddelde overstromingskans van eens in de 10 jaar.
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 en behoudens de gebieden genoemd in lid 3 een gemiddelde overstromingskans van niet vaker dan:
Voor de volgende gebieden wordt een andere daarbij vermelde gemiddelde overstromingskans vastgesteld:
Gedeputeerde Staten kunnen voorschriften vaststellen voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.
zie toelichting artikel 4.2.5 Verslag toetsing watersysteem
Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 4.2.2, lid 1, periodiek verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.
Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm en maatgevende waterstanden bedoeld in artikel 4.2.2 en de legger bedoeld in artikel 4.5.1.
Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de normen, bedoeld in artikel 4.2.4, periodiek verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer.
Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 4.2.4 en de legger bedoeld in artikel 4.5.1.
zie toelichting titel 4.3 Toedeling beheer watersysteem en beheer en instandhouding vaarwegen
Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 4 van het reglement van het waterschap.
Op de als bijlage 6 bij deze verordening behorende lijsten is aangegeven welk bestuursorgaan, niet zijnde een bestuursorgaan van het Rijk, is belast met het vaarwegbeheer.
zie toelichting artikel 4.3.2 Toedeling beheer vaarwegen
Omgevingsverordening Overijssel
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
zie toelichting artikel 4.3.3 Begripsbepalingen
Deze titel en de daarop berustende bepalingen hebben tot doel:
zie toelichting artikel 4.3.4 Belangenbescherming
zie toelichting artikel 4.3.5 Vaarwegdiepte en vaarwegonderhoud
Gedeputeerde Staten kunnen de minimaal benodigde vaarwegdiepten vaststellen van de vaarwegen op de lijsten A en B.
zie toelichting artikel 4.3.6 Bedieningstijden van bruggen en sluizen
Gedeputeerde Staten stellen de bedieningstijden vast van de beweegbare bruggen en sluizen, behorende bij de vaarwegen op de lijsten A en B in bijlage 6.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor spoorbruggen en voor bruggen en sluizen in beheer bij het Rijk.
zie toelichting artikel 4.3.7 Onttrekken van een vaarweg aan het openbaar scheepvaartverkeer
Het besluit van een vaarwegbeheerder, niet zijnde het Rijk, tot het blijvend geheel of gedeeltelijk onttrekken aan het openbaar verkeer van een vaarweg van lijst B voor alle schepen behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een vaarweg of een deel van een vaarweg gesloten te verklaren voor nader te bepalen categorieën van vaartuigen.
Het is verboden:
zie toelichting artikel 4.3.8 Absoluut verbod voor provinciale vaarwegen (lijst A) en de bijbehorende werkenartikel 4.3.8 Absoluut verbod voor provinciale vaarwegen (lijst A) en de bijbehorende werken
zie toelichting artikel 4.3.9 Verboden met ontheffingsmogelijkheid voor provinciale vaarwegen (lijst A) en de bijbehorende werkenartikel 4.3.9 Verboden met ontheffingsmogelijkheid voor provinciale vaarwegen (lijst A) en de bijbehorende werken
Het is verboden om:
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen van lid 1, indien de belangen, bedoeld in artikel 4.3.4 zich daartegen niet verzetten. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
Voor het aanbrengen, houden, veranderen of verwijderen van enig werk op de oever binnen een afstand van tien meter landinwaarts van de scheepvaartweg horizontaal gemeten vanuit de oeverlijn kan volstaan worden met het inzenden van een ondertekend en volledig ingevuld meldingsformulier. Deze melding dient minimaal vier weken voor aanvang van de werken te geschieden.
Indien de bruikbaarheid en/of instandhouding van de scheepvaartweg door enig werk in gevaar kan komen, zal voor het werk alsnog een ontheffing met voorschriften en beperkingen worden verleend. Gedeputeerde Staten brengen dit besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de melding ter kennis aan de meldingplichtige. In dat geval wordt het meldingsformulier behandeld als een aanvraag om ontheffing.
Onverminderd artikel 7.11 van het Binnenvaartpolitiereglement, moeten schepen, samenstellen van schepen en drijvende voorwerpen op aanwijzing van de vaarwegbeheerder worden verhaald indien onderhoud van een vaarweg of bijbehorend werk dat nodig maakt.
zie toelichting artikel 4.3.11 Verhaalplicht
zie toelichting titel 4.4 Regionaal waterplan en beheerplannen
zie toelichting artikel 4.4.1 Inhoud regionaal waterplan
zie toelichting artikel 4.4.2 Voorbereiding regionaal waterplan
Gedeputeerde Staten voeren, ter voorbereiding van het regionaal waterplan, ten minste overleg met het dagelijks bestuur, de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat en de colleges van Burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.
zie toelichting artikel 4.4.3 Uitwerking regionaal waterplan
In het regionaal waterplan kan worden bepaald dat Gedeputeerde Staten het regionaal waterplan of onderdelen daarvan moeten of kunnen uitwerken volgens de in het regionaal waterplan gegeven regels.
zie toelichting artikel 4.4.4 Inhoud beheerplan
Het beheerplan bevat, naast het bepaalde in artikel 4.6 van de wet, ten minste:
Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin ten minste is opgenomen:
Het dagelijks bestuur raadpleegt, bij het opstellen van het beheerplan, ten minste de dagelijks besturen van de aangrenzende waterbeheerders, Gedeputeerde Staten en de colleges van Burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende provincies en gemeenten alsmede de ten aanzien van grensoverschrijdende dan wel grensvormende watersystemen bevoegde Duitse autoriteiten.
zie toelichting artikel 4.4.6 Voorbereiding beheerplan
Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De stukken worden ter inzage gelegd in ten minste het kantoor van het desbetreffende waterschap en in de gemeentehuizen van de gemeenten die zijn gelegen binnen het gebied waarop het beheerplan betrekking heeft.
Een ieder heeft de gelegenheid zijn zienswijze over het beheerplan naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.
Het dagelijks bestuur kan besluiten dat de procedure die in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is geregeld, niet wordt toegepast bij het actualiseren van het maatregelenprogramma en het aanpassen van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem als bedoeld in artikel 4.4.4, lid 1, onder c en e, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van die procedure geen behoefte bestaat.
Een vastgesteld beheerplan wordt toegezonden aan de instanties als bedoeld in artikel 4.4.5 en aan de minister.
zie toelichting artikel 4.4.7 Uitwerking beheerplan
In het beheerplan kan worden bepaald dat het dagelijks bestuur het beheerplan of onderdelen daarvan moet of kan uitwerken volgens de in het beheerplan gegeven regels.
Het besluit van het dagelijks bestuur tot uitwerking van het beheerplan maakt deel uit van het beheerplan.
Artikel 4.4.6 is van overeenkomstige toepassing op het in het tweede lid genoemde besluit.
Het dagelijks bestuur rapporteert ten minste eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.
zie toelichting artikel 4.4.9 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan
Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 4.4.9.
zie toelichting artikel 4.4.10 Nadere voorschriften voortgangsrapportage
zie toelichting artikel 4.5.1 Legger waterstaatswerken
De legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet bevat naast het bepaalde in het eerste en tweede lid van dat artikel in ieder geval:
In afwijking van het eerste lid, onder a en artikel 5.1, lid 1 van de wet, geldt in geval van het meanderen van een oppervlaktewaterlichaam dat daarvoor in de legger ten minste wordt opgenomen de ruimtelijke begrenzing en het minimale dwarsprofiel.
In afwijking van artikel 5.1, eerste lid van de wet, wordt in het geval van bergingsgebieden ten minste opgenomen de ruimtelijke begrenzing en het bergend vermogen.
Op de overzichtskaart bedoeld in artikel 5.1, lid 1 van de wet is ten aanzien van primaire en regionale waterkeringen tevens aangegeven het profiel van vrije ruimte.
Het algemeen bestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewateren in de gebieden die zijn aangegeven op de kaart Waterkeringen en peilbesluiten
zie toelichting artikel 4.5.2 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
zie toelichting artikel 4.5.3 Inhoud peilbesluit
Het peilbesluit bevat naast het bepaalde in het tweede lid van artikel 5.2 van de wet een kaart met de begrenzing van het gebied waarbinnen de oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen gelegen zijn waarop het peilbesluit betrekking heeft.
Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
zie toelichting
zie toelichting artikel 4.5.5 Herziening peilbesluit
Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen kunnen, mede op verzoek van het dagelijks bestuur, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op:
zie toelichting artikel 4.5.6 Projectprocedure voor waterstaatswerken
Projectplannen, als bedoeld in artikel 5.5 van de wet, behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen.
Een projectplan, dat betrekking heeft op een primaire of regionale waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of provincies wordt door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan Gedeputeerde Staten van die provincie of provincies.
zie toelichting titel 4.6 Handelingen in watersystemen: grondwateronttrekking en infiltratie
zie toelichting artikel 4.6.1 Grondwaterregister
Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin inrichtingen of werken, bestemd voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in een grondwaterlichaam worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit aan hen of aan de dagelijkse besturen van de waterschappen worden verstrekt. Voorts worden daarin de vergunningen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of infiltreren van water plaatsvindt, vermeld.
Het dagelijks bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten van de provincie of de provincies waarin de onttrekking van grondwater of infiltratie van water plaatsvindt de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen. Voorts wordt een overzicht verstrekt van de vergunningen en meldingen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of infiltreren van water plaatsvindt.
De opgave, bedoeld in het vorige lid, wordt uiterlijk op 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.
Het dagelijks bestuur maakt voor de uitvoering van het gestelde in de vorige leden gebruik van het Landelijk Grondwater Register zoals dat is ondergebracht bij TNO/DINO (http://www.lgronline.nl/).
Het algemeen bestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 50.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 50.000 m3.
zie toelichting artikel 4.6.2 Registratieplicht grondwateronttrekkingen en -infiltraties
zie toelichting artikel 4.6.3 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister
zie toelichting artikel 4.6.4 Vergunningplicht reservering Salland Diep
Alle onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, zijn vergunningplichtig.
Het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta regelt bij verordening dat voor onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, een vergunningplicht geldt.
Het dagelijkse bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta kan voor het gebied bedoeld in lid 2 slechts vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater als dit grondwater bedoeld is voor hoogwaardige industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is en waarvoor geen alternatief voorhanden is.
zie toelichting hoofdstuk 5 Verkeer
Het is verboden:
Van de verboden, als bedoeld in artikel 5.1.2, onderdelen c tot en met e kan ontheffing worden verleend.
De ontheffing bedoeld in het vorige lid wordt op aanvraag en zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb verleend door Gedeputeerde Staten, tenzij op grond van enige wet een ander orgaan bevoegd is.
Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot gevallen waarin met een melding kan worden volstaan.
Voor werken die geschieden door of namens de provincie is geen ontheffing, als genoemd in het eerste lid, vereist.
Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken indien:
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
Een aanvraag tot vaststelling van een luchthavenbesluit dan wel een luchthavenregeling kan door provinciale staten worden omgezet in en behandeld als een aanvraag tot vaststelling van een luchthavenregeling dan wel een luchthavenbesluit, indien provinciale staten dat op grond van de ingediende gegevens of uit beleidsmatige overwegingen aangewezen achten
Aanvragen tot vaststelling of wijziging van een luchthavenbesluit of luchthavenregeling worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.
Aanvragen worden schriftelijk of digitaal in enkelvoud ingediend.
Gedeputeerde Staten stellen voor een aanvraag tot vaststelling of wijziging van een luchthavenbesluit of luchthavenregeling een formulier vast. Daarin kunnen Gedeputeerde Staten gegevens vragen over de aanvrager, de beoogde locatie en mogelijke gevolgen voor de omgeving, en de beoogde wijze van exploitatie.
In deze luchthavenregeling wordt verstaan onder:
Deze luchthavenregeling is van toepassing op de helikopterluchthaven aan de Haaksbergerstraat 55 te Enschede, geografische positie is 52°12'55.72''N 006°53'28.55''E, zoals aangegeven op de bij deze luchthavenregeling behorende kaart in bijlage 12.
De exploitant van de luchthaven is de Stichting Ziekenhuis Medisch Spectrum Twente, gevestigd aan de Haaksbergerstraat 55, 7531 ER te Enschede.
Van de luchthaven mag uitsluitend gebruik worden gemaakt door de exploitant van de luchthaven en de gebruiker.
Onverminderd de bepalingen uit de wet en de regeling, mag de luchthaven uitsluitend worden gebruikt door (meermotorige) helikopters met een All Up Weight (AUW) tot 5.000 kg, die conform het flight manual mogen opereren op een heliplatform met de afmeting van 22 bij 22 meter.
De luchthaven mag uitsluitend worden gebruikt voor starts en landingen ten behoeve van medische doeleinden.
De helihaven beschikt over brandklasse H1, waardoor er alleen helikopters met een LOA (Length over all) tot 15 meter gebruik mogen maken van de helihaven.
In deze luchthavenregeling wordt verstaan onder:
Deze luchthavenregeling is van toepassing op de luchthaven aan de Langsweg 28 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, geografische positie is 52°28'04'' N 006°19'58'' E, zoals aangegeven op de bij deze luchthavenregeling behorende kaart in bijlage 12.
De exploitant van de luchthaven is Vereniging Aero Club ‘Salland', statutair gevestigd aan de Langsweg 28, 8152 EA te Lemelerveld.
Van de luchthaven mag uitsluitend gebruik worden gemaakt door de exploitant van de luchthaven en de gebruiker.
Onverminderd de bepalingen uit de wet en de regeling veilig gebruik luchthavens, mag de luchthaven uitsluitend worden gebruikt voor:
Het toegestane type TMG betreft de "Scheibe 25 C" of een gelijkwaardig type vliegtuig waarbij het maximale toegestane aantal starts en landingen 450 (900 vliegbewegingen) per gebruiksjaar betreft.
Het maximale toegestane aantal starts van de zelfstarters is 100 per gebruiksjaar (100 vliegbewegingen).
Het maximale toegestane aantal starts en landingen van de sleepvliegtuigen is 300 per gebruiksjaar (600 vliegbewegingen).
Binnen vier weken na het einde van elk van de vier kalenderkwartalen overlegt de exploitant aan GS een rapportage over het gebruik van de luchthaven gedurende het betreffende kwartaal waarbij de 4e kwartaalrapportage kan worden opgenomen in de jaarrapportage zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.
In deze luchthavenregeling wordt verstaan onder:
Deze luchthavenregeling is van toepassing op de helikopterluchthaven aan de Lichtmisweg 51 te Zwolle, geografische positie is 52°35'5.22''N 006°11'19.37''E, zoals aangegeven op de bij deze luchthavenregeling behorende kaart in bijlage 12.
De exploitant van de luchthaven is de Van der Most Beheer III B.V, gevestigd aan de Hoogeveenseweg 7F, 7777 TA te Hoogeveen.
Van de luchthaven mag uitsluitend gebruik worden gemaakt door de exploitant van de luchthaven en de gebruiker.
Onverminderd de bepalingen uit de wet en de regeling, mag de luchthaven uitsluitend worden gebruikt door helikopters (type EC-120 met een Maximum Takeoff Weight (MTOW) van 1715 kg), of een gelijkwaardig type helikopter, met een bronvermogen dat gelijk of minder is.
Het maximale aantal toegestane vluchten bedraagt 250 per jaar (= 500 vliegbewegingen, zijnde starts of landingen).
Vluchten van en naar de helihaven dienen uitgevoerd te worden gedurende de uniforme daglichtperiode in Visual Meteorological Conditions.
De beschikbare invliegrichtingen zijn 148° en 358° naar Final Approach and Take-off area (FATO). De beschikbare uitvliegrichtingen zijn 178° en 328° naar Final Approach and Take-off area (FATO).
Alle vliegbewegingen van en naar deze locatie dienen vooraf te worden aangemeld bij de militaire verkeersleiding, te weten het Air Operations Control Station (AOCS) te Nieuw Milligen.
Binnen vier weken na het einde van elk van de vier kalenderkwartalen overlegt de exploitant aan GS een rapportage over het gebruik van de luchthaven gedurende het betreffende kwartaal waarbij de 4e kwartaalrapportage kan worden opgenomen in de jaarrapportage zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.
In deze luchthavenregeling wordt verstaan onder
Deze luchthavenregeling is van toepassing op de helikopterluchthaven aan de Dr. Van Heesweg nr.2 te Zwolle. De geografische positie van de helihaven is N52.51350o; E6.12235o, zoals aangegeven op de bij deze luchthavenregeling behorende kaart in bijlage 12.
De exploitant van de luchthaven is de Stichting Isala Klinieken, gevestigd aan de Dr. Van Heesweg 2, 8025 AS te Zwolle.
Van de luchthaven mag uitsluitend gebruik worden gemaakt door de exploitant van de luchthaven en de gebruiker.
Onverminderd de bepalingen uit de wet en de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen, mag de luchthaven uitsluitend worden gebruikt door traumahelikopters (type EC-135 met een Maximum Takeoff Weight (MTOW) van 2910 kg), of een gelijkwaardig type helikopter, die conform het flight manual mogen opereren op een heliplatform met de afmetingen van 18 bij 18 meter.
De luchthaven mag uitsluitend gebruikt worden voor starts en landingen voor medische doeleinden.
De helihaven beschikt over brandklasse H1, waardoor er alleen helikopters met een LOA (Length over all) tot 15 meter gebruik mogen maken van de helihaven.
(voor het Luchthavenbesluit Twente Airport wordt een apart traject doorlopen)
In dit besluit wordt verstaan onder:
zie toelichting artikel 6.1 Begripsbepalingen
De luchthaven Twente Airport is gelegen aan de Vliegveldstraat 100-C94, 7924 PK, Enschede, waartoe de percelen en perceelsgedeelten behoren die met opgave van kadastrale aanduiding zijn weergegeven in bijlage V-1 bij dit besluit.
zie toelichting Luchthavengebied
Het luchthavengebied is het gebied dat als zodanig is aangewezen op de kaart in Bijlage V-2 bij dit besluit.
De gronden die bestemd zijn voor de start- en landingsbanen zijn weergegeven op de kaart in Bijlage V-2 bij dit besluit.
Op de luchthaven zijn gelegen:
Zie toelichting Start- en landingsbanen
Zie toelichting Luchthavenverkeer
In afwijking van het eerste lid is het toegestaan op de luchthaven te landen en op te stijgen met militaire vliegtuigen en militaire helikopters, indien deze vliegbewegingen plaatsvinden ten behoeve van vluchten die humanitair, militair of maatschappelijk noodzakelijk zijn.
De exploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting niet tot een overschrijding leidt van de grenswaarden, bedoeld in artikel 6.7.
De ligging van de handhavingspunten bedoeld in artikel 8 van het Besluit burgerluchthavens, en de grenswaarden voor de geluidsbelasting op die punten zijn opgenomen in onderstaande tabel en weergegeven op de kaart in Bijlage V-2 bij dit besluit.
Ligging van en grenswaarden op de handhavingspunten
Baan | Baankop | Coordinaten Handhavingspunten | Grenswaarde | |
X-coördinaat | Y-coördinaat | in dB(A) Lden | ||
05-23 (verhard) | HH05 | 256.446 | 476.717 | 57,26 |
HH23 | 258.550 | 478.256 | 57,64 | |
05z-23z (onverhard) | HH05z | 257.285 | 477.219 | 37,42 |
HH23z | 258.213 | 477.898 | 36,73 |
Zie toelichting Grenswaarden voor de geluidbelasting
Zie toelichting Openingstijden
Het is exploitant toegestaan om toestemming te verlenen om incidenteel buiten de in het eerste lid genoemde openingstijden gebruik te maken van de luchthaven;
Het gebruiksjaar van de luchthaven omvat de periode van 1 januari van enig jaar tot en met 31 december van dat jaar.
Zie toelichting Gebruiksjaar
Zie toelichting Beperkingengebieden in verband met externe veiligheid
De contouren ter aanduiding van het 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risico zijn weergegeven op de kaart in Bijlage V-3 bij dit besluit.
In het gebied dat gelegen is op de 10-6-plaatsgebonden risicocontour en tussen deze contour en de daarbinnen gelegen 10-5 plaatsgebonden risicocontour is nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet toegestaan.
In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten voor nieuwbouw van een gebouw een verklaring van geen bezwaar afgeven.
Ten aanzien van een woning en een kwetsbaar gebouw wordt de verklaring, bedoeld in het derde lid, slechts afgegeven:
Zie toelichting Beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting
De contouren ter aanduiding van de geluidbelasting van 70 dB(A) Lden, 56 dB(A) Lden en
48 dB(A) Lden zijn weergegeven op de kaart in Bijlage V-4 bij dit besluit.
In het gebied dat gelegen is op of binnen de contour van 48 dB(A) Lden is nieuwbouw van een woning en een geluidsgevoelig gebouw niet toegestaan.
In afwijking van het tweede lid:
zie toelichting artikel 6.12 Beperkingengebieden in verband met veiligheid
De contouren ter aanduiding van de veiligheidsgebieden zijn weergegeven op de kaart in Bijlage V-5 bij dit besluit;
In het veiligheidsgebied is een obstakel niet toegestaan, tenzij dit breekbaar en licht van constructie is en gelden er eisen aan de vlakheid van het terrein;
Het tweede lid geldt niet indien:
zie toelichting artikel 6.13 Gebieden met hoogtebeperkingen in verband met vliegveiligheid
De contouren die de begrenzing vormen van de gebieden met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid zijn weergegeven op de kaarten in de Bijlage V-6 bij dit besluit.
De gebieden met hoogtebeperkingen, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit de Obstakel Limitatie Vlakken (Bijlage 6A) en de Obstakelvlakken voor de naderings- en vertrekroutes (Bijlage 6B).
Binnen de beperkingengebieden op grond van de Obstakel Limitatie Vlakken en de Obstakelvlakken voor de naderings- en vertrekroutes, als weergegeven in Bijlagen 6Aen 6B, zijn obstakels hoger dan op deze kaarten vermelde hoogten niet toegestaan.
Het derde lid geldt niet indien:
zie toelichting artikel 6.14 Beperkingengebied vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik
Het gebied met beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik is weergegeven op de kaart in Bijlage V-7 bij dit besluit.
Op de gronden gelegen binnen het gebied, bedoeld in het eerste lid, is een bestemming of een gebruik binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Het tweede lid geldt niet:
zie toelichting artikel 6.15 Laserstraalvrije gebied
Het laserstraalvrije gebied is weergegeven op de kaart in Bijlage V-8 bij dit besluit.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Ter voldoening aan de meldingsplicht als bedoeld in artikel 4.2 tweede lid van de Wet, stelt de melder bij een melding in ieder geval de volgende gegevens ter beschikking aan Gedeputeerde Staten:
Een melding als bedoeld in artikel 4.2 eerste lid van de Wet wordt niet anders gedaan dan via een door Gedeputeerde Staten daartoe vastgesteld formulier of vastgestelde elektronische wijze.
Een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet, voldoet in elk geval aan de volgende eisen:
Herplant op andere grond wordt niet toegestaan als het één of meer van de volgende gevallen betreft:
In afwijking van het eerste lid wordt herplant op andere grond wel toegestaan als de houtopstand moet wijken om een werk overeenkomstig een bestemmingsplan, dat voldoet aan Hoofdstuk 2 van deze verordening, mogelijk te maken.
Herplant op andere grond voldoet tevens aan de volgende eisen:
Gedeputeerde Staten kunnen aan de ontheffing als bedoel in artikel 4.5 eerste lid, van de Wet, eisen stellen aan de te gebruiken soorten, verschijningsvorm, locatie en oppervlakte.
Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de vereisten zoals aangeven in artikel 7.3.4 en het eerste lid onder a van dit artikel. Hieraan kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
De verplichting ingevolge artikel 4.3 eerste lid, van de Wet is niet van toepassing voor:
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, onder a van de Wet is het toegestaan om de in bijlage 9a bij deze paragraaf aangewezen soorten opzettelijk te doden, en te vangen. Tevens is het in afwijking van het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, onder b van de Wet toegestaan de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
Het eerste lid is alleen van toepassing voor zover de handeling niet reeds op grond van een door de minister goedgekeurde gedragscode als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van de Wet is vrijgesteld.
De in het eerste lid genoemde vrijstellingen gelden ten behoeve van de in bijlage 9a, bij de betreffende soort genoemde belangen, voor de gehele provincie Overijssel, onder gebruik van de hier genoemde middelen en onder de hierin genoemde voorschriften en beperkingen.
In bijlage 9b en bijlage 9c bij deze verordening worden de soorten aangewezen als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de Wet.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, vierde lid, van de Wet is het aan grondgebruikers toegestaan om de in bijlage 9b aangewezen schadesoorten opzettelijk te storen op de door hen gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende belangrijke schade aan gewassen op deze gronden, of in het omringende gebied.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, van de wet is het aan grondgebruikers toegestaan om de in bijlage 9b aangewezen schadesoort te doden of te vangen op de door hen gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende belangrijke schade aan gewassen op deze gronden, of in het omringende gebied. Dit geldt uitsluitend voor percelen waarop schade optreedt of dreigt.
De in het eerste en tweede lid genoemde vrijstelling geldt voor de gehele provincie Overijssel.
De in het tweede lid genoemde vrijstelling geldt onder gebruik van de, in bijlage 9c bij de betreffende soort genoemde middelen en onder de hierin genoemde voorschriften en beperkingen.
Van de in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling kan alleen gebruik gemaakt worden indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat.
Indien de grondgebruiker in overeenstemming met artikel 3.15, zevende lid, van de Wet de vrijstelling door een ander laat uitoefenen dient deze persoon de schriftelijke en gedagtekende toestemming bij zich te dragen en op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage te geven.
Een aanvraag om een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet wordt door de aanvrager langs elektronische weg bij Gedeputeerde Staten ingediend op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen.
In een faunabeheereenheid werken jachthouders samen ten behoeve van het opstellen van en het uitvoering geven aan het faunabeheerplan.
De binnen het werkgebied van het faunabeheereenheid gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht:
Het werkgebied van het samenwerkingsverband strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere faunabeheereenheid uitstrekt.
In het bestuur zijn vier bestuurszetels beschikbaar ten behoeve van de vertegenwoordiging van jachthouders. Deze zijn als volgt verdeeld:
Het faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de uitoefening van de jacht met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4 °, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1 ° tot en met 3 ° en artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h, van de Wet.
Het faunabeheerplan geldt voor tenminste 5000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.
Het faunabeheerplan bevat tenminste de volgende gegevens:
Het faunabeheerplan bevat met betrekking tot de uitoefening van de jacht minimaal de volgende gegevens:
Teneinde voor goedkeuring als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de Wet in aanmerking te komen, voldoet een faunabeheerplan aan de artikelen 7.8.1 tot en met 7.8.5
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een gehele of gedeeltelijke wijziging van het faunabeheerplan als bedoeld in artikel 7.8.3.
De zorg van een wildbeheereenheid strekt zich uit over een aaneengesloten gebied van minimaal 5000 ha dat geheel binnen de provincie Overijssel ligt.
Gedeputeerde Staten kunnen – als overgangsmaatregel – op schriftelijk verzoek van de wildbeheereenheid ontheffing verlenen van de eisen in artikel 7.9.1, voor de duur van ten hoogste 2 jaar.
Het gebied waarover zich de zorg van een wildbeheereenheid uitstrekt, strekt zich niet uit over het gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt. De wildbeheereenheid draagt zorg voor publicatie van de begrenzing van het werkgebied op de website van de Faunabeheereenheid Overijssel.
Jachthouders met een jachtakte, met een jachtveld dat met het geweer bejaagbaar is, gelegen in het gebied waarover zich de zorg van een wildbeheereenheid uitstrekt, zijn aangesloten bij deze wildbeheereenheid.
De wildbeheereenheid neemt, in het kader van het faunabeheerplan, deel aan trendtellingen van diersoorten, afschotregistratie en de registratie van dood gevonden dieren, voor het gehele gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid uitstrekt.
Het lidmaatschap van een wildbeheereenheid kan door het bestuur van de wildbeheereenheid worden opgezegd wanneer het lid niet handelt conform het faunabeheerplan, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid.
De wildbeheereenheden stellen een gezamenlijke geschillenregeling in. Deze geschillenregeling voorziet in ieder geval in de behandeling van geschillen die voortvloeien uit bestuursbesluiten zoals bedoeld in artikel 7.9.6.
zie toelichting hoofdstuk 10 Toezicht en strafbepaling
zie toelichting hoofdstuk 11 Ontheffing
zie toelichting artikel 11.1.1
Van de bepalingen van deze verordening kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen voor zover dit is aangegeven en met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag tot het geven van een ontheffing en van de beschikking tot wijziging of intrekking van een ontheffing.
Gedeputeerde Staten houden bij de beslissing op de aanvraag om ontheffing in ieder geval rekening met de Omgevingsvisie Overijssel.
zie toelichting artikel 11.1.2
Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing indien door het stellen van voorwaarden of voorschriften niet voldoende tegemoet kan worden gekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.
zie toelichting artikel 11.1.3
Een ontheffing van een bepaling van deze verordening kan in het belang dat beschermd wordt door die bepaling, onder voorwaarden worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften verbonden worden, als dat voor de bescherming van dat belang nodig is.
zie toelichting artikel 11.1.4
zie toelichting artikel 11.1.5
Op aanvraag van burgemeester en wethouders kunnen Gedeputeerde Staten voorwaardenn waaronder de ontheffing is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorwaarden aanbrengen of voorschriften aan de ontheffing verbinden.
Gedeputeerde Staten kunnen – anders dan op aanvraag van burgemeester en wethouders – voorwaarden waaronder een ontheffing is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorwaarden aanbrengen of voorschriften aan een ontheffing verbinden in het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend.
Gedeputeerde Staten kunnen een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
zie toelichting artikel 11.1.6
Op de totstandkoming van een besluit op grond van artikel 11.1.6 zijn de artikelen 11.1.2 tot en met 11.1.4 van overeenkomstige toepassing.
Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:
zie toelichting artikel 11.1.8
Gedeputeerde Staten stellen indien nodig de naburige gemeenten alsmede het waterschap, in de gelegenheid advies uit te brengen naar aanleiding van die aanvraag om ontheffing, respectievelijk over het voornemen een besluit te nemen op grond van artikel 11.1.1.
zie toelichting artikel 11.1.9
zie toelichting hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen
Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de voorgangers van deze verordening en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als vergunningen en ontheffingen krachtens deze verordening.
zie toelichting artikel 12.1.1 Algemene overgangsbepalingen
De Omgevingsverordening Overijssel 2009 zoals vastgesteld op 1 juli 2009 en nadien gewijzigd en de hierop gebaseerde uitvoeringsbesluiten is met de vaststelling van deze verordening ingetrokken met uitzondering van:
zie toelichting artikel 12.1.2 Intrekking Omgevingsverordening Overijssel 2009
zie toelichting artikel 12.2.2 Overgangsrecht Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)
Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) zoals begrensd op basis van artikel 2.7.2. en die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening korter dan 5 jaar onherroepelijk zijn, geldt in afwijking van de termijn in artikel 4.1, lid 2 Wro een termijn van 3 jaar na het onherroepelijk worden van deze bestemmingsplannen.
Een besluit tot verlenging van de periode van tien jaar als bedoeld in artikel 3.1, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening wordt niet genomen indien de in het bestemmingsplan aangewezen bestemmingen en de met het oog daarop gegeven regels geen of onvoldoende waarborgen bieden voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het betrokken gebieden die aangewezen zijn als Natuurnetwerk Nederland.
zie toelichting artikel 12.2.3 Overgangsrecht bodemenergiesystemen
Voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water ten behoeve van een bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b. van de Waterwet, waarbij de te onttrekken hoeveelheid niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en 5.000 m³ per kwartaal en waarbij het systeem vóór 1 januari 2015 is geïnstalleerd en aan Gedeputeerde Staten is gemeld krachtens artikel 6.6 van de Waterwet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold vóór die datum.
Het onderhoud aan een open bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid moet mechanisch uitgevoerd worden. Chemische regeneratie is alleen toegestaan wanneer mechanische putreiniging niet mogelijk is en indien vooraf goedkeuring is verleend door Gedeputeerde Staten. Chemische regeneratie moet zodanig worden uitgevoerd dat er geen restverontreiniging achterblijft in de bodem. Het water dat wordt opgepompt tijdens het chemisch regenereren, mag niet worden geretourneerd in de bodem. Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorschriften verbinden aan de goedkeuring ter voorkoming van verontreiniging van bodem en grondwater bij chemische regeneratie.
Het voornemen om het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid te beëindigen, en de datum van afdichting van de bronnen en waarnemingsfilters, worden ten minste vier weken voor de beëindiging aan Gedeputeerde Staten gemeld.
zie toelichting titel 12.3 Inwerkingtreding
zie toelichting titel 12.4 Citeertitel
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om kennelijke onjuistheden in de tekst van deze verordening en de kaarten die bij de verordening horen, te corrigeren.
zie toelichting artikel 12.5.1 Kennelijke onvolkomenheden
Op basis van artikel 2.7.1 lid d van de Omgevingsverordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden beschreven. Deze bijlage voorziet hierin.
Wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiele waarden, gebaseerd op de natuurdoelen van het gebied. Gedacht kan worden aan de natuurdoelen en kwaliteit, geomorforlogische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
Informatie hierover is te vinden in dit doucment, op de website van de Provincie Overijssel en in het veld. De informatie is als volgt te vinden:
De deelgebieden van het NNN (voorheen EHS) zijn opgenomen op de kaart Deelgebieden NNN behorend bij de Omgevingsverordening.
Gebiedsbeschrijving
In het uiterste noordoosten van Overijssel ligt op een uitloper van het Drentse keileemplateau het bosgebied van De Woldberg en het landgoed De Eese. De Woldberg grenst aan het kleinschalige, eeuwenoude landschap van Paasloo - Steenwijkerwold. De Woldberg bestaat vooral uit bos en een kleinschalig cultuurlandschap. Hier komen houtwallen voor met Bosanemoon, Schedegeelster, Muskuskruid en eeuwenoude essenstoven. De graslanden behoren tot het kruidenrijk grasland (N12.02) en worden afgewisseld met poelen die van belang zijn voor o.a. de Kam-salamander. De kern van het landgoed de Eese bestond eeuwenlang uit graslanden, hout-wallen en bos. Het geheel was aan alle zijden omgeven door heide. Deze heide is in de 19e eeuw en begin 20e eeuw bebost met naald- en loofhout of omgezet in akkers en graslanden.. Bijzondere soorten van het gebied zijn o.a. Ruige veldbies en Stippelvaren.
Zowel de Woldberg als de Eese zijn belangrijk als leefgebied voor reptielen zoals Adder, Ringslang en Hazelworm.
Streefbeeld
In dit gebied wordt geen uitbreiding van het NNN (voorheen EHS) voorzien. De kwaliteit van het bestaande NNN (voorheen EHS) kan versterkt worden door vergroten van de oppervlakte natuurlijk bos en vooral op het landgoed De Eese door versterking van de heiderestanten door het omvormen van productiebos of grasland naar heide (N7.01 en N6.04) zodat er in het bestaande bos corridors ontstaan en hierdoor uitwisseling van voor de heide kenmerkende dieren mogelijk wordt.
Gebiedsbeschrijving
Het deelgebied Wieden - Weerribben bestaat uit de Natura 2000-gebieden De Wieden en de Weerribben en een aantal aangrenzende gebieden. Het Natura 2000-gebied Wieden - Weerribben is ca. 7000 ha groot en vormt samen met de Natura 2000-gebieden Zwarte meer en Olde Maten één van de grootste moerasgebieden van Noordwest-Europa. Het gebied was in de Middeleeuwen grotendeels een hoog-veengebied. Door veenwinning vanaf de gouden eeuw (Blokzijl als uitvoer haven van turf naar Holland) zijn in het gebied smalle, lange wateren ontstaan, de petgaten, die begrensd zijn met smalle stroken niet vergraven grond, de legakkers of ribben. Door successie van open water via drijftillen, Krabbenscheer-vegetaties of Pluimzegge-moeras ontstond een landschap met rietlanden en trilvenen, die jaarlijks door boeren werden gemaaid. In de 20e eeuw nam op veel grond het beheer af, waardoor zich uit rietland en moeras elzenbroek-, berkenbroek- en wilgenbroekbossen, konden ontwikkelen. In de Wieden ontstonden in dit laagveengebied als gevolg van stormen grote meren.
De Wieden en Weerribben vormen zowel provinciaal als landelijk een belangrijk leefgebied voor bedreigde plant- en diersoorten. Belangrijk zijn de oppervlakten- veenmosrietland, trilveen en blauwgrasland. De Weerribben is het belangrijkste leefgebied in ons land voor de Grote Vuurvlinder en van de Zilveren Maan. De Speerwaterjuffer (libel) komt alleen maar in dit gebied voor. Met succes is in het gebied de Otter opnieuw geïntroduceerd. Belangrijke plantensoorten in het laagveengebied zijn: Groenknolorchis, Slank Wollegras, Stijf Struisriet (Wieden), Schorpioenmos en Moerashoningzwam. Belangrijke broedvogels zijn de Purperreiger, Aalscholver, Porseleinhoen, Rietzanger en Krakeend. Ringslangen leven vooral in de Weerribben.
De ontwikkeling van de hoogwaterzone bij Giethoorn heeft laten zien dat uit voormalig landbouwgrond zich, onder natte, voedselrijke omstandigheden een nieuw broedbiotoop voor water- en moerasvogels kan ontwikkelen met o.a. vestigingen van Grote Zilverreiger en Purperreiger Aan de noord- en westzijde van de Weerribben en langs de west-, zuid-, en oostzijde van de Wieden liggen veenweidegebieden, waarvan de actuele waarde sterk varieert. Het ontginningsgebied rondom Scheerwolde is ten opzichte van het westelijke gebied grootschaliger en wordt intensiever gebruikt door de landbouw. De actuele natuurwaarde van dit gebied is laag en zal met natuurontwikkeling sterk worden vergroot.
In de zuidwesthoek van het gebied ligt het keileem-plateau van het Hoge Land van Vollenhove. Dit gebied wordt gekenmerkt door een netwerk van houtwallen en eikenhakhoutbosjes met daarin veel kenmerkende bossoorten zoals de Grote Muur, terwijl in de wallen Braamsluiper en Grasmus als broedvogel voorkomen. De Oldenhof betreft een landgoedbos met grote populaties van Bosgierstgras. In holle bomen komen kolonies van vleermuizen voor, waaronder de Rosse Vleermuis.
De Barsbekerbinnenpolder is een open, vrijwel onbebouwde polder met middeleeuws slotenpatroon. Het gebied is een van de belangrijke weidevogelgebieden in Overijssel. In sloten komen diverse bijzondere waterplanten voor. De slootkanten hebben een deel van hun soortenrijkdom verloren als gevolg van de bemesting.
Op de grens met de Noordoostpolder ligt het Vollenhovermeer, dit is ook aangewezen als vogelrichtlijngebied, de oevers van dit meer zijn begroeid met rietland en moerasvegetaties en er broeden diverse bijzondere rietvogels (o.a. Roerdomp)
Streefbeeld
Bestaande natuur
Noordwest Overijssel is een zeer gevarieerd en complex natuurgebied met een grote variatie aan beheertypen. Deze complexiteit is goed te zien op de beheertypenkaart van het natuurbeheerplan. In dit gebied vindt naast beheer van de bestaande natuurtypen zgn. cyclisch beheer plaats; Om de verschillende verlandingsstadia duurzaam te kunnen laten voort bestaan, worden regelmatig dichtgegroeide trek-gaten opengetrokken, zodat de verlanding weer van voren af aan kan beginnen. Andere maatregelen zijn het ontbossen van half verlande petgaten met als doel het areaal aan trilveen uit te breiden, ondiep begreppelen van percelen om in verzuurde percelen het contact met het oppervlaktewater te herstellen, het schrapen van veenmosrietland waarbij de bovenste veenmoslaag wordt verwijderd, het instellen van een flexibel peilbeheer en verbeteren van de waterkwaliteit.
Nieuwe natuur
De te ontwikkelen nieuwe natuur heeft in de meeste gevallen een nauwe samenhang met de inrichting en het beheer van de bestaande natuur. De nieuw te ontwikkelen natuur is onderverdeeld in de hierna volgende grote deelgebieden met een overwegend vergelijkbaar streefbeeld.
Wieden Weerribben, Moeras en schraalland
Inrichting en beheer van de nieuw te ontwikkelen natuur hangt hier nauw samen met dat van de aangrenzende en inliggende bestaande natuurgebieden. In deze gebieden liggen de meest kwetsbare beheertypen met de hoogste botanische waarden. Een afwisseling van Gemaaid rietland (N05.02), Trilveen (N06.02), Veenmosrietland (N06.01) en Hoog- en laagveenbos (N14.02) Moeras (N05.01), Nat schraalland (N10.01). Een groot verschil met het volgende deelgebied is dat in dit deelgebied naar verhouding meer trilveen, veenmosrietland en nat schraalland voorkomt.
In de ook in dit deelgebied gelegen graslanden in en om de Weerribben en langs de Lage Weg is de doelstelling botanisch beheer gericht op Vochtig Hooiland (N10.02) en Nat schraalland (N10.01) en op de ontwikkeling van bloemrijke sloten en slootkanten met bijzondere water- en oeverplanten (fontein-kruiden, Bronmos, Waterscheerling).
In de overgangszone aan de oostkant van het Hoge Land naar de Wieden wordt Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01) en kruiden en faunarijk grasland (N12.02) ontwikkeld.
Wieden Weerribben, dynamische moerasnatuur
In de polders Wetering oost en west en polder Giethoorn wordt dynamische moerasnatuur (Moeras N05.01) nagestreefd in combinatie met waterberging. In de Beulakerpolder is dit inmiddels uitgevoerd, waar op korte termijn al heel interessante resultaten zijn bereikt (vestiging van o.a. Dodaars, Rietzanger). Door de waterberging ontstaat meer dynamiek in de waterstanden. Dynamische moerasnatuur (Moeras N05.01) kenmerkt zich door in tijd en ruimte wisselende habitats variërend van open zoetwaterplassen en via processen van verlanding ontstane beheertypen.
Langs de bebouwing van de polder Wetering Oost wordt een strook opgehoogd. Langs deze strook wordt aan de kant van de nieuwe natuurgebieden relatief diep water (circa 0,8 m) aangelegd. Samen vormt het een overgangszone van circa 150 m tussen de nieuwe natuur en de bebouwing. Polder Wetering oost wordt in samenhang met het naastgelegen Woldlakebos een belangrijk rustgebied voor riet-, water- en -moerasvogels, reigerachtigen en de Otter. In de verbindingen naar de Rottige Meente en het Vollenhovermeer worden ook moerasgebieden ontwikkeld.
Wieden - Weerribben, vochtig weidevogel-grasland
De Barsbekerbinnenpolder en het Leeuwterveld zijn open gebieden met het doel Vochtig weidevogelgrasland (N13.01) gericht op weidevogelbeheer m.n. voor de (zeer) ‘kritische’ weidevogelsoorten als Watersnip, Slobeend, Zomertaling, Kemphaan, Grutto en Tureluur. Hierbij hoort een waterpeil van ca. 5-25 cm beneden maaiveld met plaatselijk plasdras situaties. Voor het behoud en versterking als broedgebied voor Grutto en Tureluur is een regelmatige bemesting met organische mest (bij voorkeur ruige stalmest) noodzakelijk. De ontwikkeling van plekken die in het voorjaar plasdras staan komt de weidevogelstand direct ten goede. In Vochtig weidevogelgrasland (N13.01) worden op kleine schaal ook botanische waardevolle graslanden en bloemrijke sloten en slootkanten ontwikkeld evenals geleidelijke overgangen naar moeras (N05.01). Inrichting van weidevogel-gebied dient zodanig plaats te vinden dat het open karakter behouden blijft.
De als nieuwe natuur begrensde weidevogelgebieden in Noordwest-Overijssel zijn vrijwel allemaal ook -belangrijke gebieden voor overwinterende ganzen.
Gebiedsbeschrijving
Het betreft het Reestdal, de Vledder- en Leijer hooilanden, de oeverlanden langs het Meppelerdiep en de aansluitende verbindingszones naar het Vechtdal.
De Reest was een van de weinige echte hoogveen-beken in Nederland. In de oorspronkelijke situatie werd de Reest gevoed door het hoogveengebied oostelijk van Dedemsvaart. Van dit hoogveengebied is niets overgebleven. De sponswerking van het uitgestrekte veengebied is met de ontginning in de loop van de 19e eeuw verdwenen waardoor de beek meer water is gaan vervoeren (hogere piekbelasting) en om deze reden is aan Drentse zijde een omleidingskanaal gegraven. Het Reestdal heeft een landschap dat sinds haar ontstaan in de Middeleeuwen maar weinig is veranderd. Haar behoud heeft direct te maken met haar ligging op de grens van de provincies Drenthe en Overijssel.
Binnen het beekdal kan een bovenloop, middenloop en benedenloop worden onderscheiden. De boven-loop (oostelijk van Dedemsvaart) is bochtig, de hoogteverschillen in het landschap zijn klein en de omgeving betreft landbouwgebied dat ontstaan is na de ontginning van het hoogveen. In de midden en benedenloop (Meppel - Dedemsvaart) liggen hooilanden in het beekdal, terwijl de randen gekenmerkt worden door essen en hakhoutbosjes. De hooilanden worden deels gevoed met locale kwel. Waar deze kalkrijk is vinden we Dotterbloemhooilanden met Dotterbloem, Echte koekoeksbloem en Grote ratelaar en waar langduriger overstromingen optreden ook zeggemoeras, met o.a. Scherpe zegge en Noordse zegge. Binnen Overijssel wordt het grootste en meest uitgestrekte complex aan Dotterbloemhooiland aangetroffen in het Reestdal. Uit onderzoek door het OBN team beekdallandschappen is gebleken dat in het Reestdal minimaal vier habitattypen voorkomen met een internationale betekenis voor bescherming. Op akkers wordt Rogge (Triticale) verbouwd met in zomer de blauwkleurende Korenbloem.
De Vledders- en Leijerhooilanden vormen een komvormige laagte bij IJhorst die aansluit bij het Reestdal, waar sprake is van locale kwel. In het gebied komen moerassige laagten voor met Kleine zegge-vegetaties (o.a. Draadzegge).
Het Meppelerdiep is in wezen de gekanaliseerde benedenloop van de Reest. Het landschap is hier open. Hier liggen een aantal waardevolle reservaten met vegetaties die behoren tot het Blauwgrasland, Dotterbloemhooiland, Grote zeggen-, Kleine zegge-vegetaties en met op de hogere koppen heischraal grasland met o.a. Borstelgras. De Meppelerdieplanden vormen in ons land het belangrijkste leefgebied van het Geel Schorpioenmos.
Door de grote afwisseling in landschapstypen heeft het Reestgebied een bijzondere fauna. Van de Das komt een belangrijke populatie in de middenloop voor. Weidebeekjuffers vliegen met grote aantallen in de zomer boven de beek. Het aangrenzende Staphorsterbos en de bossen in de verbindingzone naar het Vechtdal, worden gekenmerkt door de aanwezigheid van droge productiebossen, droge en natte heide en een aantal zwakgebufferde en zure vennen. De Adder is een kenmerkende soort voor dit bos en heide gebied. Voor deze soort is in het Staphorsterbos een corridor van Droge en Natte heide aangelegd in het kader van het project “Vipera verbindt”.
Streefbeeld
De Reest wordt ontwikkeld als een natuurlijk laaglandbeekdal met een afwisselend klein-schalig landschap van Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalgrasland (N10.01), Kruiden en faunarijk grasland (N12.02) en op de esgronden Kruiden- en faunarijke akkers (N12.05). Om de kwaliteit hier te verhogen is vooral een verhoging van het waterpeil in de Reest en herstel van de vroeger vaak voorkomende inundaties nodig. De Vledder en Leijer hooilanden zijn een belangrijk kwelgebied met het doel de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02) en Nat schraalgrasland (N10.01), ook hier is een verhoging van de grondwaterstand nodig voor het bereiken van de beoogde natuurkwaliteit.
In de bosgebieden is op lokale schaal omvorming van bos naar heide gewenst vanwege de versterking van de adderpopulatie.
Gebiedsbeschrijving
Dit deelgebied omvat het Natura 2000 gebied Oeverlanden Zwarte water en enkele direct aangrenzende natuurgebieden. Deze uiterwaarden aan weerszijden van het Zwarte Water vormen het belangrijkste leefgebied van de Wilde kievitsbloem in Noordwest-Europa. In de hier aanwezige Kievitsbloemhooilanden komen naast de Wilde kievitsbloem kenmerkende soorten als Gulden boterbloem, Echte koekoeksbloem, Grote pimpernel en Kale vrouwenmantel voor. Belangrijk is dat regelmatig overstromingen plaatsvinden waardoor de Wilde kievitsbloem zich kan verjongen. Op de dijken komen schrale vegetaties voor met relatief veel Knolboterbloem. Delen van het gebied zijn nog van belang als weidevogelgebied maar het areaal is wel sterk afgenomen in de afgelopen 20 jaar. Op sommige locaties komen bijv. Slobeend, Zomertaling en Kwartelkoning voor. Ook broeden nog kleine aantallen Zwarte Sterns op de plaatselijk voorkomende Krabbenscheervegetaties. In de winter is het buitendijkse gebied belangrijk voor doortrekkende eenden, ganzen en zwanen. In het voorjaar worden onder water staande graslanden door grote groepen Grutto`s gebruikt als tussenstop naar de binnendijkse percelen waar gebroed wordt.
Aan de oostkant van het Zwarte water komt bij het Kievitsnest een kleine oppervlakte Blauwgrasland voor. Verder zijn de dotterbloemgraslanden kenmerkend voor dit gebied.
Streefbeeld
Op de oeverlanden Zwarte Water-Vecht wordt gestreefd naar halfnatuurlijke graslandvegetaties die primair van grote betekenis zijn voor de Wilde kievitsbloem. Daarnaast is er een belangrijke nevenfunctie de betekenis voor weidevogels en wintergasten. De beheertypen zijn Vochtig hooiland (N10.02), Overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig weide-vogelgrasland (N13.01), Moeras (N05.01) en Zoete Plas (N04.02).
De botanische doelen vergen een hooilandbeheer met nabeweiding; het weidevogelbeheer vereist een hoog waterpeil en in de natte perioden plasdras situaties. Zowel voor de Kievitsbloemgraslanden als de weidevogeldoelstelling is het nodig dat zomerkades worden doorgestoken of verwijderd zodat een meer natuurlijk waterpeil mogelijk is. In de weidevogelgebieden is enige bemesting met organische mest (bij voorkeur ruige stalmest) noodzakelijk voor een goed bodemleven. Aanleg van natte laagtes die in de loop van het broedseizoen droogvallen en toename van de invloeden van de rivier (via vergraving van oude geulen) is wenselijk. Bij het Kievitsnest wordt het beheer van het in 2012 ingerichte natuurontwikkelingsproject mede gericht op de ontwikkeling van Nat schraalgrasland en Blauwgrasland.
Gebiedsbeschrijving
Deze meren met oeverzones en een aantal eilanden in de IJsselmonding vormen een onderdeel van de N2000 gebieden Zwarte meer en Ketelmeer en -Vossemeer.
Het Zwarte Meer is ontstaan door afscheiding van een deel van het IJsselmeer na inpoldering van de Noordoostpolder. Aan de oostkant wordt het meer gevoed door het Zwarte Water dat water afvoert van de Overijsselse Vecht en het Meppelerdiep. Het is een relatief beschut vrij ondiep zoet meer (1 tot 2 meter) met rietlanden, ruigtes en open water. Alleen de vaargeul is dieper dan 2 meter.
Het nu onnatuurlijke peilbeheer van het IJsselmeer bepaald in grote mate de kwaliteit van de moeras-vegetaties.
Streefpeilen in het IJsselmeer zijn voor het zomerpeil 0,20 m -NAP en voor het winterpeil 0,40 m -NAP. Bij hoge standen bij Ramspol door windwerking op het IJsselmeer kan sinds 2002 deverbinding tussen Ketelmeer en Zwarte Meer met de balgstuw worden
afgesloten. Het doorzicht bepaald in sterke mate de aanwezigheid van waterplantenvegetaties. Vanaf de jaren ‘90 is het doorzicht verbeterd. Ondergedoken waterplantbegroeiingen van vooral Fonteinkruiden komen vooral voor ten westen van het Ganzendiep, ten noordwesten van het Vogeleiland. Langs de oevers zijn brede rietkragen en moerasvegetaties aanwezig. Rietvegetaties domineren (van belang voor avifauna) met daarnaast Mattenbies en Kleine lisdodde als dominante soorten. Plaatselijk komen grote zeggenmoerassen van voedselrijke milieus voor, zoals die van Oeverzegge, Scherpe zegge of Liesgras. De riet vegetaties zijn door het onnatuurlijke peilbeheer weinig vitaal. Hierdoor is de sterk bedreigde Grote Karekiet sterk in aantal afgenomen.
Aan de oostzijde van het Zwarte meer zijn in de oeverlanden Kievitsbloemhooilanden aanwezig, die zich in positieve ontwikkelen, In de IJsselmonding liggen een aantal eilanden. Het Keteleiland ontstond in 1940 door het graven van het Kattendiep waardoor het werd afgescheiden van het Kampereiland. Het bestaat uit kruidenrijke graslanden en rietvelden. Daarnaast zijn er een aantal nieuwe eilanden in de IJsselmonding opgespoten. Deze zijn begroeid zijn met moerasbos en moerasvegetaties. Kenmerkend voor de IJsselmonding zijn de rivierfonteinkruidvegetaties die zich sterk uitbreiden.
Streefbeeld
Voor de kievitsbloem graslanden in de oeverlanden aan de oostkant van het meer is het nodig om het waterpeil te optimaliseren door het weghalen van hier aanwezige zomerkade In de oeverzones met riet en moerasvegetaties is verjonging van het riet gewenst, dit is nodig voor de instandhouding van o.a. de Grote Karekiet. Hiervoor kunnen interne peilmaatregelen genomen worden en maatregelen als het schrapen van rietlanden zodat verjonging kan optreden. Ook het vergroten van de oppervlakte zeer ondiep water kan leiden tot nieuwe vestiging van waterplantenvegetaties en jong rietland.
Gebiedsbeschrijving
IJsseluiterwaarden
Dit gebied bestaat uit het Natura 2000 gebied IJssel-uiterwaarden, de nog aan te leggen Hoogwatergeul bij Kampen en enkele direct aan de IJssel grenzende natuurgebiedjes.
De IJsseluiterwaarden kennen belangrijke natuurwaarden die te maken hebben met de grote variatie in reliëf,bodemsamenstelling (zand, zavel, klei) en de rol die de jaarlijkse overstromingen spelen op vegetatie en vogelleven. Door deze overstromingen is in het voorjaar over groot oppervlak sprake van plasdras situaties, wat grote aantallen watervogels en steltlopers trekt. Het gebied heeft dan ook een internationale betekenis voor doortrekkende en overwinterende vogelsoorten, zoals Kleine zwaan, Tafeleend en Kolgans.
Wat broedvogels betreft was het gebied één van de bolwerken voor weidevogels. Nog steeds komen of kwamen recent belangrijke concentraties voor in de Harculose buitenwaarden, Herxerwaarden, Oldenelerwaard en Koppelerwaard. Het gaat om Grutto, Tureluur en eendensoorten, terwijl in laat gemaaide hooilanden de Kwartelkoning met succes tot broeden komt. Diverse bijzondere soorten komen in het IJsseldal tot broeden zoals de Brilduiker en Lepelaar. De wilgenvloedbossen die o.a. in de Duurse waarden voorkomen, vormen potentieel broedgebied voor Visarend en Zeearend. De aanleg van de meestromende nevengeul in de Vreugdenrijkerwaard met sterk glooiende oevers heeft aangetoond dat zich belangrijk leefgebied laat ontwikkelen met een grote betekenis voor pleisterende en broedende vogel-soorten, zoals Kluut en Visdief.
Het IJsseldal wordt gekenmerkt door een zogenaamde stroomdalflora van soorten die groeien op zandige en/of licht zavelige, kalkrijke, droge standplaatsen met reliëf. Dit biotoop komt voor op oeverwallen en rivierduinen in de uiterwaarden en op de winterdijken. Het mooiste voorbeeld is het soortenrijke rivierduin van de Vreugdenrijkwaard met belangrijke populaties van Liggend ereprijs, Walstrobremraap, Moeslook, Veldsalie en Kleine ruit. Belangrijke dijkvegetaties met o.a. Grote wilde thijm, Tripmadam, Duifkruid en Trilgras komen voor bij Zalk, Welsum, Wijhe en Olst. Waar in de uiterwaarden in de loop van de zomer slikkige grond komt droog te liggen met massale vestiging van Slijkgroen en Echt vlooienkruid voor. Rode ogentroost profiteert ook van de ontwikkelingen. Al deze soorten hebben baat bij de natuurontwikkeling. In de Scherenwelle bij Wilsum is het enige goed ontwikkelde kievitsbloemhooiland langs de Ijssel te vinden. Ook komt hier het zeldzame Veenreukgras voor.
De Enk
De Enk is een restant van één van de rivierarmen van de IJsseldelta. Het is een gevarieerd gebied met restanten vande IJssel, enkele kolken, rietlanden en natte graslanden. Hierin komen soorten voor als Waterviolier en Moeraswederik. De Enk vormt één van de weinige leefgebieden van de Waterspitsmuis in de IJsseldelta. Dit gebied wordt onderdeel van de nieuwe hoogwatergeul bij Kampen.
Streefbeeld
IJsseluiterwaarden
Binnen de te ontwikkelen natuurgebieden in het stroomgebied van de IJssel worden beheertypen nagestreefd van het rivierengebied.
De provincies Gelderland en Overijssel hanteren voor de IJsseluiterwaarden de volgende uitgangspunten voor het streefbeeld:
Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende randvoorwaarden:
1 De volgende uiterwaarden hebben als doelstelling de ontwikkeling van grootschalige natuur met begrazing: Het Engelse Werk, Harculose buitenwaard, Buitenwaarden Wijhe, Duursche waarden, Fontmonderwaarden, Roetwaard, Welsumerwaarden, Bolwerksweiden, Yperenbergplas, Ossenwaard, Keizers- en Stobbenwaarden, Onderdijkse waard, Vreugdenrijkerwaard.
Wat de grootschalige natuur in de Keizers- en -Stobbenwaarden betreft. Hier wordt een mee-stromende geul ontwikkeld en op het hogere deel van de uiterwaard een Natuurderij voorzien.
Voor de omgeving van het Zalkerbos wordt gestreefd naar langdurige plasdrassituaties in winter en voorjaar, voor o.a. het Porseleinhoen. Voor de overige graslanden is het streefbeeld Droog soortenrijk grasland. Op één perceel wordt gestreefd naar herstel van de hier van oorsprong voorkomende soortenrijke akkers. Dit gebied is vanouds bekend om zijn zeldzame akkerflora. Uit ervaringen elders blijkt dat bij een goed beheer deze soorten zich weer uit de zaadbank kunnen hervestigen.
Bypass Kampen
In de bypass Kampen wordt langs de oevers voornamelijk Moeras en plaatselijk Vochtig hooiland en Kruiden- en faunarijk grasland ontwikkeld.
Gebiedsbeschrijving
De Olde Maten en Veerslootslanden zijn onderdelen van het gelijknamige Natrura 2000 gebied en liggen in het Staphorsterveld. Het Staphorsterveld is in de Middeleeuwen ontgonnen via een opstrekkende smalle verkaveling waarbij sloten de perceelsgrenzen vormen. Dit landschap is nog steeds goed herkenbaar, hoewel door verkavelingen vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw een netwerk van wegen is aangelegd en boerderij bouw in het veld heeft plaatsgevonden. Het Staphorsterveld is een overgangsgebied waar van oost naar west het veenpakket steeds dikker wordt en aan de westzijde ook klei op het veen is afgezet. Tot 1932 kwamen grootschalige overstromingen voor door stagnatie van de waterafvoer. Het gebied kent relatief hoge slootpeilen, maar van overstromingen is geen sprake meer. Het grootste deel van het veld is een regionaal kwelgebied, waar ijzer- en calciumrijk grondwater in de sloten uittreedt.
Het open polder gebied is van grote betekenis vanwege haar soortenrijke sloot- en slootkantvegetaties met o.a. Krabbenscheer en diverse soorten fonteinkruiden. De rijkste slootvegetaties komen binnen Overijssel hier over een grote lengte voor. De waarden nemen nog steeds af als gevolg van landbouwintensivering en veranderingen in het slootbeheer, waardoor slootkanten meer eutrofer worden en de waterkwaltiteit onder druk staat. Het Staphorsterveld is hèt leefgebied binnen Overijssel van de Grote pimpernel, Waterviolier en Grote boterbloem. Wat weidevogels betreft is het hèt bolwerk van de Wulp. De stand van de Grutto is de afgelopen 20 jaar sterk achteruit gegaan.
In het Staphorsterveld hebben vroeger grote oppervlakten Dotterbloemhooiland (N10.02) en Blauwgrasland (N10.01) gelegen. Een ook landelijk gezien belangrijk restant van het blauwgrasland komt voor in de Veerslootslanden. Hier komen belangrijke populaties voor van Knotszegge, Blonde zegge, Gewoon vleugeltjesbloem, Spaanse ruiter, Aardbeivlinder en Moerassprinkhaan. Op afgeplagd boerenland heeft zich binnen 10 jaar zowel veenmosrietland als blauwgrasland ontwikkeld met vestigingen van kenmerkende soorten uit het aangrenzend reservaat.
De Olde Maten betreft het meest westelijke deel van het Staphorsterveld. Door veenwinning zijn de sloten hier breder en worden boksloten genoemd. In de 20e eeuw zijn deze sloten geleidelijk verland tot (veenmos) rietlanden en plaatselijk ook trilvenen. Door het niet meer maaien van de rietlanden zijn de meeste verbost tot wilgen- en/of elzenbroekbos. Hierdoor is het karakter van het gebied sterk veranderd van open naar gesloten, met een gebied waar vroeger veel moerasvogels voorkwamen (o.a. Rietgors, Kleine karekiet, Rietzanger) naar gebied met vooral bos-vogels (o.a. Fitis, Tuinfluiter, Buizerd).
Streefbeeld
Het inrichtingsplan Olde Maten/Veerslootslanden wordt in 2012/2013 uitgevoerd. De beoogde beheertypen zijn verwerkt op de beheertypenkaart.
Via dit plan wordt het veenlandschap met soortenrijke schraallandvegetaties en verlandingsvegetaties in de boksloten versterkt . De doelen zijn de ontwikkeling van Vochtig Hooiland (N10.02) en Nat schraalland (N10.01) (blauwgrasland), inclusief de ontwikkeling van bloemrijke sloten en slootkanten en een afwisseling van Zoete Plas (N04.02), Moeras (N05.01) en veenmosrietland (N06.01). De ontwikkeling van Nat schraalland (N10.01) (blauwgrasland) is met name voorzien rondom de Veerslootslanden waar het veenpakket minder dan een meter dik is, de kweldruk hoger dan 1 mm per etmaal en waar met geschikte maatregelen (afgraven bovengrond, verondiepen sloten die zand-ondergrond aansnijden, peilverhoging in Olde Maten) het kwelwater weer in de percelen `gedrukt` kan worden. De component open water (beheertype Zoete Plas, N04.02) wordt versterkt door het openmaken van de verlande boksloten. Tussen Meppelerdiep en het natuurgebied Olde Maten en tussen de Wieden en het Meppelerdiep wordt verbindende natte natuurstroken aangelegd, die bestaan uit Zoete Plas (N04.02) en Moeras (N05.01). In het zuidelijk deel van de Olde Maten en aangrenzend deel van de Veerslootslanden wordt gestreefd naar herstel van de weidevogelpopulaties, vooral die van de Wulp en Grutto.
Gebiedsbeschrijving
De Stadsgaten is een natuurgebied met als belangrijkste natuurwaarden Nat schraalgrasland, Blauwgrasland en Hoogen laagveen bos.
Het gebied de Ruiten is een gebied waar een dun pakket veen op zand is gelegen. In de sloten komt treedt grondwater uit (kwel). In de sloten komen dan ook plantensoorten voor die op kwel reageren (o.a. Waterviolier, Holpijp) en soorten voor die kenmerkend zijn voor het Dotterbloemgrasland (o.a. Kruipend Zenegroen, Dotterbloem). Daarnaast komen hier nog soorten voor die kenmerkend zijn voor blauwgras-landen met o.a. nog relatief grote populatie van de Blauwe Knoop.
Uit de aanwezigheid van o.a. Wateraardbei, Draad-zegge en Stijf Struisriet in en langs de sloten blijkt de potentie van het gebied voor de ontwikkeling van kleine zegge-vegetaties (trilveen). De over-wegend vochtige percelen hebben een geringe actuele waarde.
Streefbeeld
De Ruiten heeft een directe samenhang met de noordelijk gelegen Stadsgaten. Het wordt ontwikkeld als een open veenweide gebied met zeer soortenrijke natte schraalgraslanden met bloemrijke graslanden (beheertypen Vochtig Hooiland (N10.02) en Nat schraalland en Blauwgrasland (N10.01) en Kruiden en faunarijk grasland (N12.02) inclusief de ontwikkeling van bloemrijke sloten en slootkanten. Op recent afgeplagd cultuurgrasland ontwikkelt zich momenteel zowel Vochtige hooiland als Nat schraalland.
Gebiedsbeschrijving
Het Lierder- en Molenbroek is een tegen de Ijssel gelegen komkleigebied. Tegen de IJssel ligt het landgoed Windesheim met een afwisseling van kleibossen en graslanden. Het eind 18e eeuw geplante bos is het enige kleibos van formaat in Noord- en Oost-Nederland. Het gebied heeft een karakteristieke paddenstoelflora, met o.a. Zonnerussula, Prachtamaniet en Narcisamaniet. Sneeuwklokjes komen veel voor en in het oudste deel groeit Bosgierstgras. Het oostelijk deel van de polder is een belangrijk weidevogelgebied. De afgelopen jaren is de weidevogelstand hier door gerichte inrichtingsmaatregelen en inzet van de agrarische natuurvereniging “Lierder en Molenbroek bv” en natuurorganisaties gegroeid. Langs de Soestwetering komen ook een aantal percelen Kievitsbloemhooiland voor.
Streefbeeld
In dit gebied is geen verdere uitbreiding van het NNN (voorheen EHS) voorzien.
Gebiedsbeschrijving
Salland wordt globaal begrensd door de IJssel, de Vecht, de Sallandse Heuvelrug en de Schipbeek. In Salland zijn van oost naar west te onderscheiden de zandlandschappen (jonge ontginningen en kampen) en de rivierlandschappen (mengelgronden, kommen- en oeverwallen). Vooral op de overgang van het zand landschap naar het rivierenlandschap lag een groot aantal landgoederen en buitenplaatsen, deze zijn grotendeels onderdeel van het NNN (voorheen EHS). Dwars door de dekzanden heen snijden de beekdalen. Hierin worden beek- en broekeerdgronden aangetroffen. Van oudsher is Salland hydrologisch een afwisselend gebied. Naast de droge dekzanden bestonden er nattere zones met kwelwater of stagnerend regenwater.
Van oudsher was de kwel het sterkst in een zone waar het grondwater afkomstig van de Veluwe en die van de Sallandse Heuvelrug gezamenlijk uittrad. Hier bevindt zich nu nog een aantal kwelgebieden (o.a. Lutttenbergerven, Pleegsterweiden/Schoon-heten, Gooiermars en Wolbroeken). Honderdvijftig jaar geleden was een groot gedeelte van het gebied nog een afwisseling van Heide, Schraalland, Akkers en Kamgrasweiden. De stuwwal was grotendeels bedekt met Droge heide, de zone aan de voet en de aangrenzende dekzandvlakte bestond grotendeels uit een nat gebied met hoogveentjes, Vochtige heides, Natte schraallanden en Berkenbroekbos. Voor het overige bepaalde de mens het landschap. Het kleinschalige kampen-essenlandschap bestond uit akkers met houtwallen. De beekdalen werden gebruikt als weide- en hooiland. De meeste bossen vormden een onderdeel van de landgoederen en zijn jonger dan 250 jaar.
De hoogste natuurwaarden zijn te vinden in de hierboven genoemde kwelgebieden zoals het Luttenbergerven. Dit is een voor Sallandse begrippen groot complex nat schraalland met o.a. Vochtige schraalgraslanden, waaronder Blauwgrasland, Bloemrijke graslanden en zure broekbossen. Hier komen soorten voor als Blauwe knoop, Spaanse ruiter en Klokjes-gentiaan en bijzondere paddenstoelflora van schraalland (wasplaten, blauwstaaltjes). Nieuw ingerichte natuur aan de oostkant ontwikkelt zich richting vochtig hooiland met o.a. Klokjesgentiaan als gevolg van het uitleggen van maaisel.
De Gooiermars betreft een gebied oostelijk van Deventer. Hier zijn waterschapsleidingen verbreed en schraallanden hersteld. Heel bijzonder is het veel voorkomen van Kruipend moerasscherm, een soort die buiten Zeeland vooral bij Deventer voorkomt. Sierlijke vetmuur en diverse soorten orchideeën zijn hier eveneens verschenen.
Streefbeeld
In dit gebied wordt komende jaren het gebied Gooiermars fors uitgebreid, door omvorming van landbouwgronden naar natuur. De grondwaterstand wordt hier verhoogd en er wordt een mozaïek van bloemrijke graslanden en natte schraalgraslanden ontwikkeld. In de rest van het gebied zijn geen uitbreidingsdoelstellingen voor het NNN (voorheen EHS). In dit gebied is alleen beheer van de bestaande natuur aan de orde. Kwaliteitsverbetering van de graslanden in de bestaande natuur is mogelijk door het strikt toepassen van een beheer gericht op verschraling.
Gebiedsbeschrijving
Het Natura 2000 gebied Boetelerveld wordt gekenmerkd door het voorkomen van het habitattype vochtige heide en op kleine oppervlakte ook aan grondwater gebonden zwak gebufferde wateren en, blauwgraslanden, heischrale graslanden, jenever-besstruwelen en pioniergemeenschappen van snavelbiezen. In de blauwgraslanden komen nog soorten als Blauwe zegge, Melkviooltje, Welriekende nachtorchis en Moeraswespenorchis voor. Daarnaast komt hier een redelijke oppervlakte loof- en naaldbos van arme zandgrond voor.
Een groot deel van deze habitattypen is afhankelijk van langdurig natte omstandigheden en voor een deel ook afhankelijk van de toestroming van (matig) basenrijk grondwater. Momenteel zijn de grondwaterstanden te laag waardoor de heide sterk is verdroogd en vergrast met Pijpestrootje.
Streefbeeld
Herstel van de waterhuishouding van het Boetelerveld is nodig om de van grondwater afhankelijke habitat-typen duurzaam te kunnen behouden. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouw-gebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Naast deze aanpassing van de waterhuishouding van de omgeving is er ook een noodzaak om in het Boetelerveld de waterhuishouding aan te passen, door de aanwezige greppels te dempen en naaldbos, vanwege te veel verdamping, te kappen.
Gebiedsbeschrijving
Dit deelgebied omvat het Vechtdal zelf en een aangrenzende hoger gelegen bos- en natuurgebieden. Dit deelgebied is samen met het Reggedal en de Sallandse Heuvelrug het hart van de Ecologische hoofdstructuur in Overijssel. Een deel van het Vechtdal valt binnen het N2000 gebied Vecht en Beneden-Reggegebied.
De Vecht betreft een vrijwel geheel door regen gevoede rivier. Dat betekende tot het eind van de 19e eeuw dat het water in winter en voorjaar hoog kon staan, maar dat in droge zomers de rivier een heel laag peil had, waardoor het op allerlei plekken doorwaadbaar was. Bij lage peilen kon zand vanuit de bedding gaan stuiven en in de aangrenzende grasland worden afgezet. Voor het eind van de 19e eeuw was de Vecht een zeer sterk meanderende rivier met gering verval van 1,5 m per 10 km, met veel over-gangen van de rivier naar aangrenzende koelanden. Bij de kanalisatie in de periode 1896 - 1907 werden 69 rivierarmen afgesneden en 7 stuwen gerealiseerd.
Eén van de belangrijkste biotopen van het Vechtdal vormen de koelanden. Deze eeuwenlang, extensief beweide, niet gescheurde of kunstmatig bemeste graslanden hebben een zeer grote waarde. De -mooiste voorbeelden hiervan worden gekenmerkt door een fijnschalig reliëf met mierenhopen waar soorten als Zwolse anjer, Grote wilde tijm, voorjaarszegge en Geel walstro voorkomen. Dit biotoop is ook erg rijk aan grasland paddenstoelen, met o.a. koraalzwammen, aardtongen, satijnzwammen tien soorten wasplaten (Arriër Koeland, Junner Koeland). Van grote waarde zijn ook de rivierduinen met struwelen met Jeneverbes en Sleedoorn. Zij komen elders in ons land niet voor. In de afgesneden meanders (o.a. in Rheeze) hebben zich moerasvegetaties ontwikkeld en alle stadia van verlanding kunnen nog worden gevonden (van open water, drijftilgemeenschap naar broekbos op verland veen).
Door de afsluiting van de Zuiderzee en later aanleg van de Noordoostpolder en stormvloedkering bij Ramspol speelt opwaaiing amper een rol meer bij de dynamiek van het gebied. Dynamiek is nu geheel afhankelijk van extremen in neerslag binnen het stroomgebied, wat in beneden- en middenloop kan leiden tot kortstondige overstromingen. Deze overstromingen blijven van belang voor het opladen van zandbodems met calcium en ijzer waardoor de verzuring wordt gecompenseerd. Dotterbloem- en Veldrushooilanden komen verspreid in het gebied voor op plaatsen waar grondwater in het rivierdal uittreedt. Het mooiste voorbeeld hiervan betreft de Rheezermaten en Leusenermaten met o.a. belangrijke populaties van Brede orchis, Dradrus, Lange ereprijs en Stijf struisriet. In het Arrierkoeland komt nog
een bijzondere populatie van de Bergnachtorchis voor. Door grote variatie en de samenhang met grote natuurgebieden in de omgeving van het dal zijn de faunawaarden in het Vechtgebied hoog. Het Vechtgebied is kansrijk als leef- en migratiegebied van de Otter. In het Vechtdal waar veel rivierduinen met struwelen en kleinschalig cultuurland voorkomt zijn vogelsoorten zoals Grasmus, Geelgors en plaatselijk Veldleeuwerik nog veel aangetroffen. De Grauwe Klauwier broedt met enkele paren in het Vechtdal. Met een aantal soorten gaat het niet zo goed zoals Patrijs en Grutto. Het gebied heeft grotendeels haar betekenis voor weidevogels verloren. De IJsvogel broedt, afhankelijk van de strenge winters in wisselende aantallen. De Roodborsttapuit is niet schaars meer.
Door ontstenen van de riviersoevers neemt het aantal broedende Oeverzwaluwen toe. Het Vechtdal heeft, mede door de uitgevoerde natuurherstelprojecten een belangrijke betekenis als rust- en fourageergebied voor trek- en wintervogels.
De rivierdalen zijn door hun variatie en geleidende beplantingen geschikt voor vleermuizen en kleine zoogdieren. De vele oude meanders en poelen spelen een belangrijke rol in het voorkomen van amfibieën waaronder de zeldzame Knoflookpad. Voor veel diersoorten is de combinatie van bosrijk gebied en gevarieerd dal belangrijk; er zijn veel ecologische relaties.
De Vecht heeft een bijzondere betekenis voor de visfauna. Er zijn ongeveer 30 soorten bekend, waaronder diverse beschermde soorten. In de gehele Vecht zijn vistrappen aanwezig bij de stuwen. Van de 65 dagvlinders van Nederland, is ongeveer de helft in het Vechtgebied aangetroffen, waaronder de Kommavlinder, Sleedoornpage en Weerschijnvlinder, maar diverse soorten zijn helaas verdwenen dan wel op hun retour (o.a. Zilveren maan, Spiegeldikkopje, Bruine vuurvlinder).
De hogere gronden langs de Vecht liggen drogere bossen, landgoederen en een aantal heidegebieden waaronder het Varsenerveld; een zeer rijk nat heidegebied. In dit gebied door de inzet van een natuurgroep uit Ommen heide en heischraal grasland hersteld, waardoor een groot aantal bedreigde plant- en diersoorten hier zijn teruggekeerd. Te noemen zijn o.a. diverse soorten libellen, Dodaars, Vetblad, Witbloemige waterranonkel, Heidekartelblad en Welriekende nachtorchis. Ook het Beerzerveld, onderdeel van het N2000 gebied Vecht- Benedenregge ligt in dit deelgebied. Het Beerzerveld is een complex van zandverstuiving, natte heide en veenputten. Het gebied is belangrijk als leefgebeid van de Adder.
Streefbeeld
Het streefbeeld voor de Vecht wordt vooral uitgevoerd via het programma “Ruimte voor de Vecht”. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het totale Vechtgebied zijn:
Referentiebeelden zijn te vinden in het riviersysteem van de Hase, de Lippe en Ems (Duitsland) en enigszins in het systeem van de Allier (Frankrijk).
Ontwikkelen van rust en fourageerplaatsen voor winter- en trekvogels.
Voor het Beerzerveld is herstel van de waterhuishouding nodig om de van grondwater afhankelijke habitattypen duurzaam te kunnen behouden. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Gebiedsbeschrijving
De Sallandse Heuvelrug is een stuwwal van 14 km. lang, met hoogten van 45 tot 70 meter +NAP. Het centrale deel van de Sallandse Heuvelrug is aangewezen als nationaal park en Natura 2000 gebied. Op de toppen van de heuvelrug bevinden zich grote aaneengesloten open, glooiende gebieden met struikheide, vossenbesvegetatie, jeneverbesstruwelen en enkele zure vennen.
Buiten de heiden komen bossen voor. Het betreft gemengde loof-naaldbossen, (oudere) loofbossen, alsook eenvormige naaldbossen op droge zandgronden.
De heuvelflanken en lager gelegen delen zijn minder droog, hier komt op enkele plekken vochtige heide voor. Op de westflank (Sprengenberg) is een hellingveentje aanwezig.
De Sallandse Heuvelrug is als Natura 2000 gebied aangewezen vanwege zijn unieke droge heidesysteem. Op de heuvelrug zijn verschillende reptielen, zoals de zandhagedis en hazelworm talrijk aanwezig. De meest karakteristiekeen deels zeldzame vogels in het gebied zijn: Korhoen, Nachtzwaluw, Roodborsttapuit, Boomleeuwerik, Veldleeuwerik, Zwarte specht en Raaf. Zoogdieren zijn o.a. Das, diverse marterachtigen, Eekhoorn en Ree.
Aan oostkant van de Heuvelrug liggen bij de Zunasche- heide en Eelen belangrijke kwelgebieden. Deze kwelgebieden werden grotendeels gevoed met grondwater vanuit de Sallandse heuvelrug. Dit water is van nature tamelijk zuur, ondanks de soms langer afgelegde weg. In de flanken van de heuvelrug zorgde dit water voor natte vegetaties die gedomineerd werden door kleine zeggen, zoals Zwarte zegge, Sterzegge en Blauwe zegge. Restanten van deze gemeenschappen zijn nog langs slootkanten te vinden, o.a. in de Zunasche heide. In de sloten groeit het Duizendknoopfonteinkruid, die in de Zunasche heide een van haar belangrijkste leefgebieden binnen Overijssel heeft.
Ook aan de westzijde is kwel aanwezig. Deze wordt via de ontwatering van de landbouwgebieden afgevoerd.
Streefbeeld
Om de instandhoudingdoelen Natura 2000 van de Sallandse Heuvelrug te realiseren, zijn diverse maatregelen opgenomen in het concept beheerplan Natura 2000. Ze hebben betrekking op verminderen van effecten van verzuring van heide, vennen, jeneverbestruweel en hellinghoogveen.
Verdere vergroting van het areaal droge heide en uitbreiden van het oppervlak vochtige heide wordt nagestreefd voor ontwikkelen van deze beide heidetypen met bijbehorende soorten en als maatregel om de sterk bedreigde Korhoen voor de Sallandse heuvelrug te behouden. Omvorming van bos naar open en halfopen heidegebied is ook van belang voor het ontwikkelen van beleefbare overgangen van het nationaal park naar het aangrenzende cultuurland.
Op verschillende plekken nabij de centrale heide en aan de westflank zijn locaties aangegeven, die aanmerking komen voor omvorming van bos naar heideachtig gebied. Het kappen van bomen aan de westflank nabij het hellinghoogveen zal ook bijdragen aan vermindering van de verdroging van dit veentje en aan de terugkeer van grazige heiden met plaatselijk Dopheide.
In 2012 zijn populatie ondersteunende maatregelen gestart om uitsterven van het Korhoen te voorkomen (bijplaatsen van Scandinavische korhoenders).
Het in Natura 2000 opgenomen doel is 40 korhanen op de Sallandse Heuvelrug leven.
Behalve het uitbreiden van het habitat heide worden tevens diverse kleinschalige maatregelen opgenomen die helpen bij de kwaliteit van de droge heide en daardoor verbeteren van het leefgebied van de korhoen en de groei van de populaties van Nacht-zwaluw en Roodborsttapuit.
De nieuw te ontwikkelen natuur ligt aan de oost-kant van de heuvelrug in de overgang naar de Zunasche heide.
Hier is herstel van de kwelsituatie nodig zodat de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01), droge en natte heide (N07.01, N06.04) mogelijk wordt. Behalve deze grondwatergebonden systemen is het gebied ook van belang als uitbreidings-gebied voor het korhoen. Ten behoeve van de korhoen is op de overgang van de Zunasche heide naar de Sallandse heuvelrug de ontwikkeling van een kleinschalig gebied met graanakkers en droog en kruiden en faunarijk grasland gewenst.
Voor de bos- en natuurgebieden buiten het Natura 2000 gebied is het streefbeeld het instandhouding en ontwikkelen van gevarieerde bossen welke plaats bieden aan tal van bossoorten maar ook aan recreatief medegebruik (genieten van de natuur).
In dat streefbeeld past het ontwikkelen van ouder bossen op wat rijkere bodemtypen (o.a. Eelerberg) en streven naar gevarieerde loof-naaldbossen afgewisseld met open en halfopen heideachtige terreinen (droge heide, jeneverbes) op de droge kammen van de heuvelrug.
Op een aantal plekken zijn de overgangen naar het Reggedal van grote betekenis als ecologische zones waar uitwisseling tussen Reggesysteem en heuvelrug kan plaats vinden.
Gebiedsbeschrijving
Het westelijke deel van dit gebied ligt binnen het Natura 2000 gebied Vecht en Beneden-Reggegebied.
Het rivierdal van de Regge kent veel verschillende biotopen in zowel natte als droge milieus. Warmte- en droogteminnende soorten komen voor op dijken, rivierduinen en oeverwallen. Veel meanders langs de Regge zijn eind 19e eeuw en begin 20e eeuw geheel of deels dichtgeschoven. Zeer dynamische natuur, welke kenmerkend is voor een levend rivier-systeem ontbreekt op landschapsschaal en slechts plaatselijk komt in het rivierdal bos voor. Het rivierdal is door de variatie aan biotopen en geleidende beplantingen geschikt of geschikt te maken als leef- en migratiegebied voor vogels (IJsvogel), vleermuizen, insecten (libellen en vlinders), vissen en kleine zoogdieren (o.a. Otter). De vele oude meanders en poelen spelen een belangrijke rol in het voorkomen van amfibieën, waaronder Knoflookpad en Kamsalamander.
De begrenzing ten noorden van Hellendoorn betreft gevarieerde gebieden die in de Landinrichting Den Ham-Lemele al ingericht zijn voor natuur. In de andere gebiedsdelen in Hellendoorn zijn Reggemeanders, -gevarieerde graslanden en bos- en landschapselementen aanwezig.
Een aantal van de oude meanders is inmiddels weer aangesloten op de rivier, waardoor er een herstel van de rivierdynamiek is opgetreden.
Het gebied van de Faanke ligt in een geologisch en landschappelijk zeer bijzonder deel. De Regge is hier ter hoogte van de Steile Oever door de stuwwal gebroken. Aan de zuidzijde van de Regge ligt een cultuurlandschap. Het gebied bij de kruising Regge-Overijssels kanaal zijn tamelijk laag gelegen graslanden. Er ligt een oude arm van de Regge.
De benedenloop van het Reggedal is een relatief laag gelegen gebied met enkele Reggemeanders met veel planten die op kwel wijzen aan de dalrand. Natuurontwikkeling heeft hier laten zien dat herstel van Dotterbloemhooiland mogelijk is. Via de Besthmenerleiding komt water van het zuidelijk deel van Ommen in het gebied. Het gebied is door een kade gescheiden van de Regge. Via een gemaal wordt het water van het Ommense achterland op de Regge gebracht.
De Doorbraak is een nieuw gegraven beek die aansluit op de Regge en een verbinding vormt tussen de natuurgebieden in Zuid Twente en Noordoost Twente met die in West-Overijssel. De beek volgt niet de loop van vroegere beken. Het geheel kunstmatig gecreëerde beekdal doorsnijdt van oudsher verschillende biotopen, zoals heidevelden en hooilanden. De totale lengte van de nieuwe beek betreft 15 km, waarvan t/m 2011 ca. driekwart is gerealiseerd. Op ingerichte gedeelten verschenen pioniersoorten van vochtig, voedselarme bodems. In de omgeving van het Mokkelengoor verscheen het Melkviooltje, Draadgentiaan en Kruipend moerasscherm, een soort waarvoor ons land een internationale verantwoorde-lijkheid draagt. Waterpunge verscheen op groot aantal plekken. Langs de beek ontwikkelen zich vegetaties die behoren tot het Overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig hooiland (N10.02) en Nat schraalland (N10.01). Bij niets doen ontstaat Wilgenbroekbos (N14.01, Rivier en beekbegeleidend bos).
Streefbeeld
De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het Reggegebied zijn:
Gebiedsbeschrijving
Het Natura 2000 gebied Wierdense veld was vroeger onderdeel van een uitgestrekt heide- en hoogveen-gebied.
Hiervan is het grootste deel in de eerste helft van de 20e eeuw ontgonnen tot landbouwgrond. Door deze verveningsgeschiedenis liggen de omringende landbouwgronden veelal lager dan de gronden binnen het natuurreservaat. Ook het Wierdense veld zelf is in het verleden voor een groot deel afgegraven voor de turf. Het is begroeid met vochtige heide en enkele berkenbosjes. Binnen het hoogveen is het dekzandreliëf plaatselijk zo sterk en uitgesproken dat op dekzandruggen droge heide voorkomt. Op de lage delen komen veenputten voor met een hoogveenvegetatie. Het gebied heeft de mogelijkheden voor herstel van een actieve hoogveenkern.
In veenputten komen begroeiingen voor van vooral Veenpluis en Waterveenmos. Vegetatie van hoogveenbulten komt spaarzaam voor met soorten als Wrattig veenmos, Lavendelheide, Kleine veenbes en af en toe Hoogveenmos.
De Natte heidevegetaties worden voor een groot deel gedomineerd door Pijpenstrootje. Hierin breidt Veenpluis en Waterveenmos zich uit.
Droge heide met Struikheide komt veel voor in de hogere delen zonder veen of met zeer dun veen. Korstmossen die hier in 1990 nog veel in voorkwamen, zijn in 2003 vrijwel verdwenen. Heide met Borstelgras is in oppervlak afgenomen, vermoedelijk door het stoppen van brandbeheer
Het gebied wordt aan de zuidzijde via het Notterveld, het Reggedal en de Zunasche heide verbonden met de Sallandse heuvelrug. Een groot deel van het gebied heeft last van verdroging. De afgelopen jaren zijn interne maatregelen genomen waardoor de waterhuishouding al voor een deel verbeterd is. Dit is echter onvoldoende voor een duurzame instandhouding en herstel van het hoogveen in het gebied. Een aantal waterschapsleidingen aan de west-, noordwesten oostkant van het gebied zorgen voor de verdroging. Aan de oostkant heeft vooral de Hoogelaarsleiding een negatief effect op de grondwaterstand. Ook zorgt de grondwateronttrekking voor drinkwater
voor een verlaging van de grondwaterstand.
Streefbeeld
Herstel van de waterhuishouding van het Wierdenseveld is nodig om de van grondwater afhankelijke habitattypen duurzaam te kunnen behouden en actief hoogveen te kunnen ontwikkelen. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Gebiedsbeschrijving
Dit gebied bestaat uit het Natura 2000 gebied De Borkeld en enkele omliggende natuurgebieden. De Borkeld maakt onderdeel uit van het stuwwallencomplex dat zich, zuidoostelijk van de Sallandse Heuvelrug, uitstrekt tussen Rijssen en Lochem. Het gebied is gevarieerd door gradiënten in hoogte en tussen zandige, ijzerhoudende lemige en venige bodem en heeft hoge cultuurhistorische en archeologische waarden. Het gebied is aangewezen voor de habitattypen Droge heide, Vochtige heide, Zure -vennen, Jeneverbesstruwelen en Heischrale graslanden.
De vegetatie in het gebied bestaat aan de randen uit heide, uitgebreide Jeneverbesstruwelen en bos. In het centrale deel van het gebied ligt een voormalig hoogveen dat nu verpitrust en enigszins verbost is. Ten westen hiervan komt een strook met vergraste vochtige heide voor, die over gaat in een groter droog heidegebied. Het leemkuilengebied is deels vergraven en deels onvergraven. Als gevolg hiervan bestaat het uit een kleinschalig patroon van heischrale graslanden en vochtige heiden, omgeven door bos.
Het gebied herbergt tal van kenmerkende soorten voor deze habitattypen zoals de Heivlinder, Kommavlinder, Open rendiermos, Glanzend tandmos, Blauwvleugelsprinkhaan, Klein warkruid, Kruipbrem, Stekelbrem, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit.
De kwaliteit van de aan hoge grondwaterstanden gebonden habitattypen wordt negatief beïnvloed door de ontwaterende werking van de sloten en waterschapsleidingen in de omgeving en met name die in het noordelijk van de A1 gelegen gebied Middelveen/Overtoom. Dit is een kwelgebied met hoge potenties voor de ontwikkeling van natte schraalgraslanden.
De Entervenen worden gekenmerkt door schraalgraslanden met o.a. een rijke flora aan orchideeën en andere planten van natte (kwel)situaties. De waterhuishouding is een punt van zorg. De kwel is afgenomen en er vindt verdroging plaats vanwege nabijgelegen waterlopen.
Streefbeeld
In de directe omgeving van de Borkeld is geen uitbreiding van het EHS gebied gepland. Door verhoging van het waterpeil in het noordelijk van de A1 gelegen kwelgebied “Middelveen/ Overtoom” zal naar verwachting ook de grondwaterstand in het Natura 2000 gebied verhoogd worden. In het gebied Middelveen/Overtoom worden natte schraalgraslanden ontwikkeld. De uitvoering van deze maatregel is gepland in 2013. Binnen het Natura 2000 gebied zijn maatregelen nodig zoals kleinschalig plaggen van vergraste heide.
Gebiedsbeschrijving
Dit gebied bestaat uit een aantal landgoederen (o.a. Weldam, Nijenhuis, Westerflier, Diepenheim) en het bosgebied bij de Herikerberg. De landgoederen worden vooral gekenmerkt door bos. In het gebied komen naast naaldbos diverse bosgemeenschappen voor, zoals Elzenbroekbos, Wintereiken-Beukenbos, Vogelkers-essenbos en in beperkte mate Eiken-Haagbeukenbos. Heel bijzondere soorten van de vochtige bossen zijn de Paardehaarzegge en Rood peperboompje. Door de intensieve bemesting komen er amper graslandpercelen voor die botanisch van waarde zijn. Van de heide, die vroeger hier algemeen voorkwam is niets meer over. Verspreid liggen nog enkele vennen en poelen waar soorten van zwak gebufferd water voorkomen. Houtwallen komen verspreid in het gebied voor. Hier groeien o.a. Mispel, Wegedoorn en Heggedoornzaad. De natuurkwaliteit van het gebied staat onder druk door de verdroging. De grondwaterstanden zijn te laag voor optimale ontwikkeling van de natuurwaarden. Belangrijk is het herstel van de Boven-Regge.
Streefbeeld
Er is geen uitbreiding van het NNN (voorheen EHS) gepland in dit gebied. De verdroging zal hierdoor niet geheel opgelost kunnen worden. Mogelijk dat door interne maatregelen in het natuurgebied de verdroging lokaal nog kan worden aangepakt.
Gebiedsbeschrijving
Het Natura 2000 gebied de Engbertsdijkvenen betreft een restant van een zeer groot hoogveengebied. Vanaf 1953 zijn delen aangekocht en de vervening ging door tot 1984. Circa 12 ha, de hoogveenkern, is in oorspronkelijke staat gebleven en de rest min of meer vergraven.
Het gebied is aangewezen voor de habitattypen Droge heide, Actief hoogveen en Herstellend hoogveen en voor Geoorde Fuut, Toendrarietgans en Kraanvogel.
Het gebied bestaat uit open water, hoogveenmoeras,- heide, Pijpestro-velden en berkenbos.’s Winters is het gebied van belang als pleister- en slaapplaats voor Toendrarietganzen, Kraanvogels en de Blauwe kiekendief. In het gebied broeden ca. 100 vogelsoorten, met belangrijke populaties van Geoorde fuut, Dodaars, Wintertaling, Waterral, Blauwborst en Roodborsttapuit. De Engbertsdijkvenen behoren tot één van de rijkste libellengebieden in Overijssel. In 2003 werden 39 soorten waargenomen waaronder de Noordse glazenmaker, Venwitsnuitlibel en Gevlekte witsnuitlibel. Wat dagvlinders betreft is de grote populatie van het Heideblauwtje van grote betekenis. Het gebied is belangrijk voor reptielen. Vijf soorten komen voor waaronder de Adder, Gladde slang en Levendbarende hagedis. Van het gebied zijn 16 -soorten sprinkhanen bekend en één soort krekel. Relatief belangrijk is het voorkomen van Veenmol, Moerassprinkhaan, Zompsprinkhaan en Negertje.
Het Veenschap is het enige voorbeeld bovenveengraslanden in Overijssel. Hier komt een afwisseling voor van vochtige heide op verdroogd hoogveen, Berkenbos en witbolgraslanden. Enkele voor hoogveen karakteristieke soorten als Lavendelheide en Veenbes komen nog spaarzaam voor. Het gebied is aan alle kanten omgeven door cultuurgebied met een laag waterpeil, wat een verdrogend effect heeft op dit gebied. Het gebied heeft een relatief hoge dichtheid van de Gekraagde roodstaart.
Streefbeeld
Voor de Engbertsdijkvenen is het streefbeeld te komen tot een actief Hoogveen (N06.03) met daaromheen overgangszones van actief hoogveen met daarin lagg zones met o.a. hoogveenbossen en zure vennen. Hierin ontstaat ook geschikt biotoop voor de N2000 broedvogelsoorten porseleinhoen, paapje en watersnip.
Om dit te kunnen realiseren moet er vooral aan de oostkant een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uit-werking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Gebiedsbeschrijving
Dit deelgebied ligt op de stuwwal van Ootmarsum en directe omgeving. Een groot deel van het gebied valt onder het N2000 gebied Springendal/Dal van de Mosbeek.
De belangrijkste natuurwaarden liggen hier langs de Mosbeek, Springendalse beek, Hazelbeek, Onzoel, de Poelbeek en langs de beken die aan de rand van de bebouwde kom van Ootmarsum ontspringen. Hier komen mooi ontwikkelde Dotterbloemhooilanden voor (met Dotterbloem, Kruipend zenegroen, Grote ratelaar, Brede orchis), Veldrushooilanden (o.a. in het Springendal met Draadrus) terwijl het brongebied van de Mosbeek in ons land het best ontwikkelde voorbeeld betreft van de gemeenschap van Vetblad en Vlozegge. In het gebied ligt ook een groot oppervlak Elzenbronbos (op 18 locaties), met een groot oppervlak langs de Hazelbeek. Hier komen belangrijke populaties voor van Bittere veldkers, Paarbladig goudveil en de Dotterbloem. Bijzondere soorten zijn het Alpenheksenkruid en Carex x boenninghausiana (IJle zegge x Pluimzegge). In het gebied liggen ook diverse droge en vochtige heidevelden, zoals het Vasser grafveld en de Paardenslenkte. Veel bos behoort tot het Zomereiken-Berkenbos of betreft dennenbossen op voormalige heidevelden. Met succes is natuur hersteld in het dal van de Brunninkhuizerbeek met o.a. Veldrushooiland. Hier vestigde zich binnen 10 jaar na inrichting o.a. Gevlekte orchis en Sterzegge. Bij herstel van cultuurgrasland naar heide blijken bedreigde soorten als o.a. Moeraswolfsklauw, Stekelbrem en Dwergviltkruid succesvol.
Het kwelgebied van Reutum ligt ten oosten van Tubbergen aan de westkant van de Ootmarsumse stuwwal. Er treedt hier grondwater vanuit de stuwwal aan de oppervlakte. Hier liggen bestaande natuur-gebieden van Staatsbosbeheer (Reutumerweuste, Veenmaten en Weustematen). Deze natuurgebieden bestaan uit natte elzen-, berken- en elzen-berkenbroekbossen en niet bemeste natte graslanden met veel soorten die kenmerkend zijn voor kleine zeggemoerassen en vochtige schraalgraslanden (o.a. Gevlekte orchis, Draadrus, Sterzegge). Ook liggen hier de landgoederen Baasdam en Herinckhave. Deze bosrijke landgoederen liggen langs beken met natte, beekbegeleidende graslanden. De cultuurgronden bestaan voor een deel uit extensieve natte graslanden met veel Geknikte vosse¬nstaart en maïsland. In het kader van het Raamplan Tubbergen is rond 1980 de water¬huishouding van het gebied gewijzigd en verder afgestemd op de landbouwkundige functie van de cultuurgronden. Hierdoor is de verdroging van de natuur sterker toegenomen.
Ten westen van Tubbergen ligt het Hondeven. Het Hondeven is een pingorelict uit de laatste ijstijd en ligt hoger dan de direct eromheen gelegen gronden. Om het ven liggen lager gelegen vochtige heidevegetaties en een zwak gebufferd ven met vegetaties van o.a. Moerasgentiaan, Pilvaren en Draadzegge. Door ontwatering aan de noordzijde treedt hier verdroging op.
Streefbeeld
In de beekdalen en brongebieden van de Hazelbeek, Springendalse beek, Mosbeek, Poelbeek en Onzoelbeek en in de verbinding tussen Stuwwal en Dinkel is het doel de ontwikkeling van het natuurlijke karakter van de beken (N03.01 Beek en bron), met natte beekbegeleidende schraalgraslanden (Vochtige schraalgraslanden N10), hoger overgaand in vochtige en droge heide (beheertypen N06.04 resp. N07.01).
Bij het Hondeven wordt gestreefd naar herstel van de hydrologie en ontwikkeling van nat schraalland. In het kwelgebied bij Reutum is de doel-stelling aan-eensluiting en hydrologische buffering van de bestaande natuurgebieden in combinatie met retentie, ontwikkeling van Nat schraalland (N10.01), Vochtig hooiland (N10.02) en natuurbos (natuurtype Vochtige bossen N14).
Gebiedsbeschrijving
De bovenloop van de Dinkel ligt binnen het N2000 gebied Dinkelland en is te karakteriseren als een laaglandbeek en heeft een nog nagenoeg natuurlijk karakter met afkalvende oevers, overstromingsvlakten, oeverwallen en plaatselijk nog een natuurlijke begroeiing. Op veel plaatsen is dit natuurlijke karakter echter aangetast door het vastleggen van de oevers met puin en het intensieve agrarische gebruik van de cultuurgronden. Kenmerkend voor het Dinkeldal- waren de stroomdalgraslanden op de periodiek overspoelde, zandige oeverwallen met onder andere Grote wilde tijm, Steenanjer, Groot geel walstro en Kleine bevernel. Hiervan is nog maar een klein deel aanwezig. Door te intensief landbouwkundig gebruik (bemesting en egaliseren rivierduinen) is het grootste deel verdwenen.
Op diverse laag gelegen plaatsen langs de Dinkel komen karakteristieke beekbegeleidende bossen- voor. Op de droge, soms overstroomde oevers komt op zandgrond het Essen-iepenbos voor met o.a. Bos-geelster, Dolle kervel en Robertskruid. De Dinkel wordt gekenmerkt door beeksoorten zoals de Oeverzwaluw, IJsvogel, Grote gele kwikstaart, Bosbeekjuffer en Weidebeekjuffer. De beek macrofauna is relatief soorten-arm. In de Dinkel worden verschillende soorten vis, welke deel uitmaken van het streefbeeld, nog niet waargenomen. De middenloop van de Dinkel ligt tussen het Omleidingskanaal en het kanaal Almelo-Nordhorn en valt gedeeltelijk binnen de begrenzing van het N2000 gebied Dinkelland. Dit gedeelte van de Dinkel heeft een nog vrij natuurlijk karakter. De piekafvoeren worden omgeleid door het Omleidingskanaal. De oevers zijn op de meeste plaatsen versterkt met puin.
De Dinkel kronkelt hier door boscomplexen behorend tot het Wintereiken-Beukenbos, Essen-Iepenbos en nattere Wilgen en Ezenbroekbossen. De meeste cultuurgronden langs dit deel van de Dinkel zijn in intensief agrarisch gebruik. Langs de Dinkel liggen nog kleine oppervlakten goed ontwikkeld rivierduingrasland met o.a. Steenanjer. Op het landgoed Singraven komen nog enkele weinig of niet bemeste schrale graslanden voor.
De waterkwaliteit van de Dinkel voldoet niet aan alle gestelde normen. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de tien rioolwaterzuiveringsinstallaties die rechtstreeks, of via een kleinere watergang, effluent op de Dinkel lozen. De matige waterkwaliteit en het vastleggen van de oevers heeft tot gevolg dat het zomerbed van de Dinkel gedomineerd wordt door een zeer soorten- en individuenarme levensgemeenschap, die typisch is voor een dynamische zandbodem.
Streefbeeld
Het streefbeeld voor zowel bovenloop als middenloop van het Dinkeldal is het herstel van de natuurlijkheid van de oevers van de Dinkel, waardoor natuurlijke processen van meandering en rivierduinvorming weer op gang komen. Hierdoor kan vooral de oppervlakte stroomdalgrasland (Droog schraalland N11.01) groeien. Verder is het realiseren van een betere waterkwaliteit een belangrijk doel, onder andere om de karakteristieke beekfauna te kunnen ontwikkelen.
De belangrijkste inrichtingsmaatregel om het streefbeeld te realiseren heeft betrekking op het verwijderen van de kunstmatige oeververdediging. Deze maatregel is een verplicht onderdeel van het sluiten van een overeenkomst voor particulier natuurbeheer voor gronden die grenzen aan de Dinkel. Dit geldt niet voor plaatsen waar bruggen, bebouwing of cultuurhistorisch waardevolle elementen liggen.
Gebiedsbeschrijving
De benedenloop loopt vanaf het Omleidingskanaal tot aan de Duitse grens. In dit deel van het riviertje worden de afvoerpieken nu afgevangen door het omleidingskanaal.
Tegen de Duitse grens ligt het gebied Ottershagen, het vlakke voormalige inundatiegebied van de Beneden-dinkel en de Hollandergraven. Dit gebied is deels nog in intensief agrarisch gebruik. Een groot deel is inmiddels ingericht als weidevogelgebied. Hier broedt nog een vrij grote populatie Grutto’s. De Benedendinkel zelf is over een grote afstand bekaad en heeft weinig actuele natuurwaarden. Het gebied is belangrijk voor de Boomkikker. In de IJsbaan bij Tilligte komt hier een belangrijke populatie voor.
Streefbeeld
Ontwikkeling van een natuurlijker beek (natuurtype N03.01) en nat open inundatie en retentiegebied langs de Hollandergraven, met afwisseling van Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01) en water met moerasontwikkeling (Moeras N05.01).
In het gebied tussen het omleidingskanaal en de Duitste grens, is het streven naar herstel van de natuurlijke rivierprocessen. Aanwezige kades en puin in de oevers hiervoor verwijderen zodat naast aangroei en afslag ook inundatie weer tot de mogelijkheden behoort. De aanwezige stuwen bij voorbaat verwijderen of vervangen door vispassages.
Gebiedsbeschrijving
Van het N2000 gebied Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek ligt het Agelerbroek tussen de stuwwal en het kanaal Almelo-Nordhorn en is samen met het aansluitende Voltherbroek een van de grootste broekboscomplexen op de hogere zandgronden in Nederland. Ten westen van het Agelerbroek ligt het soortenrijke boscomplex Achter de Voort (Asbroek). Hier groeien tal van zeldzame bossoorten zoals Schedegeelster, Gulden boterbloem, Slanke sleutelbloem en Eenbes die alle gebonden zijn aan eeuwenoude boslocaties. De ingesloten cultuurgronden van het Voltherbroek bevatten nog belangrijke restanten van de vroeger veel voorkomende, zeer soortenrijke onbemeste hooilanden (blauwgraslanden). De actuele natuurwaarden van deze restanten zijn zeer hoog. De grondwater gebonden levensgemeenschappen binnen het broekbos herbergen grote populaties van de Elzenzegge. Het gebied herbergt een vrijwel intact gebleven houtwallen landschap dat door bosontwikkeling niet opvalt. Op de houtwallen komen soorten voor als Muskuskruid en Ruwe smele. Op open plekken in het bos vliegt in het voorjaar het Bont dikkopje. In de broekbossen speelt al lange tijd verdroging. Dit geldt vooral voor het Agelerbroek met de sterk water onttrekkende Tilligterbeek, waardoor vochtminnende soorten vervangen zijn door Framboos en Braam. Juist in het Voltherbroek is door maatregelen in het kader van de landinrichting een groot oppervlak broekbos vernat en hersteld. De Elzenzegge doet het hier goed. Ten oosten van het Voltherbroek ligt de Vogelpoel. Dit is een natuurgebied in het heideontginningslandschap met zowel bos, natte graslanden en amfibieënpoelen. Het gebied is van groot belang voor de zeldzame Boomkikker.
Streefbeeld
Om de verdroging van het N2000 gebied te kunnen oplossen is het nodig om een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Gebiedsbeschrijving
In het bekengebied van de Noorddijkermors en de Saasvelderbeek, met het daarbinnen gelegen N2000 gebied Lemselermaten, komen restanten voor van beekbegeleidend elzenbroekbos en elzenbronbos met overgangen naar drogere bostypen op relicten heide (Berken-Zomereikenbos). De tussenliggende gronden zijn deels cultuurgraslanden met plaatselijk een meer extensieve inslag (Witbolgrasland). Van oorsprong is het een landschap met hoge dichtheid van houtwallen (Zomereik, Zwarte els) en vochtige hooilanden (Dotterbloemhooiland) langs de beken (o.a. Weerselerbeek, Lemselerbeek en Saasvelderbeek). In overschaduwde en meer natuurlijke delen van beeklopen groeit Slanke sleutelbloem. Heide-restanten zijn aanwezig in de Lemselermaten en Handijksmeden (vochtige, deels vergraste dopheivegetatie met o.a. Klokjesgentiaan en Gagel).
De Deurningerbeek is genormaliseerd en doorsnijdt ter plekke van de Withagsmeden een landschap van intensief gebruikte cultuurgraslanden en akkers. Enkele verdroogde Elzenbroek- en Vogelkers-essenbossen begeleiden de beek. De Lemselermaten en Rossumermeden betreft een tweetal natuurgebieden van Staatsbosbeheer. De Lemselermaten is aan-gewezen als Natura 2000 gebied. Het is een complex van natte bossen en schraalgraslanden. De Rossummermeden bestaan voornamelijk uit Vogelkers-essenbos (langs beek, in houtwallen), wilgenbroekbos, droog en -vochtig Dotterbloem¬hooiland met fragmentarisch resten van blauwgrasland en Liesgras-moeras. Verder komen hier het Berken-Zomereikenbos voor en een stukje Dopheidevegetatie.
De Lemselermaten bestaat uit beekdalblauwgrasland, vochtige heide, Elzen-vogelkersbos, Elzenbroekbos en droog loofbos. Tot in de jaren zestig kwamen o.a. Grote muggenorchis, Groenknolorchis, Moeras-wespenorchis en Parnassia voor. Nu nog groeien er o.a. Vetblad, Blonde zegge, Vlozegge, Trilgras en Breed wollegras. Door kleinschalige natuurontwikkeling is Vetblad toegenomenen heeft Breed wollegras op haar enige Nederlandse groeiplaats zich sterk verjongd. Binnen het gebied heeft zich op een afgegraven landbouwperceel heischraal grasland en Veldrushooiland ontwikkeld met o.a. Gevlekte orchis en Stekelbrem. De Lemselermaten behoort tot de botanisch meest waardevolle terreinen in Twente.
Streefbeeld
Langs de Noorddijkermors en de Saasvelderbeek geldt het versterken en vergroten van de bestaande broekbossen, deels door combinatie met retentie van water, deels door het aanpassen van de waterhuishouding. Ontwikkeling vanVochtig hooiland (N10.02), geleidelijke overgangssituaties naar hogere terreindelen, herstellen en vergroten van de oppervlakte Droge heide (N07.01) en vegetaties van voedselarme en schrale omstandigheden. Het streefbeeld voor de Deurningerbeek en de Withagsmeden is uitbreiding van de bestaande broekbossen, herstel van beekbegeleidende vochtige graslanden (N10.01 en/of N10.02, NM12.02) en herstel van een natuurlijke beekloop (Beek en bron N03.01).
Voor de Lemselermaten is het streefbeeld hydro-lo-gische- buffering van het bestaande natuurgebied, herstel van de oorspronkelijke loop van de Weerselerbeek in samenhang met uitbreiding van de bijzondere natte schraallandvegetaties.
Gebiedsbeschrijving
Dit Natura 2000 gebied omvat enkele niet ontgonnen heiderestanten (Bergvennen, Breklenkampse veld en Vetpot) die eigendom zijn van natuurbeschermingsorganisaties. Deze terreinen zijn zowel provinciaal als nationaal van grote betekenis, omdat hier nog zeer goed ontwikkelde natte heide en schraallandvegetaties voorkomen met tal van zeer zeldzame soorten.
De Bergvennen vormen een belangrijk complex van zwak gebufferde vennen met de in ons land belangrijkste groeiplaatsen van Waterlobelia. Om verzuring van de vennen te voorkomen worden de vennen gevoed met grondwater vanuit de ondergrond. De vennen worden omgeven door Vochtige heide en Droge heide. Dit is het leefgebied van de Levendbarende hagedis, Aardbeivlinder en Heideblauwtje. Zilveren maan, Gentiaanblauwtje en Bruine vuurvlinder zijn sinds de jaren tachtig niet meer waargenomen. Dodaars, Wintertaling en Bergeend behoren tot de broedvogels van de Bergvennen.
Streefbeeld
Om de verdroging van het N2000 gebied te kunnenoplossen is het nodig om een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied (er zijn hier goede kansen voor ont-wikkeling van natte heide, zwak gebufferde- vennen en nat schraalland). Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor -natschade.
Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Gebiedsbeschrijving
Punthuizen betreft een gebied met droge heide, vochtige heide, blauwgrasland, heischraal grasland en snavelbiesvegetaties en is onderdeel van het Natura 2000 gebied Dinkelland. Het blauwgrasland behoort tot enerzijds tot het meest algemene type met een grote populatie van de Spaanse ruiter, anderzijds uit de in ons land zeer zeldzame orchideeën rijke vorm met Moeraswespenorchis, Alpenrus en Parnassia (kalkmoeras). Het type komt hier in een laagte voor waar sprake is van locale kwel met aanvoer van basen in winter en voorjaarssituatie Het vochtige, heischrale grasland wordt hier getypeerd door o.a. Tandjesgras en Heidekartelblad. In het gebied leven ook een aantal bijzondere dagvlindersoorten waaronder de Aardbeivlinder.
Tot dit deelgebied behoort ook het bosgebied van landgoed Meuleman. Dit bestaat uit droge bossen en Jeneverbesrijke heidevelden e